Printen

De opvoeding van Simson. Over verbond en doop in deze tijd (3)

S.T. Bolt

11-02-12

 

Vandaag de dag zijn er vragen over het verbond. Die vragen komen vooral tot uitdrukking in het feit dat er ouders zijn die hun kinderen niet meer laten dopen. In de vorige bijdrage ging het over de besnijdenis en de relatie tussen de besnijdenis en het Nieuwe Testament. In deze bijdrage gaat het over de vraag naar de relatie tussen de besnijdenis en de doop. En de centrale vraag is of in het Nieuwe Testament de doop een keuze is. Is de doop een keuze van het kind? Later als het groot is?

Teken
In de vorige bijdragen is met nadruk gesteld dat een teken in zichzelf niets is. Een teken herinnert aan de gever van het teken en het gaat om de realiteit achter het teken. Neem bijvoorbeeld een boekenbon – het wordt met dank aanvaard. Eigenlijk is zo’n papier met daarop een enkele regel niets waard. Echter, dat kleine papiertje verwijst naar een groot aantal bladzijden van een heel boek. Het staat voor de realiteit dat je naar de boekwinkel kunt gaan en de bon kunt inwisselen.
Hier blijkt ook iets anders uit. Want wanneer de bon gewisseld is voor het boek, kan de bon weg. Wanneer het teken vervuld is heeft het teken geen waarde meer. Het teken heeft alléén waarde wanneer de realiteit achter het teken níet vervuld is.

Dit plaatst ons direct voor een aantal vragen m.b.t. de besnijdenis en de doop. In de vorige bijdrage

ging het over het teken van de besnijdenis op de achtste dag - dat verwees naar de opstanding van de Christus op de achtste dag – of de eerste dag van de nieuwe week. De besnijdenis was een téken van leven. Maar wat is de realiteit achter het teken van de doop? Waarom een nieuw teken? Staan doop en besnijdenis los van elkaar of is de doop in plaats van de besnijdenis gekomen?
De vorige bijdragen over de besnijdenis werden gedaan in het kader van de het leven en sterven van Simson. Deze bijdrage over de doop wordt gedaan in het kader van de Simson van het Nieuwe Testament: Jezus Christus.

Het koninkrijk

Toen de Christus werd geboren werd hij bezongen als: ‘de Opgang uit de hoge’ (Luc. 1:78).
Dit kind was het Licht zelf, de beloofde, Hij zou zijn volk redden uit de diepste duisternis. Méér dan Simson of Zonnekind was hier. 


Maar al snel rezen er vragen over deze pretentie. Zeker, blinden gingen zien en doven horen (Mat. 11:5). Velen hebben gedeeld in hun onbeschrijfelijke vreugde. Hij sprak een woord en de storm verdween, Hij hief zijn hand en de zee ging liggen (Luc. 8:24). Kosmisch. Maar Jesaja had geprofeteerd over een Koninkrijk waar niemand ziek – waar allen gezond zouden zijn. Over een Koninkrijk, populair naar een modern kunstwerk, met een knoop in elke geweerloop (Jes. 33:24, Jes. 2:4). Over een vreugde en een vrede waarin zelfs de heuvels en de bergen zouden delen (Ps. 65:14). Was Zijn optreden niet onvoorstelbaar machtig maar tegelijkertijd ook onbegrijpelijk karig?

Wie was Hij? Volgens de Farizeeën en Schriftgeleerden – toch ook Schriftkenners – “gewoon een man uit de provincie”. Maar raakte het duivels venijn waarmee zij spraken over Jezus van Galilea (Joh. 7:41) niet aan de vraag, die in vele harten leefde?

 

Waar was dat Koninkrijk dan?

 

Toen werd de Christus gekruisigd en stond Hij op uit de doden. Zeker, Hij had wonden in zijn handen en zijn voeten, maar Hij leeft. Het heeft vele ogen geopend, vele hoofden gebogen, vele handen gevouwen. Werkelijk Here, U bent de Zoon van de levende God.


