Printen

Kerkelijke overstap

 

N. van Dijk

09-01-16

 

Verschillende tijdschriften hebben aandacht geschonken aan het toetreden van dr. H.J.C.C.J. Wilschut tot de PKN. In zijn boek ‘Gebleven en meegegaan’ verantwoordt Wilschut zijn veranderd inzicht en zijn keuze voor de PKN.

 

In een aantal artikelen in Kerkblad van de Hersteld Hervormde Kerk (getiteld 'De Kerk van Nederland in de eenentwintigste eeuw') bespreekt ook dr. P. de Vries de kerkelijke overstap. De Vries, docent aan het Hersteld Hervormd Seminarie en predikant in de HHK, noemt de overstap opzienbarend. Wilschut behoorde namelijk niet tot de linkervleugel van de GKv, maar had de afgelopen jaren voortdurend zijn verontrusting kenbaar gemaakt dat dit kerkverband zich steeds meer van de gereformeerde belijdenis af ging bewegen.

 

Wilschut ziet in artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis geen rechtvaardigingsgrond voor een algemeen afscheidingsprincipe. Voor hen die bleven in de Hervormde Kerk golden als de argumenten dat in veel Hervormde Gemeenten het Woord nog Bijbels bediend kon worden en ook dat de kerk nog altijd als een gereformeerde kerk was aan te spreken op haar belijdenis.

Wilschut schrijft ook over de ‘volkskerkgedachte’ van Hoedemaker. Hij stelt dat voor gereformeerde theologen binnen de Gereformeerde Bond als het gaat om de kerk in haar zichtbare vorm altijd de gereformeerde belijdenis primair was.

 

In een volgend artikel n.a.v. de boekbespreking noemt De Vries het bezwaarlijk

 

“om, zoals Hoedemaker feitelijk doet, het verbond te reserveren voor de Hervormde Kerk. Als de Kerk overal is waar het Woord recht bediend wordt, kon in de negentiende eeuw de Hervormde Kerk niet in haar totaliteit een valse kerk genoemd worden. Echter men moet ook recht doen aan het feit dat binnen kerken uit Afscheiding en Doleantie de rechte bediening was van het Woord en dus ook daar Gods verbond en verbondstrouw gestalte kreeg”.

 

De Vries vindt het niet te verantwoorden wanneer men de Hervormde Kerk verliet als plaatselijk nog een Bijbelse en gereformeerde prediking klonk, maar

 

“in de tweede helft van de negentiende eeuw werd duidelijk dat de Hervormde synode niet tegen richtingsevangelisaties optrad. In de nieuwe kerkorde kwam er de mogelijkheid van buitengewone wijkgemeenten en deelgemeenten. Het was voor mij onbegrijpelijk als een collega die een deelgemeente diende enkel negatief over de Afscheiding kon spreken. Ik wil hiermee aangeven dat er binnen de Hervormde Kerk kerkordelijk allerlei mogelijkheden tot binnenkerkelijke afscheiding werden geregeld die er in de negentiende eeuw niet waren”. 

 

Onder invloed van dr. ir. J. van der Graaf werd de volkskerkgedachte sterk afgezet tegen een belijdeniskerk, de laatste zou leiden tot een kerk die een club van gelijkgezinden is.  De Vries stelt dat jarenlang de Gereformeerde Bond als doelstelling had de kerk terug te brengen tot handhaving van de belijdenis. Door de manier waarop Van der Graaf de volkskerkgedachte propageerde heeft hij de betekenis van de belijdenis gerelativeerd.

 

“Ik merk ook op dat de zienswijze dat een kerk die de gereformeerde belijdenis handhaaft, een club van gelijkgezinden zou zijn, onkunde verraadt in het Bijbelse en katholieke karakter van de gereformeerde belijdenis. De gereformeerde belijdenis formuleert een aantal hoofdpunten van de Bijbelse boodschap waarover eenheid in de kerk moet zijn. Binnen de gegeven kaders mag er diversiteit zijn.”

 

Toch maakte dr. Wilschut de keuze voor de PKN. Hij geeft daarvoor als redenen de verbondstrouw van God en de ruimte binnen de PKN voor een Bijbelse en gereformeerde prediking. De Vries valt Wilschut bij als deze stelt dat deze ruimte in de praktijk groter is bij de PKN dan in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Volgens De Vries heeft dat niet alleen met de omvang van de GKv te maken, maar ook met het culturele klimaat.

 

“Er is altijd heel sterk een eenheidsdenken in de GKv geweest. Nu is de drive bij hen die afgroeien van de gereformeerde belijdenis heel groot om niet alleen anderen daarin mee te krijgen maar ook nauwelijks ruimte te gunnen”.

 

Met Wilschut wil hij een plaatselijke gemeente allereerst beoordelen op de prediking als eerste kenmerk van de ware kerk.

 

De Vries constateert dat Wilschut onvolledig is als hij de motieven aangeeft van hen die niet meegingen met de PKN. Voor De Vries is het werkelijke pijnpunt de erkenning van de betekenis van de Barmer Thesen en vooral de Konkordie van Leuenberg.  Door de betekenis van deze geschriften te erkennen wordt een kritische omgang met de Schrift kerkelijk gelegitimeerd.

De Vries noemt het een zeer grote omissie dat Wilschut bijvoorbeeld niet de formulieren vermeldt om homoseksuele relaties te zegenen. In tegenstelling met de vroegere kerkorde van de Hervormde Kerk is in de PKN nu voor het eerst officieel een plaats voor deze praktijk ingeruimd.

