Printen

Westminster Confessie 3

 

D.J. Bolt

10-06-17

 

Een groot deel van de gereformeerde/presbyteriaanse wereld heeft als belijdenis de Westminster Confession. Het is bepaald belangwekkend om daar meer van te weten. Immers, als wij zusterkerkrelaties willen aangaan met deze kerken dan is bekendheid met hun belijdenis een must.

 

Het is al langer een wens om over deze belijdenis het een en ander te publiceren. Iemand attendeerde ons op een reeks artikelen die wijlen prof. J. Kamphuis schreef in het vroegere blad van de Gereformeerde Bond van vrouwenverenigingen, Rondom het Woord. In de volumes 30.1 en 39.2,3,4 (1984,1985) zijn een vier artikelen van zijn hand te vinden die een helder licht werpen op het gereformeerde gehalte van 'de Westminster' en de verschillen die er zijn met 'onze' gereformeerde confessies.

We willen deze artikelen in een viertal afleveringen opnieuw voor het voetlicht halen.

Vandaag deel III.

 


 

lets over de Westminster confessie (III)

 

1. Samenvatting

 

We hebben in de beide vorige artikelen erop gelet, hoe in de 16e en 17e eeuw in het gerefor­meerd protestantisme bij éénheid in geloof er wel onderscheiden belijdenisgeschriften waren. Dat onderscheid hief de éénheid niet op. Integendeel, de buitenlandse gereformeerde kerken met haar eigen formulieren hebben de Nederlandse kerken bijgestaan in de strijd tegen het remonstrantisme en ook zich hartelijk akkoord verklaard met de inhoud van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en van de Heidelbergse Catechismus.

 

Maar één punt bleef daarvan uitgezonderd, nl. wat de Geloofsbelijdenis in de artikelen 30-32 over de regering van de kerk zegt. De Anglicaanse Staatskerk had nl. een bisschop­pelijke kerkregering.

Daarom is men dit punt maar stilzwijgend voorbijgegaan en zodoende heeft men in Ne­derland toen geen steun geboden aan die broeders in Engeland, die op dit punt juist in grote moeite verkeerden.

 

2. Het conflict in Engeland op de spits

 

In Engeland werd, zowel door de kerk als door de koning, steun geboden aan de gere­formeerden in Nederland ten tijde van de Dordtse synode.

Maar kort ná deze synode blijken de bakens te worden verzet. De Engelse koning, Jaco­bus I, die tot 1625 regeerde, zette zich steeds meer tegen de "puriteinen" af. Juist zijn sterke voorkeur voor de bisschoppelijke kerkregering bracht hem steeds verder van de gereformeerde belijdenis vandaan. Die lijn werd nog sterker doorgetrokken onder de re­gering van zijn zoon Karel I. Onder zijn rege­ring werd tot aartsbisschop van Canterbury benoemd z'n boezemvriend William Land. We zagen al dat in Dordrecht de daar aanwe­zige Engelse bisschop een lans brak voor deze vorm van kerkregering. Maar aartsbisschop Land was er helemáál een gedreven propa­gandist van! Al als jonge man in het begin van zijn kerkelijke loopbaan verdedigde hij de stelling dat zonder het "goddelijk episco­paat" geen ware kerk mogelijk is. Dat ging aanzienlijk verder dan wat in Dordrecht was gezegd! Geen wonder dat onder deze aarts­bisschop een aanzienlijke toenadering tot Ro­me plaatsvond (wat trouwens onder koning Jacobus I aan het einde van zijn regering al was begonnen). Zonder bisschop geen ware kerk. Maar Róme moest wél als "ware kerk" erkend worden. Hoe groot de afstand ook nog was tussen Rome en Engeland, men had hier toch de "apostolische successie" en dat kon van de gereformeerde kerken niet wor­den gezegd. Geen wonder dat bij het kerk­volk de vrees groeide dat tenslotte de weg naar Rome definitief zou worden ingeslagen. Nu zien we ook, hoe het een met het ander samenhangt. In Dordrecht was men nog van gedachte de belijdenisartikelen over de kerk­regering wel buiten bespreking te kunnen laten "terwille van de lieve vrede". Maar in Engeland blijkt in het tijdvak dat op Dor­drecht volgt, hoe de "kerkleiding" helemaal op de lijn kwam van het in Nederland veroor­deelde arminianisme (of: remonstrantisme) en hoe de calvinistische inhoud van de Angli­caanse belijdenis (de 39 artikelen) hoe langer hoe meer weerzin opwekte.

