Ethiek

Rond de Schrift

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Reactie op conferentie op M/V in de kerk

 

Drs. J.P.C. Vreugdenhil

Drs. H. Vreugdenhil-Busstra

04-06-11

 

 

Op 19 maart is in Harderwijk een conferentie gehouden over het onderwerp “M/V in de kerk”, georganiseerd door het betreffende deputaatschap in samenwerking met de synode. Tijdens deze conferentie was er weinig gelegenheid te reageren op de referaten die daar toen werden gehouden, maar de deelnemers werden in de gelegenheid gesteld dit achteraf per e-mail te doen. Ook wij hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

De referaten zijn gepubliceerd in het blad De Reformatie van 6 mei 2011, en zijn ook via internet op te vragen op www.dereformatie.nl. Ook is door afgevaardigden van buitenlandse kerken en door het blad Nader Bekeken daar al op gereageerd. Inmiddels hebben deputaten via een e-mail laten weten: 

 

“Mevrouw Klinker, mevrouw Leene en docent De Boer (dat zijn de sprekers van deze conferentie) beraden zich over de vorm waarin zij daarop het best kunnen reageren. Omdat er voor hen veel werk aan de winkel is, zal dat enige tijd in beslag nemen. Maar u weet dus dat de ontvangen mails in de pijpleiding zitten. Er wordt aan gewerkt.”.

 

In afwachting van hun reactie lijkt het ons zinvol dat nu ook anderen kennis kunnen nemen van de vragen en opmerkingen die de conferentie heeft uitgelokt. Daarom maken wij onze reactie via deze weg publiek toegankelijk.

Deze reactie is opgesteld binnen een week na de conferentie, en is dus gebaseerd op wat tijdens de conferentie is gezegd, niet op de latere publicatie in De Reformatie. Er zijn toen, zeker door docent De Boer, dingen gezegd die in de schriftelijke samenvatting in De Reformatie zo niet terug te vinden zijn, maar wel weer worden gevonden in de samenvatting van br. Bolt in Eeninwaarheid.

 

Het onderstaande is de reactie zoals wij die hebben opgestuurd. Alleen hebben we ten behoeve van hen die de conferentie zelf niet hebben meegemaakt een drietal toelichtingen toegevoegd, geplaatst tussen [vierkante haken].

 

Reactie op conferentie over M/V in de kerk

 Op 19 maart (conferentie over M/V in de kerk) werden de deelnemers uitgenodigd hun vragen of opmerkingen per e-mail naar de synode te sturen. Hieronder vindt u de onze.

 

I. De bijdrage van Mirjam Klinker

 

Onze reactie bestaat uit vier onderdelen:

  1. de rol van de hermeneutiek,
  2. algemene openbaring als sturende factor,
  3. de Geest als sturende factor,
  4. de hermeneutisch-exegetische conclusie in Als vrouwen het Woord doen.

a. Hermeneutiek

Haar stelling: hermeneutiek is onontkoombaar.

 

Onze reactie:

Er is een enorme verschuiving opgetreden in het begrip hermeneutiek. Hermeneutiek bij Greijdanus e.a. gaat over de regels en methoden die nodig zijn om de Schrift te verstaan. Ze gaat er van uit dat de Schrift toereikend en verstaanbaar is. Wij moeten het Woord onderzoeken omdat daarin het leven te vinden is (Deut. 30:14; Joh. 5:39).

De laatste tijd heeft hermeneutiek een andere betekenis gekregen. Daarin wordt uitgegaan van een grote afstand tussen de Bijbel, uit een heel ander cultuur en tijd, en ons. Een gapende kloof (garstige Graben). Deze hermeneutiek houdt zich dan ook bezig met methoden om die kloof te overbruggen. In feite functioneren bij mw. Klinker de begrippen ‘algemene openbaring’ en ‘inwendige openbaring’ als belangrijke hulpmiddelen om een brug te slaan.

