Printen

Vraag & Antwoord 1 - 'kontekstueel', rebellenclub voor vernieuwing

N. van Dijk
16-04-11

We zijn blij met de snelle en verhelderende onderstaande reactie van dr. Schaeffer. Het is onze hoop dat meerderen zijn voorbeeld zullen volgen. Het is altijd beter met elkaar te praten dan over elkaar. Dankbaar zijn we ook dat vastgehouden wordt aan de grote waarde van de belijdenisgeschriften.

Vraag 1

ND 25 maart: 'kontekstueel', rebellenclub voor vernieuwing

'Kontekstueel' werd opgericht met als doel: Vernieuwen van theologische inzichten met een rol voor Bijbel, belijdenis en context. "Een soort derde weg tussen een creatieflose stilstaandwatertheologie - in de belijdenis is in principe alles gezegd en dat is het - en een dynamiek die je snel richting halve of hele vrijzinnigheid wegvoerde".
 Piet Vergunst, algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond, is m.n. op ethisch terrein kritisch op 'Kontekstueel'. Bijvoorbeeld de acceptatie van vrouwelijke predikanten als een gegeven feit baart hem zorgen.
Dr. Hans Schaeffer is sinds vorig jaar redactielid van Kontekstueel. Hij vindt de visie van Kontekstueel actueel voor de vrijgemaakt gereformeerde kerken. Er is 25 jaar nagedacht over de omgang met de spanning tussen traditie en context. Het is dat 'leerproces waarmee de GKV hun winst kunnen doen, het is nu ook onze spanning. Met behoud van traditie en diepte kan er veel worden gewonnen voor onze kerken die vaak zo formeel hun binding aan de belijdenis en traditie verwoorden'.

We zouden aan dr. Schaeffer willen vragen: Wilt u een paar voorbeelden noemen van wat u ziet als zo'n formele binding aan belijdenis en traditie?

Antwoord 1

Dr. J.H.F. Schaeffer
11-04-11

L.S.,

Graag voldoe ik aan het verzoek om voorbeelden te geven van het feit dat
binding aan de traditie en de belijdenis vaak zo formeel verwoord wordt. Daarbij wil ik op twee woorden de nadruk leggen: formeel, en: verwoorden. Wat in het citaat niet tot uitdrukking gekomen is zal ik tevens proberen aan te geven.

In mijn werk als predikant (van 2003 - 2011) heb ik vanzelfsprekend veel gesproken met gemeenteleden, zowel in losse contacten, als in pastorale gesprekken, als bv. op de catechisaties. Dat spreekt vanzelf.
Bovendien was ik in de gelegenheid via verschillende spreekbeurten te spreken
met kerkleden buiten mijn gemeente. Wat mij in veel gesprekken opviel was dat de doorleefde kennis van wat de kerk in haar belijdenisgeschriften uitspreekt, zo vaak ontbreekt. Natuurlijk - men weet dat er ergens achter in het kerkboekje een paar bijlagen staan, genaamd NGB en DL. Maar de inhoud ervan leeft niet. Gelukkig zijn er nog kerken waarin catechisanten (een aantal) vragen en antwoorden uit de HC moeten
leren.
Maar ook de diepte daarvan wordt nauwelijks doorleefd.

Dat betekent een verschraling van het geloofsleven, omdat belangrijke bijbelgetrouwe antwoorden en zienswijzen op allerlei existentiële vragen van de gelovige op deze manier nooit tot de bewuste geloofsverantwoording van gemeenteleden doordringt. Ze 'hebben niks' met die oude papieren, en de band met de traditie van onze kerken wordt zo gemakkelijk losgelaten.

In mijn acht jaar dat ik predikant ben, heb ik bewust gekozen voor veel aandacht aan de leer van de kerk. Drie maal in 8 jaar ben ik in mijn gemeente zélf (en dat spreekt echt niet vanzelf) de HC doorgegaan met de gemeente. Dat was een bewuste keus om te proberen de diepte en rijkdom van dit belijdenisgeschrift naar voren te halen. Bovendien heb ik in verschillende zgn. 'leerdiensten' die we in de classis organiseren, expliciet de andere belijdenisgeschriften gebruikt, bv. in een leerdienst over de Bijbel (art. 5 NGB). En regelmatig heb ik in mijn preeksamenvattingen verwezen naar de DL.

Tegelijk is er - m.n. bij de in leeftijd veelal oudere gemeenteleden - de rotsvaste overtuiging dat we deze drie belijdenisgeschriften absoluut niet kunnen missen. Ze zouden ruggegraat en grens vormen van een goed bijbels geloof. Als ik hen vroeg, waarom (als dat dan zo belangrijk was) m.n. jongeren (d.w.z. onder de 50!) zo weinig met deze geschriften konden, en ze niet kenden, en hoe zijzelf op hun positie als
ouderling, diaken, of 'gewoon gemeentelid' -leefden- uit deze geschriften, bleef het antwoord uit. Want ook voor hen was weliswaar heel belangrijk deze binding te belijden, maar praktisch uitwerken konden ze haar niet.
M.a.w.: het was een formele binding, die men niet inhoudelijk zelf kon verwoorden.

Dat is m.i. slecht voor de kerk: wél een formele binding, zónder dat deze inhoudelijk overtuigd verwoord kan worden. Dat levert het gevaar op dat we als kerk met de mond belijden dat we we deze drie geschriften hoog houden, maar in de praktijk ze links laten liggen.

Mocht het citaat in het ND de indruk wekken dat ik vanwege bovenstaande waarneming deze formele binding zou willen opgeven, dan hoop ik dat het voorgaande hierop voldoende tegenweer biedt. Sterker nog: ik meen dat in deze geschriften de Bijbel wordt nagesproken, en ze derhalve met goed recht bindend mogen zijn voor onze kerken. Maar alsjeblieft: laten we dan met elkaar, ieder op eigen plaats, vanuit de inhoud van deze geschriften _leven_, en leren het geloof ook in 2011 zó te verwoorden dat de band met onze gereformeerde traditie en geschriften zichtbaar, ervaarbaar als heilzaam naar voren wordt gehaald.

In de hoop hiermee méér woorden te geven aan dat wat in het ND zo kort is weergeven,

Met hartelijke groet,

Hans Schaeffer