 

Hoe dicht onder deze aartsbisschop de Angli­caanse kerk weer tot de roomse leer naderde, kan uit één voorbeeld blijken. Nog vóór hij aartsbisschop van heel Engeland werd, veror­dende hij reeds dat het altaar in de kerk met buigingen moest worden geëerd. Het droeg immers "het lichaam van Christus"? Maar diezelfde eerbied hoefde aan de kansel niet te worden gegeven. Want van daaraf werd al­leen maar het Woord bediend!

Het drijven van de aartsbisschop bracht ook het conflict met de gereformeerden tot een hoogtepunt.

De uitbarsting kwam toen men ook het calvi­nistische en presbyteriaanse Schotland - waar de reformator John Knox had gestreden - tot kerkelijke onderwerping probeerde te bren­gen. Ook hier zou de bisschoppelijke rege­ring uniformiteit moeten brengen. Ook hier zou men zich in de liturgie van de soberheid van de reformatie weer moeten afwenden.

Dat liep op een mislukking uit. De Schotten verenigden zich in 1638 te Edinburgh in een Verbond (Covenant) tegen de opgedrongen anglicaanse liturgie en ter verdediging van "de ware gereformeerde religie".

Ook in Engeland kwam de staatkundige en de kerkelijke oppositie tot uitbarsting. Het Engelse parlement nam scherp stelling tegen­over de koning en zijn kerkelijke raadgevers, inzonderheid de aartsbisschop van Canterbu­ry. En men wilde met of zonder medewerking van de koning de éénheid met Schotland be­houden en herstellen, Dat hield tegelijk in dat men ook kerkelijk en confessioneel geen wig wilde zien gedreven tussen de kerk in Schot­land, waar het calvinisme, met het stempel van John Knox, ingang had gevonden èn de kerk in Engeland.

 

3. De reformatorische tegenbeweging

 

De oppositie tegen de koning en de bisschop­pelijke hiërarchie is dus duidelijk vanaf het begin een reformatorische tegenbeweging. Natuurlijk: in het kader van die tijd. 'Dat was in de Nederlanden niet anders! De Staten Ge­neraal speelden bij de bijeenroeping van de generale synode van Dordrecht en tijdens het houden van die vergadering een rol, zoals wij ons dat in de 20e eeuw niet meer kunnen voorstellen. Het is niet voor niets dat de bij­belvertaling, waar Dordrecht toe besloot, nog altijd de Státenvertaling (1637) heet (1)! Zo zien we in Engeland het parlement het voor­touw nemen. Veel meer dan ons lief is. En de synode, de Assembly, die haar naam straks aan de Westminster confessie zal geven, was in feite niet meer dan een commissie van het parlement!

Maar het is wèl heel duidelijk dat we te doen hebben met een reformatorische tegenbewe­ging. De koning en de aartsbisschop met heel zijn hiërarchie voerde de kerk op de weg van toenadering naar Rome en voor het minst op een weg die terug wilde voeren naar de Mid­deleeuwen en die de reformatie van de kerk ongedaan wilde maken.

De parlementaire oppositie weigerde deze weg te gaan, En dat betekende concreet: geen toenadering tot Rome, maar toenadering tot de kerk in Schotland èn ook tot de andere kerken van de reformatie.  

Wanneer de Engelsen en Schotten dan ook tot overeenstemming komen, sluiten ze te samen een plechtig verdrag en verbond ("Solemn League and Covenant"). Daarbij had men vooral ook op het oog om de kerk in Enge­land haar vrijheid (tegenover de koning) te garanderen. De gereformeerde religie moest worden bewaard. Het moest komen tot re­formatie van de leer, de eredienst, de tucht en de kerkregering overeenkomstig het Woord van God en het voorbeeld van de Gereformeerde kerken. Op dit laatste moeten we weer goed letten. De reformatorische tegen­beweging is heel duidelijk geweest een bewe­ging naar de andere kerken der reformatie toe! Tegenover het schismatieke drijven van koning en kerkelijke hiërarchie, laat zich hier het ècht oecumenische karakter van de refor­matie kennen. Hoe onderscheiden en ver­schillend de concrete situaties in de onder­scheiden landen ook mochten zijn waar de reformatie was gekomen, men wilde zich niet van de eenheid in het geloof laten beroven. Men wist zich in eigen situatie verbonden "met allen, die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen" (1 Kor. 1, 2). Het dubbele motief, waar over we al in het eerste artikel hebben gesproken. nl. dat in het gereformeerd protestantisme éénheid van het geloof

