Printen

Noodzaak en actualiteit van de belijdenisgeschriften

 

N. van Dijk

13-05-16

 

In het Nederlands Dagblad van 5 februari voerde Jan Westert een pleidooi voor een ruimere identiteit van het gereformeerd onderwijs. Van hem mochten de etiketten ‘gereformeerd’ en ‘evangelisch’  verdwijnen. In een ingezonden wijst ds. A. de Jager (predikant GKv Zwolle) erop dat Westert, wanneer hij ruimte ziet voor zgn. ‘identiteitsdocumenten’, niet de belijdenis noemt.

 

"Deze belijdenis dragen alle gereformeerden, als het goed is, mee in hun hart. Deze belijdenis (ook wel formulieren van eenheid genoemd) lijkt mij een blijvende, lastige hobbel. Zolang die er is zal de zo gewenste eenheid niet plaatsvinden".

 

In het ND van 6 februari schrijft ds. R. van den Berg (redacteur, predikant GKv Dronten) de doop geen fundamenteel leerstuk te vinden. Hij reageert daarmee op een artikel van Yme Horjus. De gereformeerde leer over de kinderdoop zou minder ‘geharnast’ zijn dan Horjus en velen met hem denken. Van den Berg noemt de uitspraak van de gereformeerde synode van ’s-Gravenhage 1914. Deze synode zou officieel ruimte bieden voor de geloofsdoop binnen de Gereformeerde Kerken. In zijn artikel vraagt hij: "Zou het denkbaar zijn dat Gereformeerde Kerken de leer over de geloofsdoop niet langer als een dwaling bestempelen?"

 

In een reactie schrijft ds. J. Blok (predikant GKv Spakenburg-Zuid) dat de interpretatie van de synodeuitspraak die Van den Berg geeft, te ver gaat. De synode sprak uit dat naar het voorbeeld van de apostolische kerk tolerantie kan worden geoefend jegens broeders die te goeder trouw in enig stuk van de leer dwalen. De broeders kunnen in geen geval verkiesbaar zijn voor een ambt in de kerk, en zij moeten bereid zijn zich laten onderrichten. De geloofsdoop wordt door de synode getypeerd als een dwaling.

 

In een aflevering van ‘Sporen van het koninkrijk’ in het ND schrijft Arjen ten Brinke (voorganger/gemeentestichter PKN) dat er een wereld voor hem openging sinds hij zich intensiever was gaan bezighouden met het thema ‘gerechtigheid’. Hij is meer van God gaan zien. Eerst was zijn geloof iets tussen God en hem. Sinds hij werkt bij International Justice Mission is hij vooral gaan zien dat God hem wil gebruiken voor zijn koninkrijk en zijn gerechtigheid.

 

"Ik ben steeds meer gaan zien van Gods koninkrijk. Voorbeeldje? Ik mag als manager kerkrelaties op steeds meer plekken en in steeds meer verschillende kerken preken, over gerechtigheid. De ene week in een evangelische kerk, de andere week in een baptistenkerk. De week daarop in een protestantse gemeente en aanstaande zondag in een mis van de Rooms-Katholieke Kerk (mijn eerste preekbeurt ooit in een katholieke kerk). In de voorbereiding van deze diensten hebben we het nooit over onze visie op ‘de doop’.  We hebben het ook niet over hóé ik Jezus volg, maar óf ik Hem volg. Ze vragen me niet of ik wil voldoen aan bepaalde dogma’s. Ze vragen eigenlijk niets. Het enige wat we samen zoeken in de voorbereiding en tijdens de diensten is: Gods hart voor gerechtigheid, en hoe we daaraan als zijn kinderen handen en voeten kunnen geven".

 

Dogma’s en belijdenisgeschriften zijn de laatste decennia niet erg populair. Goed is het dan om nog eens wat te lezen in het boekje ‘Als de kerk kerk is’ van ds. J.J. Arnold (1916 – 2008). Ook al is het boekje niet van recente datum, er staan veel leerzame dingen in. Zo schreef hij ook een hoofdstuk over de noodzaak van de belijdenisgeschriften.

