Printen

Bonhoeffer­­­­ (1)

 

N. van Dijk
05-03-16

 

Er wordt veel geschreven over het leven van Dietrich Bonhoeffer. Veel boeken en artikelen verschijnen over zijn leven en werk. Een leven dat getuigt van dapper optreden in het verzet tegen het nazidom, en een leven waarin het navolgen van Christus belangrijk was. Waar men vroeger binnen de GKv kritisch was over zijn theologie is nu veel waardering gekomen voor de theoloog. Hoorde men in de tijd rondom de ‘Vrijmaking’ veelvuldig de naam van K. Schilder (zoveel dat het sommigen wel eens aan persoonsverheerlijking deed denken), nu is Bonhoeffer herontdekt. 

 

Ook dr.  Wim Dekker (tot voor kort werkzaam bij de IZB) is geïnspireerd door Bonhoeffer. In zijn boek ‘Tegendraads en bij de tijd, verder in het spoor van Bonhoeffer’ zegt hij dat Bonhoeffer ook zeventig jaar na zijn dood ons nog uitdaagt om

 

“antwoord te geven op de vraag waar het ten diepste om gaat in het christelijk geloof. Wat is folklore en wat is de harde kern die in onze tijd opnieuw ontdekt mag worden? De vroegste belijdenis van de christelijke kerk luidt: Jezus is Heer. Maar hoe wordt Jezus opnieuw Heer van christenen die feitelijk  andere heren en machten dienen? Hoe wordt Jezus Heer van seculiere mensen die niet meer religieus kunnen zijn zoals hun voorouders?”

 

Op blz. 125 van zijn boek stelt Dekker de vraag of we het (bij Bonhoeffers ‘Schema voor een studie’) hebben over de levende Heer of over een voorbeeldfiguur van lang geleden, die allang dood is, maar toch ons leven in beweging kan zetten. (Een interpretatie van veel moderne theologen.) Maar  Dekker meent dat

 

“we ook in het ‘Schema voor een studie’ uit moeten gaan van de levende en opgestane Christus, die nu vandaag ons evenzeer nabij is als toen Hij lijfelijk op aarde was”.

 

Dekker constateert dat

 

“ons nu, misschien vaker dan in de tijd waarin de bovennatuurlijke wereld er in het bewustzijn van de cultuur nog echt bij hoorde, de aanvechting kan overvallen of ook de opgestane Jezus niet gewoon tussen de oren zit. Het is heerlijk om je thuis te voelen in een levens- en wereldbeschouwing die klopt. God, deugd, onsterfelijkheid. Het stond als een huis, overzichtelijk en veilig. Als dit bouwwerk nu een ineenstortend kaartenhuis blijkt te zijn, wat staat ons dan te doen?

Bonhoeffer benadrukt dan dat de concentratie op Jezus Christus ook in deze situatie kan helpen. In elk tijdsgewricht komt het aan op de gehoorzaamheid aan zijn stem”.

 

Volgens Dekker heeft Bonhoeffer een nieuwe toegang gevonden tot het christelijk geloof voor de (post)moderne mens.

 

“Die nieuwe toegang houdt in dat je door het geloof deel kunt nemen aan Jezus’ leven, lijden en opstanding, terwijl je tegelijk agnost bent op heel veel terreinen waar voorgaande generaties veel meenden te weten” (blz. 128).

 

Het einde van de religie, wat inhoudt de ontwrichting van het veilige wereldbeeld en daarmee het godsdienstige kader betekent “dat we puur en alleen teruggeworpen worden op Jezus Christus zelf en het volgen van Hem” (blz. 130).

 

Bij Dekker staat agnosticisme niet in een kwaad daglicht. Hij schrijft veel christenen ontmoet te hebben die zeiden dat, naarmate ze ouder werden, ze steeds minder zeker wisten. En die ervaring heeft Dekker ook.

 

“Door allerlei levenservaringen, veranderingen in de cultuur ga je minder weten in plaats van meer. Hoe langer ik discipel ben van Jezus Christus, des te meer besef ik dat mij in Hem alles is gegeven, zodat ik ‘heel veel weten’ daarnaast ook niet nodig heb. Voor mij als denkend wezen, geboren in een tijd waarin zoveel op de helling ging, betekent het ook dat ik mijn behoefte om naast Jezus zelf een overtuigende levens- en wereldbeschouwing in handen te hebben, moet loslaten”.

 

De vraag komt op hoe om te gaan met de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus, die gaan immers uit van een bepaald wereldbeeld. “Daar staan dan toch ook tegelijk de dingen in die onder ons volkomen zekerheid hebben?” (blz. 132). Bonhoeffer spreekt over ‘het probleem van de apostolische geloofsbelijdenis’.  Dit werkt hij volgens Dekker niet uit, maar volgens hem zal het volgende bedoeld zijn:

 

“Als je de 12 artikelen vandaag uitspreekt en daarbij denkt aan een wereldbeeld van ‘daar boven’ en ‘hier beneden’, kun je bij elk artikel in verwarring raken. Als je de teksten met moderne oren hoort als teksten over platonische begrippen, die gaan over een andere wereld buiten onze kenbare wereld, kun je een enorme vervreemding ervaren. Daarom is het zo belangrijk dat wij deze belijdenis blijven zien als doopbelijdenis in concentrische cirkels, opgebouwd rond de kern: ‘Jezus is Heer’.

