Ethiek

Rond de Schrift

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Valse aannames

van literaire Genesis benaderingen door het oude Nabije Oosten

 

T. Pentiman

12-12-20

 

Door het geloof zien wij in dat de wereld tot stand gebracht is door het Woord van God, en wel zo dat de dingen die men ziet, niet ontstaan zijn uit wat zichtbaar is.”

Hebreeën 11:3

 

“Houd je ook niet bezig met verzinsels en eindeloze geslachtsregisters, die meer twistgesprekken opleveren dan door God gewerkte opbouw in het geloof.”

1 Timotheüs 1:4

 

Dr. C. John Collins schreef een boek met de titel “Did Adam and Eve Really Exist?” (Hebben Adam en Eva echt bestaan?). Daarin biedt hij een theorie hoe de literatuur en kosmologie van het oude Nabije Oosten onze interpretatie van Genesis moeten beïnvloeden.

Dr. Richard Belcher Jr. vat die theorie als volgt samen:

 

“[Collins beweert dat] Genesis 1-11 in die zin wel historisch is dat het naar actuele gebeurtenissen verwijst, maar omdat de auteur literaire en retorische technieken gebruikt is er een hoog niveau van figuurlijke en symbolische beschrijving. Eigenlijk spreekt hij over het voordeel van een beeldbenadering van de Bijbel om gewone ervaring uit te leggen.

 

Het standpunt dat Genesis 1-11 een hoog niveau van symbolische beschrijving laat zien, wordt bevestigd als Genesis 1-11 in de context van de Mesopotamische oorsprongsverhalen wordt gelezen. Deze verhalen vormen de eigenlijke literaire achtergrond voor het lezen van Genesis. Daarom geven de Mesopotamische verhalen ons aanwijzingen over hoe we Genesis moeten lezen. Deze verhalen zijn historisch in de zin dat ze naar actuele gebeurtenissen verwijzen, maar ze moeten niet letterlijk genomen worden. Ze laten een historische voorkeur zien, in fantasierijk jasje.

Het ligt voor de hand te verwachten dat Genesis dezelfde benadering gebruikt. Zo beschrijft bijvoorbeeld Enuma Elish het formeren van de aarde en hemelen als het resultaat van een strijd tussen de goden, waar Marduk Tiamat verslaat en haar vermoordt. Hij snijdt haar lichaam in twee stukken en met de ene helft van haar lichaam vormt hij de aarde en met de andere helft vormt hij de hemelen. Dit verhaal verwijst naar actuele gebeurtenissen, zoals het ontstaan van de aarde en de hemelen, maar het doet dat op een wijze die vol symboliek is, die niet met de werkelijkheid in overeenstemming is (fantasierijke beschrijving).

 

Op grond van Collins’ bewering over de relatie tussen Genesis en deze oude verhalen, zou je de conclusie kunnen trekken dat we Genesis 1-2 op dezelfde wijze moeten verstaan. Genesis spreekt over echte historische gebeurtenissen, maar doet dat op een hoog-symbolische manier, die niet letterlijk moet worden genomen. Collins concludeert dat Genesis 1-11 een historische kern heeft. Deze kern omvat de historiciteit van Adam, maar onzekerheid bestaat over hoe het lichaam van Adam werd gevormd. Daarom moeten we Genesis 2:7 niet te letterlijk verstaan.” [1]

 

Deze theorie rust op twee historiografische veronderstellingen. [2]

 

Veronderstelling 1: Dat religieus kosmologische concepten uit het oude Nabije Oosten contextueel bepalend waren voor het schrijven van Genesis.

 

Veronderstelling 2: Dat Mesopotamische mythen door de oude Mesopotamiërs niet “letterlijk” werden genomen.

 

Deze aannames of veronderstellingen zijn om de volgende redenen problematisch.

 

1 - Concepten uit het oude Nabije Oosten waren niet bepalend voor de compositie van Genesis.

 

In de eerste plaats is het niet geheel duidelijk dat bepaalde Babylonische mythen al vóór de tijd van Mozes bestonden. Van de vroegste nog bestaande fragmenten van het Gilgamesh epos meent men dat zij zijn ontstaan in dezelfde periode dat Mozes de Pentateuch schreef; wat het eerst werd geschreven, blijft een open vraag. [3] Evenzo verklaart dr. Noel Weeks dat “alle bewijs erop duidt dat Enuma Elish nog niet was geschreven toen Mozes Genesis schreef.” [4] Andere geleerden denken dat ze wél vóór de Pentateuch waren geschreven, maar op vage aanwijzingen die het vertrouwen in hun theorieën verzwakken.