Een nieuw teken

Na de opstanding heeft de apostel Petrus een redevoering gehouden, en zijn radeloze toehoorders, die de Here gekruisigd hadden -  ‘wat moet wij dóen mannenbroeders’ - gewezen op de belofte. En hij gaf daarbij het nieuwe teken van de doop (Hand. 2:38,39). Het zal hen zeer vertroost maar ook diep verwonderd hebben. En toch hebben wij, juist hier, vanwege het onderwerp van deze bijdrage, onze vragen. Kregen zij opnieuw de belofte? Maar de belofte hoort toch bij het Oude Testament? En bij de belofte hoort toch het teken van de besnijdenis? Gaat het om dezélfde realiteit maar met twee verschillende tekens? Wat zegt de belofte in het paradijs? 

 

En Ik zal vijandschap zetten

tussen u en de vrouw

en tussen uw zaad en haar zaad

dit zal u de kop vermorzelen

en Gij zult het de hiel vermorzelen.

 

De belofte spreekt over vijandschap tussen twee nageslachten en daarna over de totale overwinning van het ene nageslacht: ‘de kop vermorzelen.’ De belofte bestaat uit twéé delen of twee realiteiten: Eérst vijandschap en daarná overwinning (Hand. 2:35, Hebr. 8:6, Hebr. 12:26-29). Werd de teleurstelling over het optreden van Jezus niet veroorzaakt doordat de moederbelofte achterstevoren werd gelezen? Dat begónnen werd met de overwinning, terwijl de vijandschap nog gezet moest worden?
 

Maar nú was de vijandschap gezet tussen de twee geslachten. Want de Christus werd geboren in het rijk van hem, die Hij de leugenaar en de ‘mensenmoordenaar van den Beginne’ noemt (Mat. 4:8,9, Joh. 8:44). Ook de Christus stierf maar Hij stond op uit de dood. Tóen was de vijandschap gezet. Toen het graf van Jozef van Arimathea openbrak, de banden van de dood werden gebroken en het stof van de elementen verscheurd. Toen de Christus daar stond in schitterende verschijning (Joh. 1:14). Want toen stond daar de Hemelse Warrior tegenover de Boze. Toen en daar. Op de achtste dag - dat is de eerste dag van de nieuwe week. Zoals ook psalm 68 het profeteert:

 

De Heer zal opstaan tot de strijd

 

Toen had het teken van de besnijdenis - op de achtste dag - afgedaan. Het was waardeloos geworden. In het domein van de slang was niet maar een téken van leven – maar de Levende zelf. Het teken was ingewisseld voor de realiteit ervan. Op dát moment was het eerste gedeelte van de belofte vervuld. Vijandschap tussen de Vader van de levenden (Gal. 2:16,19, Jes. 9:5, Rom. 5:14, Heb. 2:13) en de vader van de doden (Joh. 8:44,45). 

 

Toen was het tweede gedeelte van de belofte aangebroken. Niet slechts vijandschap - maar overwínning door de Levende (Hebr. 8:6, 12:26,27). En daarbij een nieuw teken van leven - het teken van de doop. Al lezend in de Schriften horen wij het ‘redetwisten’ hierover. ‘Een teken van niks’, meenden sommigen. ‘Een beetje water – ‘t is zo weg.’ Soms zelfs met een ‘bewijstekst’ erbij: Waar is nu het onderscheid? Het gaat in de belofte toch over onderscheid? Over twéé geslachten? Maar Petrus wees op het komende kosmische gericht, zoals eens de zondvloed, en de ark die uit het water gered werd (1Pet. 3:20, Rom.6:4):  

 

Noach, dat is acht zielen

Het antwoord is van de meest ernstige eenvoud. Geen twee nageslachten meer. Eén nageslacht  verrijst (Hand. 2:40). De Christus overwint. Hij is méér dan de rechter Simson. Hij heeft ogen als vuurvlammen en een stem als van vele wateren (Opb. 1:14,15). De Levende zal de Boze voorgoed het zwijgen opleggen. Zijn plaats wordt niet meer gevonden (Opb. 12:8,9).

