Printen

Feest van genade in Drachten 3

 

D.J. Bolt

23-03-12

 

Ruim een jaar geleden besteedden we in een tweetal artikelen aandacht aan een 'gemeenteproject' Feest van genade zoals dat in de GKv Drachten-Oost en Drachten-ZuidWest wordt uitgevoerd. Overigens niet alleen daar, het gebeurt op tal van plaatsen in en buiten de vrijgemaakte kerken, zo hebben we vernomen. Er zijn zeer enthousiaste geluiden. B.v. van ds. G. Hutten van GKv Arnhem:

 

"Het project Feest van genade heeft een enorme impuls gegeven aan het kringenwerk. Genade is nog meer een kern geworden van de spiritualiteit van onze gemeente. Steeds meer willen we leren leven vanuit alles was God wil geven, in plaas van wat we wel of niet zouden moeten. Steeds beter merken we wat de onberekenbare rijkdom is van Gods genade."

 

We constateerden dat het projectboek zelf spreekt ook over spirituele hoogten die bereikbaar worden als de voorgestelde werkmethode nauwkeurig wordt gevolgd. Je gaat dan "op Jezus lijken". Zijn "kwaliteit" laat je zien in je leven. Er wordt "in jou iets zichtbaar van Gods koninkrijk" en door jou "zullen ook anderen Hem leren kennen als hun Heer en Redder".

 

We hadden de reeks artikelen graag nog willen voortzetten met een nadere analyse van project en boek. Maar door tijdgebrek is het er niet van gekomen. Toch is het belangrijk om dit verschijnsel van veertigdagenprojecten en m.n. die gebaseerd zijn op genoemd boek nader aan de tand te voelen. We zijn daarom dankbaar voor de analyse die ds. D. de Jong ons aanbood en die we hieronder overnemen. Het artikel is eerder gepubliceerd op www.bijbelknopendoos.nl (In de weegschaal, knoop 22).

 

 

 

IN DE WEEGSCHAAL

40 dagen, of 52 catechismus-zondagen


Ds. D. de Jong, Dordrecht


Op Nieuwjaarsdag 2013 vooruitkijkend tikte ik op Google, als vrucht van mijn balans opmaken aan het einde van 2012, onder meer de volgende twee onderwerpen aan: Heidelberger Catechismus, en Feest van genade. Hoewel van verschillende kanten aandacht werd gegeven aan het 450 jarig bestaan van de Catechismus, geen enkele plaatselijke Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt (GKV) werd daarbij genoemd. Wel was er een indrukwekkende rij GKV’s die heel veel aandacht en tijd bleken en blijken te besteden aan een boekje onder de titel “40 dagen: feest van genade” (door Aad Kamsteeg en Ronald Westerbeek, 11e druk 2012).


Gelijk zag ik het beeld van een balans of weegschaal weer voor me en bekroop me de gedachte: zou het wat de GKV’s betreft zo zijn dat hoe zwaarder de ene schaal is (die van het boekje “Feest van genade”), des te lichter is en wordt die van de Heidelberger Catechismus?


De aanleiding voor het zo in de weegschaal leggen van deze twee onderwerpen is gelegen in wat gebeurde op 1e Kerstdagmorgen in één van de GKV’s. Daar werd na de dienst namens een door de kerkenraad benoemde commissie een verhaal gehouden over een 40 dagen lang zich bezig houden met bovengenoemd boekje. Vervolgens werd dit aan de gemeenteleden (die het niet hadden besteld en er niet om hadden gevraagd) op kosten van de kerk gratis uitgereikt.


Veertig dagen, “zes weken lang laat je als gemeente even al het andere rusten en ga je samen op ontdekkingsreis naar de drijfveer van het (missionair) gemeente-zijn”. Geen samenkomsten van de Bijbelstudieclubs en de catechisaties, ja “al het andere” laat je in die tijd rusten. Nou ja, de kerkdiensten niet. “Elke week staat één thema (uit het boekje) centraal. . . In de kerkdiensten”. Daar gaat de vrije tekstkeus van de dominee. Maar kijk eens aan, dat nog wel: “op basis hiervan maakt de predikant zelf zijn preek”.


Verder, door de week: “stille tijd thuis” voor alle gemeenteleden, om een stukje uit het opgenomen dagboek te lezen.