 

Wij hebben bezwaar tegen deze hedendaagse opvatting van hermeneutiek. Want die doet afbreuk aan de volkomenheid van de Heilige Schrift (NGB artikel 7). Te weinig honoreert deze opvatting dat onze God heel goed wist wat Hij deed, toen Hij eeuwen geleden zijn openbaring op schrift stelde ‘om ons te onderwijzen’ (Romeinen 15:4). Deze boodschap is ook voor ons bestemd (1 Petrus 1:12). De Joden in de eerste eeuw herkenden de Christus der Schriften niet. Maar hun probleem was niet dat hun hermeneutiek niet klopte. Wel dat er een sluier over hun hart lag, die moest worden weggenomen.

Op onderdelen kunnen we zeker ook leren van deze nieuwe hermeneutiek, bijvoorbeeld over de rol van vooroordelen bij ons lezen[1]. Maar de fundamentele uitgangspunten wijzen we af, omdat die volgens ons in het licht van de Bijbel onaanvaardbaar zijn.

 

b. Algemene openbaring: sturend of storend

Mw. Klinker spreekt, met een beroep op Bavinck, over algemene openbaring als sturende factor in het hermeneutische proces.

 

Onze reactie:

1. Er is verschil tussen wat de Bijbel ons hierover leert, en wat én lezing én boekje ervan maken.
Paulus vertelt ons in Romeinen 1.20 en 2.15 dat Gods kracht en goddelijkheid uit de schepping kenbaar zijn, en dat het werk van de wet in heidense harten geschreven staat.

Maar zoals het ons nu verteld wordt, is de bron van deze kennis niet (alleen) de schepping, maar vooral cultuur en geschiedenis. Ook wordt de inhoud van deze openbaring verbreed: wij zouden daaruit (mede) Gods voorschriften leren kennen. Gods wet zelf zouden we uit onze cultuur en geschiedenis kunnen leren kennen. Toch een hele stap verder dan het werk van de wet, dat sommige heidenen van nature doen[2].

 

2. Vraag: Zijn onze huidige tijd en cultuur een sturende of een storende factor? In andere woorden: zijn ze een hulpmiddel voor bruggenbouw, of werken ze als een sluier voor het verstaan (zie hierboven, a)?

Het gaat er niet om of onze tijd en cultuur invloed uitoefenen op onze omgang met de Schrift. Onze veranderende cultuur confronteert ons steeds weer met andere vragen. En het is moeilijk vragen te formuleren zonder (gewenste of ongewenste) beïnvloeding door diezelfde cultuur. Het gaat erom of die cultuur ook een sturende factor mag zijn, of dat we ons tegen bepaalde invloeden moeten verzetten.

Onze westerse cultuur heeft immers niet alleen invloeden van de Bijbel ondergaan, maar ook heel andere. Denk aan de Franse Revolutie met haar vrijheid, gelijkheid en ni Dieu  ni maître.

De vraag is dus: wat doen we met de vragen en invloeden vanuit een cultuur die vormgegeven is door zondige mensen? De klassiek gereformeerde manier was: tijd en cultuur eerst confronteren met het evangelie. Wel leverde die confrontatie ook vaak een dieper verstaan van de Schrift op. Maar vooral werden onbijbelse (en dus storende) aspecten van de cultuur – idealiter – zo ingeperkt door het filter van de Schrift zelf.

Mw. Klinker is positief over die culturele invloed als sturende factor, terwijl zij de doorwerking van de zonde in de cultuur niet bespreekt. Dat is o.i. onverantwoord optimistisch.

Tegenover dit pleidooi voor eigen tijd en cultuur als sturende factor blijven wij vasthouden aan de lessen van de Reformatie. Sola scriptura: de Schrift is haar eigen uitlegster, onze cultuur is geen betrouwbare gids.

 

c. Interne openbaring

Tijdens de lezing werd de interne openbaring maar even genoemd. Het boekje van mw. Klinker besteedt er meer aandacht aan. Bavinck heeft ook hierover geschreven. Helaas behandelt het boekje niet de vraag welke inhoud die interne openbaring heeft.

 

Onze reactie:

Bavinck zelf geeft een duidelijke beperking aan:

(Dit getuigenis) geeft ook geen nieuwe openbaringen, maar maakt den geloovige vast ten aanzien van de waarheid Gods, die volledig in de Schrift is vervat[3].

Prof. Greijdanus heeft indertijd de discussie hierover voortgezet, in het kader van de strijd tegen het subjectivisme. Hij omschrijft dit getuigenis van de Geest als:

de kracht en werking, waardoor wij bekwaam en bereid worden … en (die) er ons metterdaad toe brengt de Schrift als Gods Woord te erkennen[4].