 

In de tweede plaats was het oude Nabije Oosten niet zonder meer zo uniform als waar deze theorie van uitgaat. Als we over het oude Nabije Oosten spreken, hebben we het over verscheidene individuele culturen in een uitgestrekt geografisch gebied, niet over een homogene cultuur. Dr. Weeks waarschuwt:

 

“We moeten erg oppassen voor een interpretatie die claimt dat iets gewoon was door wat iemand deed of dacht in die tijd”. Dat gaat uit van een uniformiteit die niet noodzakelijk de werkelijkheid weergeeft. Zoals ik heb gezegd, is het gewoonte de Babylonische praktijk te nemen alsof het de maatstaf voor het hele oude Nabije Oosten (ANE) is. Toch bestaan er aanzienlijke verschillen tussen Babel, Egypte, de Hittiten en Ugarit.” [5]

 

Veel van de ANE geschriften zijn niet tot vandaag bewaard gebleven – ze werden niet net als de Bijbel zorgvuldig bewaard. Sommige teksten zijn bewaard gebleven dankzij het materiaal waarop ze waren geschreven en dankzij het klimaat, zoals in Irak en Egypte, en van deze teksten wordt vaak abusievelijk aangenomen dat ze representatief zijn voor het hele oude Nabije Oosten. Dr. Weeks verklaart:

 

“Als van de directe omgeving van het Oudtestamentische Palestina heel weinig materiaal is overgebleven, maar van andere landen veel, wat is dan waarschijnlijk het gevolg? Het zal zijn dat het materiaal van andere culturen wordt behandeld alsof het relevant is voor het Oude Testament. En soms zal dat ook het geval zijn. Het probleem is echter dat het niet altijd het geval is.” [6]

 

Hoewel bepaald idioom en enkele motieven en conventies werkelijk wijdverbreid lijken te zijn, begeeft men zich op dun ijs als men aanneemt dat het geloof van één heidense cultuur, of zelfs van een paar heidense culturen, algemeen en overal onder de Hebreeën aanvaard zou zijn.

 

De meeste van de dingen die we van ANE teksten kunnen leren zijn òf al bekend uit de Schrift, òf hebben hoe dan ook, geen erg grote impact op ons begrijpen van de tekst. [7] Af en toe kunnen buitenbijbelse bronnen inzicht verschaffen in bepaalde wat onduidelijke tekstgedeelten of in opvallend taalgebruik en literaire zinspelingen. Maar het zijn bijna universele hulpinzichten die alleen maar wat context toevoegen; ze veranderen de betekenis van de tekst en de inhoud van het verhaal niet radicaal. Van ANE studies kan het beste gebruik worden gemaakt om de leer en de geschiedenis van de Schrift te ondersteunen en te bevestigen, in plaats van er een vraagteken bij te zetten of die te ondermijnen.

 

Overeenkomsten van oude Nabije Oosten teksten met de Schrift zijn secundair en afgeleid

 

Het belangrijkste is dat het historische verslag van Genesis, zoals dat vanaf Adam mondeling aan zijn nageslacht is overgeleverd en zoals Mozes dat door de inspiratie van de Heilige Geest op Schrift heeft gesteld, het oorspronkelijke en onfeilbare verslag is.

 

“Verder zei de HEERE tegen Mozes: Schrijf deze woorden voor uzelf op, ….” (Exodus 34:27). “Nu dan, ga, Ik zal Zelf met uw mond zijn, en u leren wat u spreken moet” (Exodus 4:12). “Zou ik dat wat de HEERE mij in de mond legt, niet nauwlettend uitspreken?” (Numeri 23:12).

 

Oude mythen die schijnen te lijken op het historische verslag van Genesis zijn afgeleide verminkingen van mensen “die de waarheid in ongerechtigheid onderdrukken” (Rom. 1:18). Het zijn resten in het culturele geheugen van de volken die afscheid hadden genomen van de waarheid van God, “Zij zijn bij hen die het licht weerstaan; zij kennen Zijn wegen niet, en blijven niet op Zijn paden.” (Job 24:13).

 

“Waar is het bewijs dat Israël zijn funderende verhaal baseerde op oude mythen uit het Nabije Oosten? Het is zeker net zo aannemelijk dat de ANE teksten polemiseren tegen het echte verslag, dat ze een corrupte versie zijn van een mondelinge traditie die dateert uit de verstrooiing van Babel. Tenslotte, zelfs als zou gaan om argumentatie, Genesis 1-11 een polemiek is, dan zou het alleen maar aan kracht winnen als de beschreven gebeurtenissen wérkelijk historisch zouden zijn, in tegenstelling tot de Babylonische mythen.” [8]

 

G.K. Beale noemt twee visies op de waargenomen overeenkomsten van ANE literatuur met Genesis:

 

“In de eerste plaats is de overeenkomst hier en daar bedoeld (door Mozes) als een protestverklaring. De heidense volken denken dat zij het aanbod beheersen van de goddelijke openbaring van hun goden die in tempels wonen. Maar Mozes geeft aan dat hun goden in feite vals zijn en hun tempels puur afgodische instituten – de woonplaats van duivelen (Deut. 32:17; Ps. 106:37; 1 Kor. 10:19-20).”