Veertig dagen


In de Bijbel heb ik geen aanmoedigingen gevonden om veertig dagen apart te zetten voor concentratie op en feest vieren over één aspect uit de leer van de kerk (en ook niet in de belijdenis of de kerkenorde van de GKV). Alleen al daarom vraag ik me af of het tot de taak en bevoegdheid van een gereformeerde kerkenraad behoort dit alles zo aan de gemeente op te dringen. Toch, me afvragend hoe dit zo plotseling als het ware uit de lucht is komen vallen (zie boven over Google en internet), ging ik als vanzelf denken aan Amerikaanse invloeden. Er kwamen herinneringen boven aan een aantal Evangelische kerkdiensten die ik tijdens vakanties in Canada en de Verenigde Staten had meegemaakt. Daar was ook veel goeds bij, Bijbels onderricht, en Christelijke belangstelling voor elkaar en in het bijzonder ook voor gasten. Als gereformeerden konden we daar best wel wat van leren. Maar er was ook veel oppervlakkigheid, en dat was met name te merken in hoe aan de ‘worship-services’ (de erediensten) werd vorm gegeven. En zo waren we toch blij gereformeerd te zijn.


Wat waren dan opvallende verschillen? Zonder volledig te zijn, bijvoorbeeld veel over ‘Amazing Grace’ (verbazingwekkende genade), maar weinig of niets over Gods toorn en straf over zonde; belangstelling voor de individuele christen in zijn relatie tot Jezus, maar weinig of niets over de Zoon van God die zich een volk vergadert vanaf het begin van de wereld tot het einde in de eenheid van het ware geloof.


Nu is er in Amerika, ook in Evangelische kringen, al geruime tijd ontdekking van en waardering voor de gereformeerde leer, getuige bijvoorbeeld de vertaling en uitgave van werken van Abraham Kuyper, Herman Bavinck en Klaas Schilder. Maar hoe verdrietig voor allen, die met vrucht en vreugde de gereformeerde leer van hen geleerd hebben, dat het niet Kuyper en Bavinck en Schilder, maar Amerikaanse Evangelische theologen als onder meer Robert Schuller, Rick Warren, John Piper en Bill Hybels zijn die tot in de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt hun invloed uitoefenen.

Voor zover ik heb kunnen nagaan komt het idee om 40 dagen apart te zetten voor concentratie op een bepaald onderwerp bij Rick Warren vandaan. Zie zijn boek Doelgericht Leven  (Uitgeverij Medema, 20e druk 2012), waar hij op blz. 9 schrijft: "Steeds wanneer God iemand voor zijn doelen wilde voorbereiden, nam Hij daar veertig dagen de tijd voor".

Het is opmerkelijk dat we bijna hetzelfde lezen op blz. 8 van “Feest van genade”: “Veertig dagen voorbereid worden op je doel”, omdat “God  steeds veertig dagen de tijd neemt om iemand in afzondering voor te bereiden op zijn specifieke taak”.


Van de Bijbelse voorbeelden die Warren daarvoor geeft neemt Feest van genade er twee over (Mozes en de Heer Jezus), met redeneringen die we vroeger biblicistisch en exemplarisch noemden in plaats van gereformeerde exegese.

Op dezelfde blz. 9 noemt Warren zijn boek “de gids die u tijdens een geestelijke reis van veertig dagen in staat zal stellen het antwoord op de belangrijkste levensvraag te ontdekken”.  "Aan het eind van deze reis zult u weten wat Gods doel met uw leven is". En op blz. 10: "De komende veertig dagen zullen uw leven volkomen veranderen".

Op de (ongenummerde) blz. 5 van Feest van genade worden de 40 dagen ook een “ontdekkingsreis” genoemd, terwijl we verderop vergelijkbare doelstellingen en hoge verwachtingen tegenkomen.


Management techniek


Zowel Robert Schuller als Bill Hybels en Rick Warren hebben veel geleerd van het bedrijfsleven, en in het bijzonder hun managementtechniek of bestuurskunde daaraan ontleend.

Een bedrijf onderzoekt waar de klanten behoefte aan hebben en past het aanbod daar bij aan. Om klanten te winnen en te behouden komt men met speciale aanbiedingen en zelfs met gratis artikelen die de klant toch moeilijk weigeren kan. Daarbij behoort het in een vastgestelde periode concentreren op een bepaald doel, bijvoorbeeld zoals een supermarkt voor een bepaalde periode de verkoop van haar producten bevordert door via een bonnetjesactie een gratis pakket te beloven.