Als ik de Apostolische Geloofsbelijdenis lees of zing in de kerkdienst, dan bezig ik liturgische taal, doe ik aan lofprijzing. De belijdenis vindt haar grond in de ontmoeting met de levende Heer en door de belijdenis uit te spreken, dank ik voor deze ontmoeting en wordt mijn verlangen naar de ontmoeting opnieuw gewekt”.

 

Dekker constateert dat in de jaren na de Tweede Wereldoorlog de gedachten van Barth en Bonhoeffer grote invloed kregen.

 

“De doorbraak, de ontzuiling en de apostolaatstheologie zijn niet los te denken van dit theologische werk. Christenen moesten hun onderlinge verdeeldheid te boven komen. Het was de taak van de christenen aan te sluiten bij wat er aan verlangen naar het goede leven onder de mensen aanwezig was. Niet bij zwakte en zonde in de eerste plaats zou de naam van Christus genoemd worden, maar juist ook daar waar het goede en sterke van mensen naar voren kwam” (blz. 164).

 

Dekker signaleert dat heel deze beweging toch niet de opbloei heeft gebracht die men ervan had verwacht. De geloofsafval is sterk toegenomen. Orthodox-gereformeerden en evangelische christenen maken vandaag een tweede doorbraak mee. Iemand als de godsdienstsocioloog Gerard Dekker publiceerde veel over Bonhoeffer. Geen wonder, want

 

“waar de vertrouwde bolwerken verlaten worden, daar waar christenen onbeschermd in de wereld komen te staan, daar wordt Bonhoeffer interessant, daar wordt hij een voorbeeld van hoe het kan: midden in de wereld staan en tegelijk diep verbonden zijn met Christus. Alleen: dat laatste, hoe doe je dat?

De Evangelische Omroep, de ChristenUnie, de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt stapten in vrij korte tijd over van het model van de antithese naar het model van kritische participatie en samenwerking. Dat verklaart waarom Bonhoeffer bij de christenen die zich tot deze beweging rekenen, ook zo snel in de belangstelling is komen te staan. Niet alleen spannend, maar ook vrij beslissend voor het getuigenis van Christus in het publieke domein in Nederland. Wanneer genoemde kerken en instituten dezelfde weg zullen gaan als hun voorgangers, is de voltooiing van de secularisatie in Nederland ongeveer bereikt” (blz. 166).

 

In het Reformatorisch Dagblad schrijft dr. Bart Jan Spruijt in een artikel ‘Grote Drie sluiten niet zomaar op traditie aan' (3 okt. 2015) over de oriëntatie binnen de SGP en haar achterban over nieuwe schrijvers als Lewis, Keller en Bonhoeffer. Diederik van Dijk, tekstschrijver en rechterhand van Van der Staaij gaf zijn collega in de Eerste Kamer, Peter Schalk, het boek van ds. Wim Dekker over Bonhoeffer cadeau.

Spruyt noemt dit begrijpelijk, maar ook opmerkelijk. De partij wil dat het SGP-verhaal  in de huidige context wordt uitgedragen, een situatie waarin christenen definitief een minderheid vormen in een postchristelijke samenleving. Van deze drie kun je dan meer leren dan van de oudere werken van Calvijn, Brakel, Kohlbrugge, waarin  de voormalige christelijke context nog voorondersteld is.

Spruijt noemt het belang van de oriëntatie op de nieuwe auteurs maar vindt het ook niet helemaal onproblematisch, ook al zouden ze alleen als aanvulling gezien worden. De nieuwe theologen hebben een andere Schriftvisie. Een andere visie op schepping en evolutie ook.

 

“Het reformatorische schema zonde-genade krijgt concurrentie van het algemeen christelijke natuur-genade-schema. En ook de visie op het geestelijk leven is een andere”.

 

Er worden vragen gezet bij een scherpe prediking van de wet (H.C. vr/antw 115).

 

“We maken een vrij fundamentele theologische heroriëntatie mee, veel meer dan veel betrokkenen zich realiseren”.

 

Volgens Spruijt  vloeit deze keuze vooral voort uit een nieuw zelfbeeld in de huidige moderne context.

 

“Bij dat nieuwe zelfbeeld passen een andere theologie en een andere politiek, gerechtvaardigd door de nieuwe drie. Er is veel meer aan de hand dan een ander boekenplankje en een wat ludiekere en meer zelfbewuste SGP. Zoals er goede redenen zijn de Grote Drie (Keller, Lewis, Bonhoeffer) te lezen, zo zijn er minstens zo goede redenen om Luther, Kohlbrugge en Wulfert Floor te blijven lezen. Omdat zij zaken aan de orde stellen die bij de Grote Drie niet of anders terugkeren, zoals de toe-eigening van het heil, zelfonderzoek, enz”.

 

Spruijt stelt de vraag:

 

“Hoe zorgen we ervoor dat de nieuwe oriëntatie niet tot afschaffing of vergeten van onze traditie leidt, maar tot een creatieve voortzetting?”

 

 

In een volgend artikel nog wat gedachten bij de theologie van Bonhoeffer uit de 60-er jaren van de vorige eeuw. Dr. W.G. de Vries schreef erover in zijn boek ‘Het eeuwige evangelie en de vierde mens’.