 

“Vanuit een andere hoek gezien is het van belang om na te gaan of iets in de oude heidense religie en haar instituties leek op de waarheid over de ware God en zijn ontwerpen voor de mensheid. Zeker is dat sommige heidense volken geen enkele speciale openbaring hadden ontvangen om hen in een reddende relatie met de ware God te brengen. Niettemin, net zoals het beeld van God niet uitgewist maar verminkt is in de ongelovige mensheid, zo is het ook aannemelijk te stellen dat sommige van de oude heidense geloven en religies verwant zijn met die van Israël. En dat die verwantschap voortkomt uit het feit dat ze verdraaide, schaduwachtige voorstellingen zijn van het wezen van de Bijbelse God en van zijn ontwerp voor zijn woonplaats.” [9]

 

William VanDoodewaard merkt gevat op dat “de laatste zin van Beales verklaring vanuit de Schrift gezien met recht krachtiger geformuleerd zou kunnen worden. Dus niet slechts maar dat het 'aannemelijk is om te stellen' dat deze 'verdraaide, schaduwachtige representaties' verwant zijn, maar dat ze inderdaad ontstonden door verzet tegen God, en bedoeld waren om te misleiden (vgl. Rom. 1:18-33; 2 Kor. 4:4; Ef. 2:1-31).” [10]

 

Dr. E. J. Young ( 1907-1968) hield zich “bezig met literatuur uit het oude Nabije Oosten. Hij stelde dat de documenten van en referenties aan het oude Babylon ‘de verdraaide versie waren van de waarheid die uiteindelijk  de Babyloniërs beinvloedde’, in de lijn van Kaïn. Hier tegenover stond wat doorgegeven werd ‘in de lijn van de Sethieten (waar) de waarheid … die God tot Adam had gesproken … van generatie op generatie zou zijn doorgegeven.’” [11]

 

“Het kan zijn dat Mozes toegang had tot geschreven documenten die hem ter beschikking stonden. Het kan ook zijn dat hij bekend was met de mondelinge traditie. Als we deze vraag echter Schriftuurlijk willen benaderen, zullen we wel moeten concluderen dat de auteur van Genesis een heilig man was, die door de Heilige Geest werd gedreven (2 Petrus 1:21). Dat wil zeggen dat God in zijn voorzienigheid de bijzondere man die Hij het eerste hoofdstuk van de Bijbel wilde laten schrijven, door opleiding en opvoeding heeft voorbereid. En toen die man aan het werk ging om te schrijven, stond hij onder supervisie van de Geest van God met het gevolg dat wat hij schreef was wat Gods Geest hem wenste te laten schrijven. Als hij oude documenten gebruikte, werd hij in zijn gebruik ervan beschermd en geleid, zodat hij er datgene uit koos wat God wenste dat hij zou gebruiken. In dit schrijfproces was hij niet maar een automaat, maar een verantwoordelijk schrijver. Hoewel beheerst door de Geest, maakte hij van zijn eigen oordeel gebruik en maakte een oprechte keuze en selectie uit het materiaal. Het geschrift dat zo ontstond was daarom de Schrift, de betrouwbare Schrift, inderdaad de onfeilbare Schrift. Tot dit antwoord moeten we komen, als we ons laten leiden door wat de Bijbel over zichzelf zegt.” [12,13]

 

Sommige wetenschappers wijzen op de overeenkomsten tussen de Bijbelse verbonden en de verdragen tussen leenheren en vazallen in het oude Nabije Oosten. Maar daarbij veronderstellen zij wat al te snel dat God deze heidense koningen nadeed, toen Hij zijn verbonden met zijn volk sloot. John Sailhamer beweert dat de Pentateuch: “gekleed is in de metafoor van de koning uit het oude Nabije Oosten: God de Grote Koning, verleent zijn gehoorzame vazalprins het recht in zijn land te wonen en belooft bescherming tegen hun vijanden.” [14]

Dr. VanDoodewaard geeft een praktische weerlegging:

 

“Het omgekeerde van Sailhamers hypothese was dat God vanaf het begin van de geschiedenis in zijn scheppende en verbondsmatige activiteit de voornaamste en normatieve universele werkelijkheid was en dat koningen uit het oude Nabije Oosten in hun culturen probeerden zichzelf als goddelijk te laten gelden in rebellie tegen Hem en daarbij Zijn waarheid in ongerechtigheid onderdrukten en misvormden. Deze mogelijke uitleg werd niet genoemd. Sailhamer leek de mogelijkheid niet te overwegen dat Genesis origineel was en dat de mythe uit het oude Nabije Oosten een afgeleide verdraaiing was.” [15]

 

De heidenvolken kwamen voort uit een religieus voorgeslacht en vielen geleidelijk af. We lezen van vroege heidense gelovigen en vinden er minder tegen de tijd van de Exodus: Melchizedek, Job en zijn vrienden, Abrahams afstammelingen buiten Jakobs gezin, bijvoorbeeld Uz, Bildad en Elihu (vgl. Gen. 22:21; 25:1-2; Job 32:2). Jethro (Ex. 2:16), enz. [16]