De aan het begin van dit artikel genoemde gebeurtenis na de kerkdienst op 1e Kerstdagmorgen doet als het ware automatisch aan zulke management technieken denken. De gemeente werd aan het einde van de Kerstdienst verrast met een voor ieder gratis aangeboden boekje. De titel daarvan? “Feest van genade”. Welk gelovig kerklid zou op Kerstmorgen dat willen weigeren? Dat zou toch niet vroom zijn?
In dat boekje kun je dan lezen waar het voor dient: 6 weken lang, 40 dagen lang, daarin dagelijks lezen (en alles er voor op zij zetten), en verder wekelijks in groepen samen komen om er samen over te praten. Nee, niemand wordt gedwongen.  Ieder is vrij mee te doen of niet. Het doet denken aan een D66 Kamerlid over winkels open op zondag: niemand wordt gedwongen; ja, maar wie sluit kan wel opdoeken.
Het geheel wordt opgedrongen, althans die indruk wordt gewekt, en concurrentie wordt uitgeschakeld: alleen groepen in het kader van de 40 dagen zoektocht.
Iemand schrijft een boekje, en het bevat, naast vragen oproepende dingen (daarover verderop), ook veel goeds. Nu wil de schrijver graag dat wat hij geschreven heeft door velen gelezen wordt, en wat gebeurt er: hij (of zijn uitgever) krijgt dan kerkenraden zo ver dat zij zijn boekjes, waarschijnlijk met een korting, massaal aanschaffen om ze door hun kerkleden te laten lezen.
Maar de vraag moet wel gesteld worden: is dit kerkenraadswerk? Bevordert dit het priesterschap van alle gelovigen?  Of, is dit ‘kerkelijke’ bevoogding van vrijgemaakte Gereformeerde christenen?


Na bovenstaande, wellicht als kerkrechtelijke kritiek op te vatten uiteenzetting, volgt hier mijn inhoudelijke kritiek.


Inhoudelijke kritiek op “40 dagen: feest van genade”


Blz.8-37, Inleiding en Dagboek week 1 en 2


a) Onze Gereformeerde belijdenis


Is 40 dagen gemeentebreed Feest van genade vieren niet vreemd als die belijdenis niet is uitgenodigd? Ik vond, tot mijn verrassing, wel direct aan het begin (blz. 16) vraag en antwoord 1 van de Westminster Catechismus, en was daar eerst blij mee. Tot ik zag dat het antwoord vervormd werd tot: “dat de mens geschapen is om God te verheerlijken door van Hem te genieten.” De catechismus spreekt van één doel, maar zo komt ons genieten als middel eerst, vóór het verheerlijken van God. En de volgende stap is dat het middel tot het eerste en enige doel wordt gemaakt: “Ons doel is: van God genieten!”
De tijdgeest leert dat het heel normaal is om geluk je doel te maken. Maar al worden er daarover ook kritische opmerkingen gemaakt, en verder ook veel mooie dingen over God verheerlijken als doel, toch worden we direct al op het verkeerde been gezet, wat ook verder in dit boekje doorwerkt.


b) “Om God te verheerlijken en van Hem te genieten moeten we Hem kennen”


In de Inleiding op blz.10 lezen we dat dit boek “niet geschreven is om je kennis over God te vergroten. Het is geschreven om je dichter bij God te brengen.” Dit is een valse tegenstelling, want zonder kennis over God kun je niet dicht, laat staan dichter bij God komen.
Dit is op zich zelf al voldoende reden om dit boekje zeer kritisch te lezen.
O ja, terecht zegt blz. 20: ‘Kennen’ betekent in de Bijbel: ‘houden van’.  In dat verband wordt dan een verschil gemaakt tussen kennis over God en kennis van God. Kennis over God of heel veel feitelijke kennis wordt op blz. 20 verbonden met dode orthodoxie; dan, op blz. 21, wordt de indruk gegeven “dat die kennis toch ‘maar’ een middel is tot het grote doel: kennis van God”.
Kennis van wat de Bijbel zegt: wat is dát nu? Dode orthodoxie, en dus af te schrijven?  Of is het nog maar een stapje op de weg naar van God houdende kennis van God, een stapje waarvan tobberige zogenoemde ‘zware’ gelovigen zeggen: dat is nog maar uiterlijk; er moet nog heel wat meer gebeuren.
Vervolgens wordt de verwarring compleet gemaakt door de vraag aan de lezer: “Geloof je in God, of houd je van God?” Wat een vals dilemma! Waarom zich niet aan Zondag 7 van de Heidelberger Catechismus gehouden, dat prachtige antwoord op de vraag: “Wat is een waar geloof?”