met onderscheid, bij variëteit in ge­loofsbelijdenis kan samengaan, komt nu ook heel duidelijk in de ontstaansgeschiedenis van de Westminster Confessie uit.

 

4. De Westminster Confessie komt tot stand

 

Aanvankelijk heeft men zich op de Westminster Assembly beziggehouden met een herziening van de 39 Artikelen van de Anglicaanse kerk volgens de opdracht om de leer te zuiveren van alle valse toevoegingen. Maar de verbinding met Schotland ook in kerkelijk opzicht en voortgaande bezinning op de opgedragen taak ten aanzien van de leer deed het plan rijpen een nieuwe weg in te slaan.

Op zichzelf gezien zou het mogelijk zijn ge­weest met de herziening van de Anglicaanse belijdenis door te gaan. Het was ook niet on­denkbaar geweest dat men aansluiting had gezocht bij de Schotse belijdenis van 1560. Daartegen was echter het bezwaar dat die be­lijdenis sterk bepaald was door de tijd van het ontstaan. Het moest trouwens ook geen Schotse aangelegenheid worden! Men kon zich daarom beter toeleggen op het stellen van een nieuwe belijdenis.

Van 1643 tot het einde van 1646 is aan de belijdenis gewerkt, terwijl in 1647 nog maanden is besteed aan toevoeging van het Schriftbe­wijs. In Schotland is deze belijdenis in dat­zelfde jaar door een synode van Edinburgh aanvaard. Hier nam deze belijdenis van nu voortaan de plaats in van de belijdenis van 1560. In het volgende jaar verkreeg de belijdenis ook in Engeland de goedkeuring van het parlement.

Het is prachtig na te gaan hoe de synode van Westminster - en er waren binnen deze verga­dering toch ook nog wel grote spanningen! - ­te werk is gegaan.

 

Men heeft in de eerste plaats niet revolutio­naire nieuwbouw gepleegd. Er is aansluiting gezocht aan het historisch gewordene in eigen situatie. Zo heeft men wei heel duidelijk terug­gegrepen op de zgn. Ierse artikelen, die in 1615 waren opgesteld door de godgeleerde James Ussher. Deze belijdenis had reeds uit­voerig belijdenis van het goddelijk besluit van de uitverkiezing gedaan. Heel de opbouw van de Westminster belijdenis is in het eerste deel ervan ontleend aan deze Ierse artikelen. Ook is dankbaar gebruik gemaakt van de me­dewerking van de Schotse afgevaardigden.

Maar vervolgens is duidelijk dat men voort­durend ook de belijdenissen van de andere Gereformeerde kerken, de kerken op het vasteland van Europa, binnen de aandacht heeft gehouden. Er waren met betrekking tgt de leer van de eeuwige uitverkiezing ook on­der de gereformeerden wel verschillende ge­voelens. Dat was zo op de synode van Dor­drecht, hier in de Nederlanden in 1618 en 1619. Het was op de Westminster vergade­ring niet minder het geval. Maar evenals in de synode van Dordrecht de gereformeerden de gelederen gesloten hebben gehouden, zo was het ook in Engeland. Men heeft een formule­ring gevonden om gemeenschappelijk het ge­loof te belijden in de God die vóór de grond­legging der wereld (Ef 1, 4) bepaalde mensen in Christus heeft uitverkoren tot de zaligheid uit loutere genade.