Tegen deze achtergrond ligt het veel meer voor de hand dat de heidense volken nog resten van de ware religie hadden overgehouden, zelfs toen zij uiteindelijk afvallig werden van de theologische betekenis en geschiedenis ervan. Die afvalligheid gebruiken om het zuivere verslag te interpreteren is de omgekeerde wereld. Zoals Dr. Currid uiteenzette:

 

“Als de Bijbelse verhalen waar zijn, zou het je verbazen geen enkele referentie aan deze waarheden in buitenbijbelse literatuur aan te treffen. En inderdaad zien we in de mythes uit het oude Nabije Oosten sommige kernen van historische waarheid. Maar heidense auteurs hebben die waarheden ontluisterd of verbasterd – zij verminkten de feiten door ze met polytheïsme, magie, geweld en heidendom op te poetsen. Feit werd mythe. Zo bezien ondersteunen de gebruikelijke referenties eerder de historiciteit van het Bijbelse verhaal dan dan dat ze die ontkennen.” [17]

 

“En zij zeiden: Kom, laten wij voor ons een stad bouwen, en een toren waarvan de top in de hemel reikt, en laten we voor ons een naam maken, anders worden wij over heel de aarde verspreid!” (Genesis 11:4).

 

“Hun diepste gedachte is dat hun huizen voor eeuwig zullen bestaan, hun woningen van generatie op generatie; zij noemen de landen naar hun naam.” (Ps. 49:12).

 

“Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de volken wat zonder inhoud is? De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de HEERE en tegen Zijn Gezalfde: Laten wij Hun banden verscheuren en Hun touwen van ons werpen!” (Ps. 2:1-3).

 

2 - ANE mythes werden waarschijnlijk letterlijk begrepen door het  oorspronkelijke gehoor

 

Veronderstelling 2: Dat Mesopotamische mythen niet op een “letterlijke” wijze door de oude Mesopotamiërs werden begrepen.

 

“Het lijkt dat het tegenovergestelde met zeker evenveel argumenten kan worden verdedigd – met de potentie van een belangrijke bijdrage aan een meer Schriftuurlijk gegrond begrijpen van het geloof in het oude Nabije Oosten. Als eerste indruk lijkt het erop dat in de vroege context de mythologie van het oude Egypte, als ook die van het oude Griekenland behoorlijk “letterlijk” werd uitgewerkt. Oude Egyptenaren investeerden fors in gedetailleerde voorbereidingen voor het leven in het hiernamaals, met veel aandacht voor een nauwkeurig en letterlijk lezen van hun teksten.

In de oude Griekse context kwamen individuele Griekse filosofenscholen pas vele eeuwen later tot het inzicht dat de verhalen van het Griekse pantheon pijnlijk barbaars en wreed waren. Zij kozen daarom voor meer figuurlijke benaderingen. Deze laatste overgang beïnvloedde de ontwikkeling van een vroeg Christelijke, niet-letterlijke hermeneutiek van Genesis, zoals bijvoorbeeld door Clement en Origenes in Alexandrië.

Belangrijker dan deze zaken is dat eigentijdse contextuele benaderingen vaak te kort schieten. Tekort schieten tussen enerzijds de feilbare en onvolledige bronnen van het oude Nabije Osten, waarbij geen belofte van hulp van de Heilige Geest was, en anderzijds de onfeilbaarheid en volkomenheid van de Heilige Schriften die de gelovige naar Gods belofte, door de werking van de Heilige Geest verlichten.” [18]

 

Waarom moeten we geloven dat de oude Mesopotamiërs niet écht geloofden dat hemel en aarde in werkelijkheid geschapen waren van het lijk van Tiamat? Het lijkt ons vandaag bizar, maar wat voor bewijs hebben we dat de auteur en het oorspronkelijke gehoor het niet letterlijk opvatten? We worden geacht dit slechts op Collins woord voor waar aan te nemen. [19]

 

Literaire structuur geeft niet zonder meer symboliek aan

 

Zelfs als oude heidenen hun teksten figuurlijk opvatten, is er geen reden om te denken dat Mozes de bedoeling had dat Israël Genesis figuurlijk zou interpreteren. De hoofdstukken 1-11 verschillen niet van de rest van de hoofdstukken in Genesis of van welk ander historisch verhaal in de Schrift dan ook. [20] Deze hoofdstukken laten een literaire structuur zien en geven verslagen van heel unieke en wonderlijke gebeurtenissen, maar dat doet niet af aan de verhalende kwaliteit van historische gebeurtenissen. Structuur geeft niet zonder meer symboliek aan. Zoals dr. E.J. Young stelde:

 

“Uit het feit dat een gedeelte van het materiaal in Genesis 1 in schematische vorm wordt gegeven, volgt niet noodzakelijk dat wat wordt geopenbaard moet worden opgevat als figuurlijk of als niet beschrijvend van wat werkelijk gebeurde. Soms kan een schematische schikking het doel hebben iets te benadrukken. Of de taal echter figuurlijk of symbolisch is, moet op exegetische gronden worden bepaald."