Hij verzet zich tegen elke gedachte dat dit getuigenis ook maar iets toe zou voegen aan de inhoud van de Schrift. Samengevat: het werk van de Geest is het wegnemen van de sluier, het veranderen van ons hart, maar niet om iets buiten de Schrift om te vertellen.

 

Wanneer we aannemen dat de Geest ons buiten de Bijbel om sturende informatie geeft voor het verstaan van Gods wil voor ons, ontstaan er twee problemen:

a. hoe toetsen we dan de geesten of die uit God zijn?
b. wordt ons verstaan van de Bijbel zo niet een subjectieve zaak?

Het boekje gaat in op die laatste vraag (op p. 30). Maar het antwoord dat daar gegeven wordt, is in wezen hetzelfde dat het pausdom gaf aan Luther: we vertrouwen dat de Geest werkt in de gemeente. In de intersubjectiviteit ligt de bewaking van de objectiviteit.

Is intersubjectiviteit dan geen vorm van subjectiviteit? Zelfs uit de kring van de moderne hermeneutiek wordt hiertegen gewaarschuwd:

Er is geen mogelijkheid tot kritische controle op het eigenbelang en behoeften van de gemeenschap of op wat die vindt ‘passen bij’ de eigen behoeften. De Reformatie wordt zo tot niet meer dan de voorkeuren van één of meer gemeenschappen tegenover de Rooms-katholieke kerk. Maar dat is beslist iets anders dan wat Luther, Melanchton, Tyndale en Calvijn aandreef.[5]

 

d. De exegetisch-hermeneutische conclusie

 

Aan het eind van het exegetische deel geeft mw. Klinker een ‘conclusie’. [Deze conclusie namelijk:de teksten leveren motiveringen van diverse aard  De samenhang daarvan licht pas op wanneer men kijkt naar het ruimere concept van ‘onderschikking’ binnen de Grieks-Romeinse samenleving van toen. Vanuit deze gedachte krijgen de verschillende motiveringen wat betreft de onderschikking van de vrouw aan haar man hun duidelijke samenhang. De terminologie van hoofd en lichaam past binnen dit ruimere begrip van ordening binnen de samenleving]. Maar het lijkt ons eerder een hypothese. Een veronderstelling hoe de gevonden gegevens als een puzzel in elkaar zouden kunnen passen. Bij een hypothese moet altijd toetsing volgen, in ten minste twee richtingen:

 

I. Zijn er ook andere hypothesen, die evengoed of zelfs beter passen bij de gevonden gegevens?

II. Past de gepresenteerde hypothese ook bij alle gevonden gegevens?

(III. Leidt de gevonden hypothese ook tot nieuwe voorspellingen die op hun beurt weer toetsbaar moeten zijn. Die stap leidt ons nu te ver.)

 

Ad I. Is er ook een andere hypothese mogelijk?

Wij presenteren er hier één (het is zeker niet uitgesloten dat er meer zijn):

Paulus en Petrus funderen hun richtlijnen m.b.t. het gedrag van man / vrouw primair op Gods onderricht in de Bijbel. Daarnaast doen ze soms (niet altijd) ook een beroep op wat de heidense omgeving gepast vindt. Dat is echter nooit meer dan een ondersteunend beroep.

 

Ad II. Past de gepresenteerde hypothese ook bij alle gevonden gegevens?

Volgens ons kan deze hypothese een aantal dingen verklaren die bij mw. Klinker onverklaard blijven:

 

1. Bij verwante onderwerpen gaan de apostelen vrijmoedig in tegen de heersende cultuur. Het was in die cultuur ongepast dat een vrouw een andere godsdienst zou aanhangen dan haar man, maar Paulus en Petrus maken daar geen enkel punt van. Evenzo was het ongehoord dat vrouwen en slaven rechtstreeks worden aangesproken over wat gepast gedrag is; toch komt dat in veel brieven gewoon voor. Dat is ook bij dit onderwerp een aanwijzing dat Gods Woord hun zwaarder weegt dan die cultuur.