c) Kleingeloof: je bestemming missen (blz. 23)


Is dat wat de Bijbel kleingeloof noemt, bijv. bij Petrus en de discipelen? Of was het bij hen wat het hier ook genoemd wordt:  Laodicese lauwheid? Of was het zoals het beschreven wordt in de zes daaraan voorafgaande regels?
Toen Petrus over het water naar Jezus toeliep hield hij van Hem, vertrouwde hij Hem, geloofde hij in Hem. Maar toen hij ineens naar de golven  keek in plaats van naar Jezus, dat was kleingeloof. Toen de discipelen die ten volle in Jezus geloofden op de kracht van de demonen letten in plaats van op de kracht van Jezus, dat was kleingeloof.


d) Meer dan ervaring (blz. 22)


De eerste zeven regels zijn goed, al kun je je afvragen of de hier genoemde ervaringen spirituele ervaringen genoemd moeten worden. “Maar echte spiritualiteit komt van binnenuit”, zo volgt dan. Hier moet wel onderscheiden worden tussen enerzijds Doperse of Oosters-mystieke spirituele ervaringen die van binnenuit komen (vanuit de mens, zijn innerlijk), en anderzijds door de Heilige Geest gewerkte geloofservaring via het van buiten komende (gelezen of gepredikte en met oog of oor vernomen) Woord van God.

Wat verder hier staat is goed: “Bij echte spiritualiteit zie je dat mensen God kennen.”  Maar dan wel kennis zoals hierboven onder b) naar Zondag 7 van de Heidelberger Catechismus verwezen is: geloofskennis.


e) “Ingeschapen hunkering naar diep geluk”(blz.24),  en op blz. 25: “Die hunkering kan mensen er toe gaan brengen U te zoeken. En U hebt beloofd dat U zich dan zult laten vinden.”


Wat die belofte betreft, die werd in Lucas 11:9 gegeven aan de discipelen toen die aan onze Heer Jezus vroegen hun bidden te leren, en niet aan ongelovigen.
En hoe is het te rijmen met “er is niemand die God ernstig zoekt” (Rom. 3:12)? Is hier geen verwarring met wat wel genoemd wordt: “ingeschapen godskennis”?  En klopt dit wel met wat we belijden in Dordtse Leerregels III/IV 1-4? Zie ook wat de Remonstranten leerden in Verwerping der Dwalingen paragraaf 5.

Kortom, niet die hunkering (als een soort ‘inner licht’) kan mensen er toe gaan brengen God te zoeken, maar de Heilige Geest die in de prediking van het evangelie tot bekering oproept.

Verder vraag ik me af of hier invloed is te herkennen van de Middeleeuwse Lectio Divina, waar enkele jaren geleden een Vrijgemaakt Gereformeerde dominee college over heeft gegeven aan de TU Broederweg te Kampen.


f) Onze zonde (blz. 17)


Onderaan deze blz. lezen we: “Onze zonde is dat wij tevreden zijn met veel minder dan waarvoor God ons schiep”. Maar dat is niet onze zonde. Onze zonde is dat wij kozen waar God ons niet voor schiep: luisteren naar Satan, geluk zoeken waar God wil dat we het niet zoeken; niet mínder genieten van God, maar genieten van andere goden: afgoderij.

Verder, op blz. 29. Zonde richt maar geen schade aan in de gemeenschap met God; het breekt die. En niet maar ‘iets’ knapt er in de relatie met God; van zijn kant breekt de mens het verbond van God met hem.


g) Zondebesef (blz. 30-37)


Dat de noodzaak van zondebesef veel aandacht krijgt is goed.