 

“In de tweede plaats bewijst noch suggereert een schematische schikking van het materiaal in Genesis 1, dat de dagen in een niet-chronologische zin moeten worden opgevat.

In de genealogieën van Mattheus 1 lijkt bijvoorbeeld een zekere schematisering te zijn aangebracht, maar daaruit volgt niet dat de namen van de genealogieën in een niet-chronologische zin moeten worden verstaan. Of dat Mattheus leert dat de generaties van Abraham tot David parallel liepen. Of dat deze parallel liepen met die van David tot de Babylonische ballingschap, en dat deze op hun beurt weer parallel liepen met de generaties van de Babylonische ballingschap tot Christus. Met andere woorden: Mattheus geeft niet drie verschillende aspecten van hetzelfde. Wel heeft hij een bepaalde schematische schikking aangenomen, namelijk van veertien generaties voor iedere groep.

Hij zegt dus niet drie keer hetzelfde op drie verschillende manieren. Wel geeft hij een schematische schikking. Maar dat betekent niet dat hij chronologie in de wind heeft geslagen. Waarom zouden wij dan wel moeten concluderen dat Mozes van chronologie heeft afgezien, alleen maar vanwege een schematische schikking?” [21]

 

Natuurlijke en historische typologie

 

Daarbij komt dat het ons niet zou moeten verbazen dat de soevereine Schepper en voorzienige Heerser van de wereld ervoor heeft gekozen om feitelijke, historische verslagen met een symbolische betekenis te verbinden. Zoals Herman Witsius opmerkte:

de typen zijn niet alle van één soort, maar kunnen heel goed in drie klassen worden verdeeld: zo dat sommige natuurlijk, sommige historisch en andere juridisch zijn.” [22] Er bestaat typologie in natuur en historie, niet alleen maar in de juridische ceremonieën van het oude verbond. De Sabbat is een scheppingsordinantie, maar heeft toch ook een enorme eschatologische en typologische betekenis (Heb. 4). Op dezelfde wijze is het huwelijk een natuurlijke ordinantie, maar het is ook typologisch voor Christus en de Kerk (Ef. 5). De zondvloed van Noach is een soort doop (1 Petr. 3:20-21).

Veel historische verslagen van de koningen, aartsvaders en profeten gebeurden letterlijk, maar ze vertegenwoordigen ook dingen die later, te zijner tijd, in Christus plaats vonden. [23] Daarom kunnen natuurlijke en historische gebeurtenissen symboliek bevatten zonder een niet-letterlijke interpretatie te vereisen.

 

Sommigen in de patristische en middeleeuwse kerk zouden dit inpassen in hun quadriga, viervoudige patroon van exegese. Maar de Reformatie heeft dit opnieuw in lijn gebracht met de hermeneutische benadering van de Antiochische school [24], namelijk om de letterlijke, grammaticale, historische betekenis als primair te zien en andere betekenissen als secondair. [25]

 

Nieuwtestamentisch gebruik van Genesis 1-11.

 

Tenslotte beschouwen ook de Nieuwtestamentische schrijvers Genesis niet als parabels of allegorieën, maar zij behandelen het consistent en exclusief als historische vertelling.

 

“De onfeilbare regel voor Schriftuitleg is de Schrift zelf. En daarom, wanneer er zich een kwestie voordoet inzake de ware en volle betekenis van de een of andere Schriftplaats – die niet veelvoudig is, maar slechts één enkele – moet men die opsporen en leren kennen met behulp van andere plaatsen die duidelijker spreken.” (WCF 1:9).

 

We ontkennen dat Genesis onduidelijk is, maar een gezonde exegese van de citaten van Genesis 1-11 in het Nieuwe testament zal ons helpen zelfs nog duidelijker te zien dat het letterlijk en historisch moet worden geïnterpreteerd. [26]

 

Hubert Thomas schreef een boekje, waarin hij 53 Nieuwtestamentische citaten uit Genesis 1-11 onder de loep neemt. Hij verklaart:

 

“In feite worden drie punten duidelijk met het lezen van de door ons gegeven lijst. Deze drie punten bevestigen dat welke evolutietheorie dan ook, geen steun vindt in het Nieuwe Testament en dat in geen geval en hoe dan ook er een beroep op kan worden gedaan.

 

In de eerste plaats wijzen de referenties aan schepping en met name de citaten uit Genesis 1 tot 11 zonder uitzondering op historische gebeurtenissen. Het is niet anders dan met de historische dood van de Heere Jezus Christus op Golgotha. In het Nieuwe Testament is er geen sprake van dat de schepping uit niets, de schepping van Adam en Eva, Kaïn en Abel, Noach en de zondvloed, legendes of parabels worden geacht;  personen en gebeurtenissen worden altijd gezien als van historisch en universeel belang.