 

De besnijdenis en de doop

De vraag in de inleiding was of de besnijdenis en de doop los van elkaar staan. Of dat de doop in plaats van de besnijdenis is gekomen. Net zoals het Oude- en het Nieuwe Testament ‘naast elkaar’ staan, staan ook de besnijdenis en de doop naast elkaar. De besnijdenis en de doop wijzen op de twee realiteiten van de éne belofte: vijandschap en overwinning. Er is sprake van een voortgaande vervulling van de belofte in het paradijs. Eérst de hemelse invasie in het rijk van stof en as en daarná het Hemels Koninkrijk dat zeker komt. Beide door de gekruisigde en Opgestane Heer. De twee tekens  zijn als twee boeken in één band, de éne band aan de Levende. Of, zoals Paulus het zegt: (Rom. 8:34)

Christus Jezus is de gestorvene

wat meer is, de opgewekte,

die ter rechterhand Gods is,

die ook voor ons pleit.

 

Wie zal ons scheiden

van de liefde van Christus?

 

De eigen keuze

En toch is nu de meest centrale vraag blijven staan. De vraag waar het vanaf het begin van deze bijdragen over gaat. Is de doop een keuze van het kind, later als het groot is? Wachten met de doop? Het gaat hier natuurlijk om de belofte want een teken, ook het doopwater, is in zichzelf immers niets. Het is de meest wezenlijke vraag die een mens kan stellen, de diepste vraag in een mensenleven. Wanneer ben je een kind van God? Wannéér? Láter? Wanneer ís later? Wat is het tijdstip?

 

In hun dooponderwijs, wijzen de apostelen Nieuw Testamentische Christenen op de belofte (Hand. 2:38,39, 1Joh. 2:24,25). De doop brengt progressieve Christenen, die verlangen naar het Koninkrijk van God, terug naar het begin van de Schriften. Wat kunnen ‘ouders van nu’ leren van de ‘ouders van toen’ - Adam en Eva? De Here gaf de belofte en dan staat er:

 

‘Dáárom noemde de mens zijn vrouw Eva,

omdat zij de moeder is geworden

van alle levenden.’

 

Kunnen wij dit begrijpen? Want er waren geen kinderen en toch noemt de mens zijn vrouw: moeder. Meer nog, er was nog niet één kind maar hij noemt haar moeder van álle levenden. Zeiden deze ouders: ‘kijken wat het wordt?’ ‘Wachten op hun keuze, láter? Zij zeiden iets heel anders. Zij wachten niets af, zelfs niet de geboorte van hun kinderen. Zij hóórden de belofte. En staande voor God en wereld hebben zij de belofte beleden. Ze hebben geen seconde gewacht.

 

Wat hebben zij beleden en welke belijdenis voorgedaan? Voor ál hun nakomelingen? Dat de belofte er was – vóór dat zij geboren waren. We noemden dit in het verleden ook wel: ‘het verbond is eenzijdig in zijn ontstaan.’ Het is het Evangelie van de kinderen van God. Het Evangelie voor tobbers over tijdstippen. Wannéér wordt een mens kind van God? Wanneer mag je horen bij Zijn Hemels Koninkrijk? Eerder, véél eerder, al heel lang geleden. Want God dacht aan de kinderen toen er nog geen kind op aarde was.  


Wannéér moet een kind gedoopt worden? Wat zeggen de apostelen anders dan dit: Haast u! De belofte wacht al zo lang? 

 

Er wordt gedoopt

Er wordt gedoopt, de naam is afgelezen. Wie preekt er? De ene predikant doopt met handenvol en de ander met een plens: gemeenten weten dat soort dingen. Daar staan de ouders: zij met een make-upje zus en hij met een dasje zo, de koster heeft zojuist nog het doopwater uit de kraan getapt. Het heeft iets alledaags de doop, de alledaagsheid van het leven. Zoals eens de kamerling uit het Morenland zich in het eerste het beste water liet onderdompelen (Hand. 8:36). Wellicht kon een kikker nog net wegspringen en reed hij verder met het kroos nog in zijn haar.

Het is een wonder de doop, het wonder van de belofte.