 

Werkboek week 1 en 2 (blz. 87-98)


Blz. 88 “Groeigroepen in de gemeente”


Een goed idee? Dat hangt van doel en opzet af. Bijvoorbeeld:

  1. Niet vaker dan eens per 4 weken
  2. Meedoen geheel op vrijwillige basis
  3. In eigen buurt, en open voor buren (evangelisatie!)
  4. Onder leiding van uit en door de groep als best geschikt gekozen
  5. Studiemateriaal door de groep gekozen
  6. Naast en niet in plaats van bestaande verenigingen
  7. Dus geheel anders dan dit zgn. Feest van genade, dat op eigen groei gericht is (‘binnenvetten’)

Blz. 89 Groepsregels


“Vermijd discussie”. Hier is een opmerkelijke verwantschap met Rick Warrens boek, waarin hij een vergelijkbare groepsregel heeft voorgeschreven. Het verschil is dat hij wel discussie wil, maar geen kritiek oefenen, terwijl hier zelfs discussie vermeden moet worden. Eerder, op blz. 10, werd gezegd dat dit boek niet geschreven is om je kennis over God te vergroten. Ja, dan is discussie ook niet nodig. Zelfs als je dingen ontmoet die niet overeenkomen met de leer van de Schriften, dan mag je wel vragen stellen en wat praten, maar geen discussie (laat staan kritiek uiten).
Mag je dit van mondige christenen vragen? Mogen die zich dat laten gezeggen?


Blz.90 Groepsregels


Wat hier staat, daar zijn de kerkdiensten toch voor? Of zijn die niet goed genoeg zodat er daarnaast zoiets als ‘conventikels’ nodig zijn?


Blz. 94 Liefdesbrief aan God, en blz. 98 Schrijf een brief aan God . .


Hoewel er meer dingen genoemd worden die mij onprettig aandoen wil ik hier toch even de vinger bij leggen. Ons is gebed geleerd in de Bijbel, niet het schrijven van brieven aan God.


Blz. 97, vierde regel: “het gaat nu even om wat jij denkt, vindt en voelt”.


Dat kan best in een persoonlijk gesprek, een op een. Maar is dit zo belangrijk in een groep? Mag goed of fout daar zo geventileerd worden, zonder commentaar? Nee toch!

 

Slotopmerking


Hoewel in het bovenstaande slechts twee van de zes weken  kritisch bekeken zijn lijkt me dit genoeg om mee te volstaan.

 


Post Scriptum


a)

Hoewel ik eerder besloot te stoppen (ik had geen zin in verder lezen in het boekje) ben ik daar op teruggekomen, door aan het laatste deel, week 6, nog enige aandacht te schenken. Immers, dat laatste deel over “De missionaire kerk” is het onderwerp waar al het voorgaande heen moest leiden.

Zoals prinses (binnenkort koningin) Maxima eens zei: “De Nederlander bestaat niet”, zo wil ik hier beginnen met te zeggen: De missionaire kerk bestaat niet! Missionarissen bestaan. De eersten waren de apostelen van Jezus, die volgens Matteüs 28:18 de opdracht kregen heen te gaan om al de volken tot Jezus’ discipelen te maken. Daar de Heer beloofde met hen te zijn tot aan het einde moest die opdracht  blijvend uitgevoerd worden. Dat zien we in het werk van bijv. de evangelist Philippus die rechtstreeks van de Heilige Geest een opdracht kreeg, en van Paulus die eerst door Jezus zelf geroepen werd, en daarna samen met Barnabas uitgezonden werd door de gemeente te Antiochië. Zo zijn het ook vandaag kerken die missionarissen uitzenden. Maar niet die kerken zijn missionair, dat zijn alleen de uitgezondenen.
Vandaar dat op blz. 78 ten onrechte wordt gesteld: “Het is onze roeping als gemeente om Christus te verkondigen aan onze stadsgenoten”, en daarbij Matt. 28:16-20 wordt aangehaald. De roeping van de gemeente is om ouderlingen en diakenen aan te stellen, een Dienaar des Woords te onderhouden, het Woord te bewaren (zoals ik juist vandaag <2-2-13> las in het  Gereformeerd Kerkblad bij mijn collega en naamgenoot in Den Ham, Ov.), en als gemeente samen te komen onder de prediking van Gods Woord. En de preek van de dominee is niet gericht tot eventuele niet-gelovige bezoekers, maar tot de gemeente, de broeders en zusters.
En die ongelovige stads- en landgenoten dan? Hoe worden die met het Evangelie bereikt? Dat belijden we in Zondag 32 van de Catechismus in het antwoord op de vraag, “waarom moeten wij dan nog goede werken doen?” O.a. “om door onze godvrezende levenswandel ook onze naasten voor Christus te winnen”. Maar als we “in alles wat we doen als gemeente . . . ons moeten afvragen: brengt dit  . . . buitenkerkelijken dichter bij Christus”, dan leggen we onszelf en anderen een activistische last op die geen rustgevende last is (je vraagt je af waarom Zondag 32 in het boekje verzwegen wordt, zoals trouwens ook  Zondag 23, dat eindigt met te zeggen dat goede werken vruchten zijn).