Hij begint met het noemen van de Heidelbergse Catechismus die duidelijk laat uitkomen dat de kerk een geloofsstuk is. De Zoon van God vergadert zich de kerk van het begin van de wereld tot aan het einde, door zijn Geest en Woord, in de eenheid van het ware geloof.  "Wat er ook verandert – en alles verandert – het éne ware geloof blijft onveranderd en wordt ook de eeuwen door aanvaard; de éne geloofsinhoud".

 

In de tijd van het Nieuwe Verbond werd het ene ware geloof al heel gauw kort samengevat: De kerk kreeg haar belijdenis, de Twaalf Artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof. Dit geloof werd aangevochten, zo kwamen er de Geloofsbelijdenis van Nicea en van Athanasius bij.

Na een diepe deformatie van de kerk kwam er de Reformatie. Nieuwe dwalingen moesten worden afgewezen. De Heidelbergse Catechismus ontstond. Het oude werd op een andere manier gezegd en uitvoeriger beleden. Ook kwamen er de Dordtse Leerregels. Hier en daar moest breder worden uitgesproken wat de kerk altijd al beleden had. In zijn boekje stelt ds. Arnold de vraag of de belijdenissen wel noodzakelijk zijn en doen ze niet tekort aan het Woord van God? Er is nogal wat afkeer van de belijdenisgeschriften.  Die afkeer is niet nieuw en is er altijd weer. Arnold noemt de dopers die tegenover de ‘dode’ letter het ‘inwendige’ licht stelden: De Heilige Geest in hun hart, die zonder middel Gods wil bekend zou maken. Hij noemt ook de (destijds) Gereformeerde Kerken in Nederland, die met hun officiële uitgave ‘God met ons (over de aard van het Schriftgezag)’ op een nieuwe wijze de feilbaarheid van de bijbel aan de orde stelden. In het rapport noemt men de bijbel wel geïnspireerd, maar "in die zin, dat het een boek- van- mensen is geworden, in kwetsbare, ontoereikende mensentaal, met tegenstrijdigheden. Op gelijke wijze zijn de belijdenisgeschriften geïnspireerd". Er is wel een binding aan de belijdenis, maar deze geeft meer aan dat men zich beweegt op de lijn van de vaderen, dan dat men in overeenstemming is met de leer van de vaderen.

Ook de remonstranten en vrijzinnigen waren fel tegen binding aan een kerkelijk vastgestelde belijdenis. Als vierde noemt Arnold de dialectische theologie waar de belijdenis een poging genoemd wordt  in een bepaalde tijd de waarheid te vinden, een richtingwijzer ook, hoe men de waarheid kan benaderen. Dan is er nog het biblicisme. Men meent aan de bijbel genoeg te hebben, belijdenisgeschriften zouden in strijd zijn met de genoegzaamheid van de Heilige Schrift.

Tegen deze moeite met binding aan de belijdenisgeschriften stelt ds. Arnold de noodzaak van een nauwe band die de Gereformeerde Kerken hebben aan de belijdenissen; hun bestaan staat ermee op het spel. Deze nauwe band blijkt uit het catechetisch onderwijs aan de jeugd, het vragen om toegelaten te worden aan het avondmaal, de eisen die aan ambtsdragers gesteld worden.

De bijbel zelf geeft op diverse plaatsen de noodzaak aan van belijdenisgeschriften (Ef. 3: 17-19, 2 Petr. 3: 16). Judas schrijft dat we tot het uiterste moeten strijden voor het geloof dat eenmaal de heiligen is overgeleverd. Dat geloof wordt aangevochten. "Paulus schrijft aan Timotheüs dat de kerk is ‘pijler en fundament van de waarheid’. Ze heeft de plicht die waarheid te bewaren en te proclameren en het leven overeenkomstig die waarheid in deze wereld te laten schitteren. Als ze dat niet doet, als ze geen vaste belijdenis heeft in deze wereld, als ze de waarheid niet trouw bewaart, is ze geen kerk. In een wereld van onzekerheid moet de kerk kèrk zijn en blijven: zekerheid, een rots, een veilige plaats. Ze zegt niet maar wat. Ze verandert haar spreken niet elke eeuw. Ze spreekt de waarheid, die eenmaal de heiligen is overgeleverd. Juist met het oog op de zending en evangelisatie is belijdenisvorming nodig".