 

“Daarom moet qua grondslag de PKN als een kerk worden beschouwd die essentiële kenmerken van de Kerk van Christus mist, ook al is er plaatselijk ruimte voor een Bijbelse en gereformeerde prediking. De prijs voor ambtsdragers is dat zij de betekenis van de Barmer Thesen en de Leuenberger Concordie erkennen. Dat is feitelijk onverenigbaar met een volmondige erkenning van het recht van niet alleen de gereformeerde belijdenis maar ook de lutherse belijdenis.

Helaas moet ook eerlijk worden gezegd dat de vorming van de PKN mede mogelijk werd omdat binnen de kring van de Gereformeerde Bond een weggroeien van de belijdenis zichtbaar was. Dan kunnen we denken aan het Schriftgezag, aan het aandacht schenken aan het toekomende oordeel en aan de visie op homoseksualiteit”.

 

Dr. De Vries (HHK) zegt alleen hervormd te zijn vanwege de verbondenheid met de gereformeerde belijdenis en hij hoopt dat deze wordt gehandhaafd.

 

***

 

Ook prof. dr. J. Douma heeft afscheid genomen van de kerken waarin hij altijd een zo belangrijke en gewaardeerde plaats had. Hij verliet de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en sloot zich aan bij de Gereformeerde Kerk Nederland (GKN). Hij verantwoordde zijn stap in het boekje  ‘Afscheid’.

Op zijn website geeft hij aandacht aan de stap van dr. Wilschut. Beide predikanten schreven tot voor kort op een website en uitten daar hun bezwaren tegen de gang van zaken binnen de GKv. En zoals voor De Vries het vertrek van Wilschut naar de PKN opzienbarend was, is zijn stap voor Douma ook een ‘volkomen verrassing’.

Douma reageert o.a. op het argument om te blijven in de Hervormde Kerk, ondanks de Afscheiding en Doleantie, omdat men daarin  de ‘oude beproefde waarheid’ nog kon blijven verkondigen. Afscheiding vond men niet het middel tot kerkherstel. Weggaan is slechts gerechtvaardigd als je weggejaagd wordt.

 

“Dat lijkt een helder argument. Maar kon Hendrik de Cock, die als predikant wél werd weggejaagd, dat ook nazeggen? En hadden de gereformeerde belijders niet de taak hem te steunen, omdat hij uit hun huis was weggejaagd? De vraag komt altijd weer op of het nog een gereformeerd huis is waarin veel gereformeerden achterblijven. Loochenaars van de Drie-eenheid en van Christus’ plaatsvervangend verzoeningswerk zoals dr. J.C. Zaalberg mochten wél in dat huis blijven!”

 

Douma wijst er op dat een soortgelijke situatie voortdurend aan de orde is. Tijdens zijn predikantschap had de Nederlands Hervormde Kerk te maken met prof. dr. P. Smits, die eveneens niet geloofde in de verzoening van onze zonden door het bloed van Christus. Eerst leek het erop dat er tuchtmaatregelen tegen Smits genomen zouden worden, maar de Algemene Kerkvergadering van 1970 gaf hem eerherstel.

Vandaag zijn het weer andere mensen die van zich laten spreken, zoals ds. K. Hendrikse, predikant in Zierikzee en Middelburg. Volgens de titel van een van zijn boeken gelooft hij ‘in een God die niet bestaat’. Hij en vele anderen kunnen hun meningen, die met de gereformeerde belijdenis niets meer te maken hebben, in alle vrijheid verkondigen.

Douma stelt de vraag of de PKN nog een gereformeerde kerk mag heten. “De kerk is ruim naar alle kanten, en sluit door haar ‘breedheid’ leertucht uit. Ieder mag op eigen manier zijn geloof belijden. Vrijzinnigen én gereformeerden hebben daar gelijke ruimte voor”.

 

Ook gaat dr. Douma in op het argument van de Hervormde Kerk als ‘planting Gods’ en noemt hierbij de brochure van K. Schilder ‘Ons aller moeder’ uit 1935.

 

“De argumenten waarmee de polemicus Schilder de argumenten van zijn goedwillende hervormde broeders verbrijzelde, zijn tot op vandaag toe nog indrukwekkend. Met name wat Schilder heeft ingebracht  tegen het beroep op de oudtestamentische eenheid tussen volk en staat, blijft sterk. Schilder wees erop, m.i. onweerlegbaar, dat we de oudtestamentische eenheid van staat en kerk niet kunnen overbrengen naar de nieuwtestamentische kerk”. [1]

 

Aan het slot van zijn boekbespreking zegt Douma het beslissend te vinden of de kerk gereformeerd is of niet en stelt dan dat dat voor Wilschut z.i. hetzelfde geldt.

 

“Ik kan begrijpen dat hij vertrok. Ik begrijp niet waarom hij naar de PKN is uitgeweken. Wilschut treedt een kerk binnen die in haar totaliteit niet meer gereformeerd is. Ik ben zelfs zo vrij er niet meer het predicaat ‘ware kerk’ aan te verbinden. Het doet mij verdriet dat mijn gereformeerde broeder de stap gezet heeft naar de PKN.

Ik ben het van harte eens met zijn uitspraak op pag. 138: We hebben elkaar zo hard nodig om heden ten dage gereformeerd te blijven! Wij hadden bij elkaar kunnen blijven om mee te werken aan het verzamelen van velen die nu naar alle kanten uitzwermen.

Naar mijn overtuiging ligt hier onze blijvende opdracht: de verstrooiden weer samenbinden tot een kerkelijke gemeenschap, die dankbaar terugkijkt op haar geschiedenis vanaf 1834. Een gemeenschap die – hoe gedecimeerd ook – in geloof en hoop de lijn wil doortrekken. Tot zegen voor de broederschap in en buiten ons land”.

 

Noten



[1] Voor het volledige artikel click hier.