 

In de tweede plaats wordt zonder uitzondering de schepping altijd genoemd als een unieke gebeurtenis die op een bepaald moment in het verleden plaats vond. De schepping vond plaats en werd voltooid. Er vonden gebeurtenissen plaats die de wereld hebben bedorven en zij wacht nu een nieuwe schepping die op een gegeven ogenblik in de toekomst zal plaatsvinden.

 

Ten derde worden de details en verklaringen van de schepping uit Genesis 1 tot 3 beschouwd als letterlijk waar, historisch en ook van het hoogste belang. De Nieuwtestamentische leer die op deze citaten is gebaseerd, zou zijn geldigheid verliezen en zelfs verkeerd zijn, indien de oorspronkelijke gebeurtenissen niet historisch waar zouden zijn. Denk bijvoorbeeld aan de komst van de zonde in de wereld. Als Adam niet het hoofd van het hele menselijke ras zou zijn, dan is Jezus Christus (de laatste Adam) niet het hoofd van de nieuwe schepping.” [27]

 

Conclusie    

 

Niet alleen is er geen afdoend bewijs dat samenlevingen in het oude Nabije Oosten hun verhalen niet-letterlijk lazen, maar er is ook geen bewijs dat de Heilige Schrift bedoeld heeft Genesis op die manier uit te leggen. Als de schrijvers van het Nieuwe Testament Genesis 1-11 consistent als een historisch verhaal behandelen, eist dit dat wij analoog met de Schrift hetzelfde doen.

De heidense religie lijkt in de literatuur van het oude Nabije Oosten overal op de ware religie van Christus, maar dan met afgeleide verminkingen van mensen “die de waarheid in ongerechtigheid onderdrukken” (Rom. 1:18). Mensen “in wie de god van deze eeuw hun gedachten heeft verblind”, omdat zij “niet geloven”. Mannen die wandelen “overeenkomstig het tijdperk van deze wereld, overeenkomstig de wil van de aanvoerder van de macht in de lucht, van de geest die nu werkzaam is in de kinderen van de ongehoorzaamheid” (Ef. 2:2).

De Schrift leent niet van, noch deelt zij in het heidense symboliek. Veeleer moeten heidense religieuze en literaire overeenkomsten met de Schrift worden verstaan als perverse imitaties van de feitelijke historie en theologie van Gods openbaring en een gevolg van mistige historische herinneringen van Noachs ongelovige afstammelingen.

 

“De Heere vernietigt de raad van de heidenvolken, Hij verbreekt de gedachten van de volken” (Psalm 33:10)

 

NOTEN

 

[1] Richard Belcher Jr., Supernatural Creation of Man, in Creation and Change (https://www.heritagebooks.org/products/creation-and-change-genesis-1-1-2-4-in-the-light-of-changing-scientific-paradigms-kelly-1.html) (2017) door Douglas F. Kelly, p. 321.

 

[2] William VanDoodewaard, The Quest for the Historical Adam: Genesis, Hermeneutics, and Human Origins

(https://www.heritagebooks.org/products/the-quest-for-the-historical-adam-genesis-hermeneutics-and-human-origins-vandoodewaard.html), p. 242.

 

“Het blijkt dat de Mesopotamiërs ernaar streefden hun doel te bereiken door hun verhalen te baseren op wat zij dachten dat de actuele gebeurtenissen waren, ook al werden ze met veel fantasie en symboliek verteld. Daarom is het voor de hand liggend bij Gen. 1-11 ervan uit te gaan dat ze een soortgelijk doel in Israël hadden en te verwachten dat ze een soortgelijke aandacht hadden voor geschiedenis zonder al te veel letterlijke betekenis.” (C. John Collins, Reading Genesis 1-2: An Evangelical Conversation, p. 77).

 

[3] VanDoodewaard, p. 154.

 

[4] Noel Weeks, Background in Biblical Interpretation: Part 2 (http://www.reformation21.org/articles/background-in-biblical-interpretation-part-2.php); citeert W.G. Lambert, A New Look at Babylonian Background of Genesis (http://prajnaquest.fr/blog/wp-content/uploads/Babylonian-Background-of-Genesis.pdf), Journal of Theological Studies 16 (1965), 285-300.

 

[5] Noel Weeks, Background in Biblical Interpretation: Part 2 (http://www.reformation21.org/articles/background-in-biblical-interpretation-part-2.php). Dr. Weeks gaat hier op dit punt in: The Bible and the “Universal” Ancient World: A Critique of John Walton (http://files1.wts.edu/uploads/images/files/WTJ/WTJ%20Noel%20Weeks%2078.1.pdf), WTJ (2016): 1-28 bijv. de benadering van Peter Enns is op zijn dubieuze veronderstelling gebaseerd dat we moeten “erkennen dat de geschiedenis van Genesis stevig is geworteld in het wereldbeeld van die tijd.” (Inspiration and Incarnation, p. 27).

