Printen

De opvoeding van Simson. Over verbond en doop in deze tijd(2)

S.T. Bolt
14-05-11

Vandaag de dag leven er in de kerken vragen met betrekking tot het verbond. Deze vragen komen tot uitdrukking in het feit dat er ouders zijn die hun kinderen niet meer laten dopen. De doop is een keuze die het kind later zelf moet maken. In het vorige artikel ging het over de besnijdenis en hoe in het Oude Testament de keuze van God voorop gaat. Dit werd gedaan in het kader van de opvoeding van Simson. In deze bijdrage gaat het opnieuw over Simson en de besnijdenis maar nu in relatie tot het Nieuwe Testament.

Het teken
In de vorige bijdrage werd met nadruk gesteld dat een teken in zichzelf niets is. Een teken ontleent zijn betekenis aan de gever ervan en zo is dat ook met de besnijdenis. Toch is daarmee niet voldoende gezegd. Want een teken verwijst niet alleen naar de gever ervan, een teken verwijst ook naar een realiteit, een werkelijkheid achter het teken. Het teken van de trouwring, bijvoorbeeld, herinnert aan de gever ervan, het wordt met zorg uitgekozen, glanzend, schitterend, kostbaar. Het verwijst echter niet alleen naar de gever maar het verwijst ook naar een realiteit: een realiteit van trouw. Wat betekent een ring nog als er sprake is van ontrouw? Het betekent niets meer, het is koud metaal geworden.

Het teken van de besnijdenis verwijst naar de Gever ervan. Aan Eva werd de belofte gegeven dat er een nageslacht van levenden zou zijn. De realiteit achter het teken van de besnijdenis is leven, zegt het Oude Testament. Deze hele bijdrage focust zich op de realiteit achter het teken en dit wordt gedaan in het kader van het sterven van Simson.

Het sterven van Simson
De feiten omtrent het levenseinde van Simson zijn bekend en deze feiten zijn smartelijk. Simson vergokte zijn leven voor de liefde van de Filistijnse Delila  met als inzet het geheim van zijn Nazoreeërschap. De laatste momenten van zijn leven staat hij blind in de tempel van de Baäl ter vermaak van de Filistijnen die de verovering van deze buit groots willen vieren. Maar voordat deze tempel inéénvalt geeft Simson nog een laatste woord. En wellicht is het de kleine jongen, de blindengeleide van Simson, die vlak voor de fatale gebeurtenis naar buiten is gestuurd en de boodschap heeft overgebracht. En Simson zeide:

Dat ik met de Filistijnen sterve.

De Schrift tekent Simson als een man van grote kracht en ook van grote zeggingskracht. Het is dan ook moeilijk voor te stellen dat zijn laatste woorden zomaar een achteloze opmerking waren. Wanneer de Geest des Heren Simson aangrijpt en hij nog één keer, bezeten van grote kracht, de allerlaatste en ook allergrootste slag van zijn leven zal slaan is zijn laatste woord dit: dat ik sterve met de Filistijnen, dat is het laatste woord. Wij horen op geen enkele wijze het klaroengeschal van: ‘in ’t laatste uur zal ‘k zegevierend ingaan’, er is hier geen enkele triomf.
 
Twintig jaar eerder stond Simson ook eens voor een wisse dood en toen zei hij iets anders. Toen wees hij de Here ‘met de ongehoorde vrijmoedigheid van het geloof’, op het feit dat hij besneden was en dat het niet kon gebeuren dat hij van dorst zou sterven en in handen zou vallen van de onbesnedenen. Simson wees toen op het onderscheid tussen besnedenen en onbesnedenen. En nu? Waar is hier het onderscheid? Want Simson zal sterven sámen met de Filistijnen. En hij zegt niet: dat is nu eenmaal het laatste feit van mijn leven, nee, Simson formuleert het als een wens, samen sterven met hén. Hoe diep treft dit laatste woord, het is het laatste oordeel dat de rechter Simson op deze aarde velde, een verpletterend vonnis over de Filistijnen maar allereerst over zichzelf: dat ik met de Filistijnen sterve.

Zo heeft Simson, staande voor God en wereld, zijn eens begonnen belijdenis voltooid. Er is onderscheid tussen besnedenen en onbesneden. Zeker. Maar dit onderscheid is niet uit de mens. De mens maakt dit onderscheid niet.