 

Maar tegelijk moet worden gezegd dat de be­lijdenis van Westminster "bij de tijd" wilde zijn en met de eigen tijd rekening wilde hou­den. En dat ook in deze zin dat men er zorg voor droeg nauwkeurig in het Schriftuurlijke spoor te blijven. Er kwam in die tijd onder de gereformeerden (vooral in Frankrijk) een richting op die wel niet terug wilde vallen in de remonstrantse gevoelens, maar anderzijds toch veel moeite deed om de zogenaamde "hardheid" van de leer in Dordrecht bele­den, wat af te zwakken (2) . Maar de West­minster synode is deze richting geen enkele schrede tegemoet gekomen. Ook heeft men in positieve zin gepoogd op de wijze van een kerkelijke belijdenis rekening te houden met de leer aangaande het Verbond.

 

Het is geen wonder dat van vele zijden deze belijdenis is geprezen als één van de rijkste en rijpste vruchten van de reformatie en van de confessionele ontwikkeling daarna. Eèn van de auteurs van de geschiedenis der belijdenis­geschriften van de christelijke kerk schrijft terecht over deze confessie:

 

"Zij bevat de overéénstemming, de consensus van de gere­formeerde kerken van het vasteland van Eu­ropa en in Engeland en Schotland". (3)

 

Men is ter synode ook voortdurend erop bedacht ge­weest, zo mogelijk de éénheid van de kerken door eigen arbeid te bevorderen.

Het is zeer te betreuren dat wat de kracht van de synode scheen, nl. de leiding en bescher­ming van de overheid, al heel snel haar zwakheid zou blijken, inzonderheid in Engeland. Wél heeft het parlement de belijdenis nog goedgekeurd. Maar werkelijke ingang heeft ze nooit gehad in de kerk van Engeland en dat omdat de staatkundige verhoudingen al weer anders lagen, toen de belijdenis eenmaal klaar was. Een duidelijke waarschuwing voor de kerk om toch niet op de "sterke arm" van de overheid te leunen!

 

In Engeland vond de belijdenis alleen ingang in enkele apart staande groeperingen. Dat was, zoals we zagen, in Schotland an­ders. Daar is deze belijdenis tot vandaag toe nog in waarheid de belijdenis van de kerk der reformatie. En vanuit Engeland en Schotland is de belijdenis naar het nieuwe werelddeel, naar Amerika gekomen. Hier is het de belij­denis van de presbyteriaanse wereld gewor­den. Want vanuit Amerika is deze belijdenis (ook in de weg van de zending) de wereld en de werelddelen overgegaan. Zoals het Engels wereldtaal werd, zo heeft de Westminster confessie ook een wereldwijde verspreiding gevonden.

Zó zijn wij er ais kerken ná de Vrijmaking voor het eerst officieel-kerkelijk ook weer mee in contact gekomen, toen we onze zusterkerken in Korea mochten ontmoeten. We krijgen er ais gereformeerde kerken in Nederland steeds meer van te horen, nu er contacten zijn gelegd en de broederschap wordt erkend met kerken in Schotland en in Ierland, om nog van kerken in andere landen en werelddelen niet te spreken. Deze belijde­nis is nu eenmaal onder Gods voorzienig bestel de gereformeerde belijdenis met het grootste verspreidingsgebied geworden!

 

In een slotartikel willen we een kort overzicht van de inhoud geven en ook even ingaan op de vraag of er geen uitdrukkingen in de West­minster belijdenis zijn, die - bij alles waarmee wij van heler harte akkoord kunnen gaan - vragen bij ons doen rijzen. Dan kunnen wij ook onder ogen zien, hoe we ons in dergelij­ke gevallen hebben op te stellen.

 

Wordt vervolgd

 

Noten

(1) We zien trouwens, bijvoorbeeld in Zwitser­land, de overheid en de kerk veel vaker wel heel nauw samenwerken, bij het tot stand ko­men van belijdenissen waarin het geloof naar de zuiverheid van het Evangelie tot uitdruk­king werd gebracht. En daarbij lag de leiding ­voor wat de uiterlijke actie betrof - dikwijls in handen van de overheid. Ook voor onze eigen Heidelbergse Catechismus heeft de wereldlijke overheid in de persoon van de keurvorst van de Paltz, Frederik III, het initiatief genomen door een commissie van kerkelijke en academische mannen te benoemen om een onderwijsboek op te stellen om in de kerken (!) en in de scho­len te gebruiken.

(2) Deze richting vond haar centrum in de Hoge­school in Saumur in Frankrijk.

(3) Ph. Schaff, Creeds of Christendom I, 766.