 

[6]Noel Weeks, Background in Biblical Interpretation: Part 1 (http://www.reformation21.org/articles/background-in-biblical-interpretation-part-1-php) vergelijk Noel Weeks, The Ambiguity of Biblical “Background”.

(http://files1.wts.edu/uploads/images/files/WTJ/Noel%20Weeks%20%20The%20Ambiguity%20of%20Biblical%20Background.pdf), WTJ72 (2010): 219-36.

 

[7] Noel Weeks, The Isolation of the Biblical Text (https://vimeo.com/159862924), (2016 Gaffin Lecture).

 

[8] Colin R. Reeves, in Theistic Evolution: A Scientific, Philosophical, and Theological Critique

(https://www.heritagebooks.org/products/theistic-evolution-a-scientific-philosophical-and-theological-critique-moreland.html), pp. 718-719.

 

[9] Gregory Beale, The Erosion of Inerrancy in Evangelicalism: Responding to New Challenges to Biblical Authority (https://www.amazon.com/Erosion-Inerrancy-Evangelicalism-Responding- Challenges/dp/1433502038), p. 175. Vergelijk John Currid, Against the Gods: The Polemical Theology of the Old Testament (https://www.amazon.com/Against-Gods-Polemical-Theology-Testament/dp/1433531836); John Currid, Crass Plagiarism? [Part 1 (https://youtube/a6FPaM-1lZ0)], [Part 2 (https://www.youtube.com/watch?v=JC0XZFjTHoM)], [Part 3 (https://youtube/kesd5n1Ym48).

 

[10] VanDoodewaard, p.235, n. 151.

 

[11] https://en.wikipedia.org/wiki/Edward_Joseph_Young.

 

[12] VanDoodewaard, p. 215.

 

[13] De volgende quote komt uit E.J. Young, Studies in Genesis One (https://www.heritagebooks.org/poducts/studies-in-genesis-one-young.html).

 

[14] John Sailhamer, Exegetical Notes: Genesis 1:1-2:4a (https://faculty-gordon.edu/hu/bi/ted_hildebrandt/otesources/01-genesis/text/articles-books/sailhamer_gen1_tj.pdf), Trinity Journal 5 (1984), p. 75.

 

[15] VanDoodewaard, pp. 264-265.

 

[16] Jonathan Edwards, A History of the Work of Redemption, I.IV.ii (https://www.books.google.com/books?id=k61qwBJDb3AC&pg=PA72&lpg=PA72#v=onepage&q&f=false). Vgl. John Clavin en Mathhew Poole over Exodus 2:16 (https://www.studylight.org/commentary/exodus/2-16.html).

 

“Evolutionisten gaan er zonder meer vanuit dat de mens oorspronkelijk een wilde was en zich geleidelijk tot een gentleman heeft ontwikkeld; de waarheid is dat de mens oorspronkelijk een gentleman was en in veel werelddelen snel is gedegenereerd tot een wilde. (J.G. Vos, Genesis (https://www.heritagebooks.org/products/genesis-vos.html), p. 45.) 

 

“… in het begin was er in de wereld een algemene overeenstemming over godsdienst;  als we ons verdiepen in de bijzonderheden van de heidense religies, zelfs nadat ze erg gecorrumpeerd waren, kunnen we onmiskenbaar verscheidene praktijken en ook principes vinden, die voldoende zijn om ons ervan te overtuigen dat de oude godsdienst in alle delen van de wereld oorspronkelijk hetzelfde was.” (Samuel Shuckford, Sacred and Profane History of the World vol. 1 (https://archive.org/details/sacredprofanehis01shucuoft) pp. 187-188).

 

“Oorspronkelijk geloofde men in één God met veel eigenschappen, maar in de loop van de tijd kwam men ertoe verschillende eigenschappen van God aan veel verschillende goden toe te schrijven.” (John Eidsmoe, Historical and Theological Foundations of Law (https://www.amazon.com/Historical-Theological-Foundations-Law-Book/dp/1936577178), vol. 1, p. 23).

 

[17] John D. Currid, Ancient Egypt and the Old Testament (https://www.amazon.com/Ancient-Egypt-Testament-John-Currid/dp/08010213765), p. 32. Vgl. Benardinus De Moor, Didactico-Elenctic Theology IV:8 over Gentile Misuse of the Divine Name (https://www.fromreformationtoreformation.com/blog/de-moor-iv-8-gentile-misuse-of-the-divine-name) (zie commentaar voor Matthew Poole’s eufemistisch begrip van de oorsprong van mythologie).

 

[18] Quote hieronder afkomstig uit VanDoodewaard, p. 242, n. 179. Dr. John Currid verklaart in antwoord op de visie van Walton dat ANE literatuur (en daarom ook de Schrift) over kosmologische functie handelt, meer dan over materiële oorsprong:

 

“Na uitgebreid onderzoek van deze Egyptische teksten is mijn conclusie deze: hoewel het waar is dat Egyptische scheppingsteksten in feite inderdaad een focus hebben op hoe het universum werkt en hoe de mensheid hierin functioneert, is dit niet met uitsluiting van de zorgen over de oorsprongen van de materiële schepping. Het is duidelijk, voor mij tenminste, dat materiële oorsprongen voor de oude Egyptenaren en hun literatuur van het uiterste belang waren. Het begin van fysieke objecten in het universum is een onderscheiden aspect van de verschillende scheppingsverslagen.” (Theistic Evolution: A Scientific, Philosophical, and Theological Critique, p. 845).