 

2. In bijna alle voorbeelden die mw. Klinker bespreekt, is het argument niet de toenmalige cultuur, maar dat buitenstaanders goede dingen zullen zeggen over het gedrag van christenen. Dat zou impliciet kunnen betekenen dat christenen een gedrag hebben dat is aangepast aan de cultuur, en in die lijn redeneert mw. Klinker. Maar het kan ook betekenen dat christenen hun gedrag moeten aanpassen aan Gods geboden, en dat Paulus en Petrus dan rekenen op de reactie die is beloofd in Deuteronomium 4:6: “Alle volken die dat zullen zien … zullen zeggen: ‘Wat is dat grote volk wijs en verstandig!’”.

 

3. Waarom komt een expliciet beroep op de bestaande cultuur alleen in de brief aan de Korintiërs voor? Meer dan in andere brieven lijkt Paulus tegenover deze gemeente alle retorische hulpmiddelen in stelling te brengen om maar te overtuigen, o.a. dit hulpmiddel.

Mw. Klinker presenteert dit meteen maar als het eigenlijke argument. Maar het is niet duidelijk op grond waarvan.

 

4. Dit bescheiden beroep op wat men passend vindt, past bij Paulus’ onderricht over diezelfde cultuur in Romeinen. Enerzijds spreekt hij daarin zeer afkeurende woorden over deze cultuur (Rom. 1:26-32), zodat een positieve verwijzing zonder extra toelichting nauwelijks zin kan hebben. Anderzijds erkent hij wel dat bepaalde gedragingen in de cultuur nog wel passen bij Gods wet. Heidenen doen soms wel de wet, omdat het werk van de wet in hun hart geschreven staat. Op die manier kan Paulus, na afweging van wat gepast en ongepast is, op onderdelen toch nog naar die cultuur verwijzen. Maar in I Korintiërs wijst hij veel andere zaken in die cultuur nadrukkelijk af, zoals hun houding ten opzichte van hoererij.

 

5. Als het Petrus zou gaan om de aanpassing bij de heersende cultuur, dan heeft zijn verwijzing naar Sara (1 Petrus 3:65) nauwelijks overtuigingskracht, want die leefde in een totaal andere cultuur.

 

Los van de vraag welke hypothese het beste past, blijft er een belangrijk feit waar we niet omheen kunnen. Zowel Paulus als Petrus hebben als onderdeel van hun betoog een redenering vanuit Genesis naar een bepaald gedrag van mannen en vrouwen. Hoe we ook denken over de doelstelling van dit betoog, die onderdelen hebben kracht als bijbels argument, en zijn als zodanig gezaghebbend. Dus als bijvoorbeeld is aangetoond dat 1 Tim 2.8-15 sterk cultuurbepaald is, is daarmee nog helemaal niet aangetoond dat ook de redenering in 1 Tim 2.13-15 niet zou gelden in een andere cultuur.

 

2. De bijdrage van Almatine Leene

 

In de bijdrage van mw. Leene viel het ons op hoe eenzijdig haar voorstelling van het standpunt van de complementarians was. [De begrippen complementarians en egalitarians komen uit de Engelse literatuur over dit onderwerp. Egalitarians beschouwen man en vrouw, voor wat betreft hun taken in de kerk, als gelijk (egalité betekent gelijkheid); complementarians zijn de taken van man en vrouw als elkaar aanvullend, en dus ook verschillend (complement is aanvulling)] Twee voorbeelden:

  1. In haar voorstelling bepleiten complementarians altijd een gezagsrelatie tussen man en vrouw. Dat is niet juist. Zelfs een kort onderzoek op Wikipedia maakt al duidelijk dat het primair gaat om een rol- of taakverdeling, wat een heel ander accent geeft dan een gezagsverhouding.
  2. Zij zegt dat complementarians het gebruik van Genesis 3:16 verklaren als rechtzetten van de verhouding tussen man en vrouw. In werkelijkheid zijn er heel wat complementarians die deze tekst, net als veel egalitarians, verklaren als een vloek, en dat in Christus veel herstel van deze vloek mogelijk is

Een tweede aandachtspunt, dat we niet alleen bij haar maar ook bij veel andere schrijvers tegenkomen, is het gebruik van de gegevens in Genesis. De uitleg van Genesis met de hedendaagse uitlegregels leidt niet tot de conclusies die Petrus en Paulus daaruit trekken.