En wij horen de echo van psalm 14 en psalm 43, geciteerd door de apostel Paulus aan de Romeinen: er is niemand die goed doet zelfs niet een, allen zijn zij afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden.
En wanneer dan het geraas van het puin eindelijk is opgehouden en de laatste stenen zijn weggerold, ligt Simson begraven, samen met de Filistijnen, op de bodem van de tempel van Baäl.

Hoor, voetstappen, want Adam verbergt zich onder de struiken en Simson maakt het dodenrijk tot zijn sponde ‘maar Gij zijt daar’. Hóór, Israël, ze zijn gekomen en met velen. Ze zoeken met man en macht naar het lichaam van Simson. Ze vinden hem, graven hem uit, hijsen hem omhoog uit dit stinkende massagraf. En dragen hem weg naar het graf van zijn vader Manoah. Zijn broeders, zegt de Schrift. Eens leverden ‘de mannen van Juda’ hem uit maar nu brengen zijn broeders hem thuis.

Maar juist met betrekking tot de vragen waar deze artikelen over gaan: over de eigen keuze, het eenzijdige ontstaan en het tweezijdige voortbestaan van het verbond, veroorzaakt juist deze láátste gebeurtenis de diepste verlegenheid. Want wat zien wij? Dáár ligt de tempel van Baäl, het is een begraafplaats. En híer ligt het graf van Manoah en Simson. Hier een graf en daar een graf. Maar waar is het onderscheid? Waar is hier de realiteit van de besnijdenis? Wat is hier méér dan het universele: dust to dust and ashes to ashes?

En de vraag is: Hoe hebben de ouders van toen hun kinderen opgevoed in de realiteit van het teken?
Beter nog: wat wás de realiteit van het teken?

Welke dag?
Op de achtste dag werden de jongens besneden en waarover werd dan gesproken? Over Abraham. En waarover nog meer? Over de dag die Abraham gezien had. Dág, vader? Wélke dag? En over Jacob die de dag ook gezien had. Totdat Silo komt, dat was het visioen van Jacob op zijn sterfbed (Genesis 49:10). En dit laatste woord van Jacob ‘Totdat Silo komt’ was de ondertiteling geworden van de plaats Kirjath-Jearim waar de ark des Heren stond. In de haast van het leven, was de naam Kirjath-Jearim en ‘totdat Silo komt’ afgekort. Want hoe gaat dat? Jas aan, schoenen aan, nog even haren kammen Simson, maak snel voort want we gaan naar Silo (1 Sam. 3:1 / 1 Sam. 6: 2 en 21). En waarover spraken zij dan? Zij spraken over de dag. Maar wélke dag dan abba? Achtste dag? Wat zeiden deze vaders - wat zei Manoah anders dan dit: kind, Abraham zag de dag des Heren?    

Toen de Here nog op aarde rondliep heeft hij eens een debat gevoerd over de dag die Abraham gezien had. Aanleiding was de vraag van de Farizeeën en Schriftgeleerden wie Jezus was. Hij antwoordde toen (Joh. 8:25 SV):

Ik ben wat ik van den beginne u ook zeg.

Het is de bazuin van het Evangelie: In den Beginne was het Woord en het Woord was bij God en het woord was God: in het Woord was leven (Joh. 1). Dit is het Woord van Jezus van Nazareth: het Woord van de belofte – leven - bén ik. En dan herhaalt Hij de moederbelofte:

Wie mijn woord bewaard zal hebben die zal de dood niet zien in eeuwigheid (Joh. 8:51 SV).

De Schriftgeleerden en Farizeeën - in hun absolute razernij over de kosmische pretentie van deze mens – gebruiken vervolgens de sterkste troef die zij menen te hebben, zij zeggen: ‘Abraham en de profeten zijn gestorven’ (Joh. 8:53). Oftewel: u beweert wel dat u het Woord van de belofte bent maar u heeft uw belofte niet waargemaakt want Abraham en de profeten zijn dood. Het is de vraag naar de realiteit van de belofte - naar de realiteit achter het teken, bij zoveel graven – zelfs die van Abraham en de profeten.

En dan antwoordt de Christus (Joh. 8:56):

Abraham heeft mijn dag gezien.

In een debat over leven en dood is dit de finale: Abraham zág de dag. Maar welke dag? David getuigde over deze dag in psalm 16:

Ik stel mij de HERE voortdurend voor ogen
Omdat Hij aan mijn rechterhand staat wankel ik niet.
Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel,
Zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen
Want Gij geeft mijn ziel niet prijs aan het dodenrijk
Noch laat Gij uw gunstgenoot de groeve zien.