 

[19] Dr. David Livingston beweert dat veel van de ANE scheppingsmythen niet echt de schepping van de fysieke wereld op zich behandelen, maar dat ze met opzet fictief zijn en bedoeld als een opiaat voor de massa’s om hun mensen ervan te overtuigen dat een bepaalde god de opkomst van bepaalde politieke leiders had gelegitimeerd. Hij schrijft:

 

“Knappe mannen gebruikten de mythe als religieus politieke propaganda om de bevolking te misleiden, zodat ze dachten dat een heerser goddelijk was of ‘zoon’ van de godheid was, en dat hij zijn ‘regeerrecht’ van een god had – maar, een god door ingenieuze mensen gemaakt door middel van ‘sluw ontworpen fabels’, zodat de fictie aannemelijk klonk. Aan de andere kant is precies het tegenovergestelde waar bij de feitelijke geschiedenis die met Genesis 1 begint.” (Comparison of Genesis with Creation Stories of the Ancient Near East (http://davelivingston.com/creationstories.htm)).

 

[20] vgl. John D. Currid, Theistic Evolution is Incompatible with the Teachings of the Old Testament, ch. 28 in Theistic Evolution: A Scientific, Philosophical and Theological Critique.

 

[21] Young, Studies in Genesis One, pp.55-56. John Currid geeft een voorbeeld van een schematische vorm die in Jozua 14:6-14 en 15:13-17 gebruikt is, die vergelijkbaar is met die van Genesis 1:1-2:3 en 2:4-24, die critici van de laatste plaatsen niet consistent met de eerstgenoemde plaatsen interpreteren. (Theistic Evolution…, p. 867).

 

[22] Herman Witsius, Economy of the Covenants vol. 2, p. 192.

 

[23] vgl. Witsius, pp. 188-231.

 

[24] https://en.wikipedia.org/wiki/School of Antioch

 

[25] vgl. Chapter 2, The Patristic and Medieval Quest for Adam, in The Quest for the Historical Adam, door William VanDoodewaard, vooral pp. 30, 34, 52, 118, 270.

 

“De orthodoxe protestant bezag het probleem van de verschillende betekenissen van de Schrift aanvankelijk met het oog op het tonen van het geworteld zijn van de gezonde leer in een breed gedefinieerde letterlijke betekenis en op het zich manifesteren van misbruik en fouten uit Rooms Katholieke bron bij een allegoriserende benadering van de Schrift. Whitakers Disputation geeft daarom een weergave van zowel de protestantse visie op de quadriga als een bron en rechtvaardiging van fouten, als van het voortdurende debat over de aard van de letterlijke betekenis. Hij schrijft: ‘We geven toe’

 

‘zulke dingen als allegorie, anagogie en tropologie (komen voor) in de Schrift; maar ondertussen ontkennen wij dat er vele en verschillende betekenissen zijn. We bevestigen dat er maar één ware, juiste en echte betekenis van de Schrift is, die bij recht verstaan uit de Schrift  opkomt en die we letterlijk noemen: en we betogen dat allegorieën, tropologieën en anagogieën niet diverse betekenissen zijn, maar verschillende verzamelingen van één betekenis, of verschillende toepassingen van die ene betekenis.’

 

“’Verschillende verzamelingen’ en ‘diverse betekenissen’ kunnen in een tekst geïdentificeerd worden, maar alleen als ze rechtstreeks uit de letterlijke grammaticale betekenis van de tekst voortkomen: er is één echte betekenis, maar er zijn verschillende theologische richtingen, aangegeven door de vervulling van profetie of door figuren en types in de tekst. Orthodoxen houden vol dat woorden maar één enkele betekenis op een bepaalde plaats kunnen hebben – anders is er ambiguïteit van betekenis en ambiguïteit leidt tot fouten in de interpretatie.”

 

Richard Muller, Post-Reformation Reformed Dogmatics, vol. 2, (1993 editie), p. 491.

 

[26] vgl. Guy Prentiss Waters, Theistic Evolution is Incompatible with the Teachings of the New Testament, ch. 29 in Theistic Evolution: A Scientific, Philosophical, and Theological Critique.

 

[27] Hubert Thomas, Mentions de la Creation (Gen. 1-11) dans le nouveau Testament, Lausanne: (Association Creation, Bible et Science, 1933), zoals vertaald door Douglas F. Kelly en geciteerd in Creation and Change, pp. 175-176.

 


 

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van Purely Presbyterian via de website van LOGOS Instituut.

 

Vertaling: R. Sollie-Sleijster