Met die godvrezende levenswandel worden, zoals op blz. 85 terecht gesteld wordt, niet zozeer getuigenissen in woorden bedoeld, maar door de Heilige Geest veranderde levens. Niet de gemeente dus, maar hoe de leden van de gemeente, in hun dagelijkse omgeving (dus op hun werkplek, op school, in hun buurt, in de maatschappij), getuigen zijn van God door zich niet te schamen een christelijke levensstijl  te tonen.
Door de Heilige Geest naar het beeld van Christus veranderde levens. Maar wil de Heilige Geest “ons in staat stellen het beeld van Christus te laten zien”, zoals blz. 77 het stelt? Als we door het geloof gerechtvaardigd zijn, houdt dat in dát we ( hoe gebrekkig ook) het beeld van Christus en zo de heiliging door de Heilige Geest vertonen . Dat is meer, ja totaal anders dan ons in staat te stellen dat te doen. 


b)

Maar op de bladzijden 76 en 83/84 wordt beweerd (wat een beschuldiging!!), dat wij een hindernis opwerpen voor buitenkerkelijken. Dat doen we door onze gewoonten en gebruiken, waarvan buitenstaanders totaal vervreemd zijn (dit laatste is een goede woordkeuze!).  Wij hebben een culturele kloof laten ontstaan tussen ons en niet-christenen, door “ons kerkelijke taalgebruik, onze Geneefse melodieën en ons orgelspel”, etcetera. Daarom moeten wij onze vormen aan hen aapassen. “Net zoals Jezus dat deed”.
Net zoals Jezus dat deed? Of is het niet eerder zoals Israël dat zo vaak deed? Zij bleven Jahweh vereren, o ja, maar ze begonnen wel met de vormen aan te passen aan die van de heidenen in het midden van wie zij woonden. Er was zelfs een Simson voor nodig om ze er van af te brengen.
Nee, de culturele kloof is gemaakt door hen die zich van hun christelijke verleden vervreemd hebben. Niet wij moeten ons aan hun gewoonten en muziekstijlen en manier van taalgebruik aanpassen, maar als ze bij de kerk willen horen moeten zij dat tonen door zich aan de kerkelijke gewoonten aan te passen (al moeten wij onnodige hindernissen natuurlijk opruimen, en al zijn niet alle veranderingen en vernieuwingen verkeerd!).

Maar we moeten toch doen “net zoals Jezus dat deed”? Waar in de Bijbel lezen we dat dan toch? Er wordt naar geen tekst verwezen. De volgende verwijzingen vond ik zelf, maar dan tegengestelde: onze Heer wierp hindernissen op.  Matteüs 13:10-17, Jezus sprak in gelijkenissen, omdat het hart van dit volk is vet geworden, en opdat ze horende niet zouden verstaan. Matteüs 15:22-28, de Kananese vrouw die door Jezus eerst met geen woord geantwoord werd, en vervolgens met de honden vergeleken werd.


Ten slotte


Het is opmerkelijk dat in dit boekje, dat niet voor buitenstaanders is geschreven, toch geen enkele verwijzing naar onze Gereformeerde belijdenissen te vinden is. En niet alleen dat. Het taalgebruik verraadt ook niet veel affiniteit daar mee. Wordt er al rekening mee gehouden dat ook wij, Gereformeerde kerkleden, de taal van zelfs de catechismus niet meer verstaan? In plaats van 40 dagen feest van genade pleit ik voor grondig gebruik van de catechismus, zowel bij de catechisaties als ook in de zondagse erediensten. Met een trouwe opkomst zowel in de morgen- als in de middagdiensten, in plaats van 6 weken in groeigroepen ten koste van wat al wordt verricht.