En Petrus verkondigt over psalm 16 (Hand. 2:30/31):

Daar hij nu een profeet was ( )
heeft hij in de toekomst gezien
en gesproken van de opstanding van de Christus,
dat hij niet aan het dodenrijk is overgelaten,
noch zijn vlees ontbinding heeft gezien.

Welke dag zagen zij? Zij zagen de dag van de opstanding van de Christus.

De achtste dag
Niet op de derde, niet op de zevende maar op de achtste dag vond de besnijdenis plaats. Het teken herinnerde aan de Gever ervan en aan de realiteit erachter: daarom noemde Adam zijn vrouw Eva omdat zij de moeder is geworden van alle levenden.’ In geloof heeft Abraham de eeuwen overbrugd en de catastrofale, de kosmische krachten gezien, toen de aarde beefde, de elementen sidderden en het graf zich opende. Hij heeft gezien dat het teken van de besnijdenis hem en zijn nageslacht verbond aan de Eerste van hun Generatie – aan de Eerstgeborene uit de doden. Hij zag de realiteit van het teken – de opstanding van de Christus. Zij stierven allen, Abraham en de profeten. Ook Simson stierf. Maar in de besnijdenis op de achtste dag waren zij in het vlees verbonden met Hem die op de eerste dag van de nieuwe week – dat is op de achtste dag – op stond uit de doden.

Abraham en zijn nageslacht waren verbonden met de Naam boven alle namen: Die dood geweest is en Hij leeft. Zij waren in de gebrokenheid van alle dingen een nieuwe schepping door de opstanding van hun Here. Want in het lied van David is geen onderscheid: ‘mijn vlees’, zingt hij, ‘mijn ziel’ en ‘uw gunstgenoot.’ Hij zingt over de Christus en hij zingt over zichzelf en wij kunnen hier niet meer onderscheiden. Hoe scherp is het teken van de besnijdenis: afgesneden van de generatie van de dood, toegesneden naar de generatie van het leven. Wat is de naam, wat is de familienaam van, Abraham, Manoah, van al die namen in de eindeloze geslachtsregisters? Van Simson? Zij zullen zichzélf voorstellen met die ene Naam, hun eigennaam: Die dood geweest is maar hij leeft.

Wij zien nog eenmaal om. Daar ligt de tempel van de Baäl, het is een monument van de dood. Wij kijken nog één keer verder, daar ligt Kirjath-Jearim. Kirjath-Jearim. Daar was de ark en daar waren de cherubs. Daar was de wet én het dagelijkse offer, daar werd het feest van de verzoening gevierd. En op de gevel van het gebouw, niet met handen gemaakt, schittert een tekst: Totdat Silo komt. Wij slaan nog één keer de Schrift open want het staat er scherp en precies: Manoah liet zich begraven tussen Sora en Estaol (Richt. 16:31), hij had zich laten begraven aan de weg naar Kirjath-Jearim. Iedere Israëliet wist dat: voorbij het graf ligt Silo. Zo was het graf van deze vader en zijn gebroken zoon niet een eindpunt maar een richtingaanwijzer en een loflied van Israël.

Tot slot
In deze bijdrage zou het gaan over de besnijdenis in relatie tot het Nieuwe Testament - het teken van de besnijdenis betekent niets zonder de opstanding. Echter de oorspronkelijke vraag is nog steeds blijven staan – namelijk de vraag van de eigen keuze. In het Oude Testament werden de jongens op de achtste dag besneden en de ouders moesten hun kinderen leren dit teken te verstaan. Al eerder werd in verband hiermee een oude zegswijze aangehaald: Het verbond is eenzijdig in zijn ontstaan en tweezijdig in zijn voortbestaan. En we zeggen daarbij dat de Here het onderscheid maakt in leven en sterven. Hoe zou een zondig mens zichzelf tot leven kunnen wekken? Maar dat was het oude verbond. Geldt voor het nieuwe verbond ook dat de kinderen gedoopt moeten worden en dat kinderen hun doop moeten leren verstaan? Of is in tegenstelling tot de besnijdenis de doop een eigen keuze? Begint het nieuwe verbond met de keuze van de mens?

Over de vraag van de eigen keuze gaat het in de volgende bijdrage. In deze laatste bijdrage wordt een relatie gelegd tussen de besnijdenis en de doop.