De vraag is wat er met die constatering gedaan wordt. Zetten we vraagtekens bij de brieven van deze apostelen? Of aanvaarden we op hun gezag dat dit een wettige conclusie is uit Genesis? En aanvaarden we dus ook hun conclusie? Wij pleiten nadrukkelijk voor dat laatste.[6]

Zijn wij gehoorzame leerlingen, of studenten van de moderne protestgeneratie die tegen hun hoogste Leraar durven zeggen: wij kunnen uw betoog niet volgen, uw conclusie is dus niet aanvaardbaar?

 

3. De bijdrage van Erik de Boer

 

In de bijdrage van prof. De Boer viel het ons op hoe weinig hij ons vertelde over zaken die de Bijbel duidelijk zegt. Veel meer deed hij ons horen wat voor vragen en problemen het Bijbellezen ons oplevert. En een nog groter deel van zijn betoog besteedde hij eraan om ons te vertellen wat hij heeft ervaren als mooi, aangenaam en goed. [Zo verwees hij een paar keer naar een biddag in Kampen. Een glasheldere vrouwenstem die voorleest waarna haar echtgenoot, de dominee, het gelezene uitlegde. Wat hij had ervaren als iets heel moois.]

Wij vroegen ons af: zijn ‘we‘ nog bereid de Bijbel als gezaghebbende norm te aanvaarden, of laten we bewust steeds meer meewegen wat wij aangenaam of aanvaardbaar vinden? Wij stellen deze vraag niet alleen naar aanleiding van dit betoog, maar ook omdat we dit soort argumenten steeds vaker tegenkomen. Niet alleen in de groepsdiscussie op de conferentie, maar ook in bijvoorbeeld het boekje van mw. Klinker. Zij ziet het als een evident bezwaar, dat we bij terugkeer naar de oude gereformeerde visie ook de plaats van de vrouw in onze maatschappij en bepaalde uiterlijkheden (hoedjes!) weer te discussie zouden moeten stellen.

 

Wij willen daarom niet meegaan in de suggestie van De Boer, dat we niet zoveel moeten studeren, maar eerst maar gaan uitproberen. Dat lijkt teveel op de fout die David en de Levieten maakten toen zij de eerste keer de ark naar Jeruzalem wilden brengen. Men ging pas Gods Woord op dit punt bestuderen, nadat er een dodelijk slachtoffer gevallen was. Onze God is nog steeds een verterend vuur.

 

4. Een paar algemenere overwegingen

 

De drie sprekers hebben elk maar een aantal aspecten van de M/V problematiek weergegeven. Maar daar buitenom zijn er meer factoren die een belangrijke rol spelen. Ze zijn wel terloops aangeroerd, maar hebben niet genoeg aandacht gekregen.

 

1. Allereerst het motief “met alle heiligen”, genoemd in het openingswoord van ds. Heida en in Liedboekgezang 95. Het is opvallend hoe vaak Paulus in zijn brief aan de Korintiërs verwijst naar wat er in andere kerken gebeurt. En juist ook de beide passages die Paulus daarin besteedt aan de positie van de vrouw noemen dat expliciet (1 Kor 11:16; 14:34,36).

Concreet betekent dat in onze situatie minstens twee dingen.

a. Wij zijn niet de eersten die met deze discussie te maken hebben. Onze zusterkerk de URC heeft deze discussies al twintig jaar geleden op het scherp van de snede gevoerd. Naar wij begrepen hebben volgt men daarginds met aandacht de ontwikkelingen in Nederland, en het lijkt ons dat wij hen hadden moeten uitnodigen om actief mee te denken.

b. Wanneer wij nu als klein groepje Nederlandse kerken tot een besluit zouden komen dat een andere praktijk introduceert dan onze zusterkerken wereldwijd en eeuwenlang hebben gevolgd, geeft dat verwijdering in die richting. Laat dat ons tot voorzichtigheid manen! Laten we de grote rij open vragen en onduidelijkheden die De Boer opnoemt in zijn lezing, niet zien als een vrijbrief om iets nieuws te gaan doen, maar als een waarschuwing om niet overhaast en op eigen houtje andere wegen te gaan.

 

2. Tijdens de discussie in kleine groepjes werden er voorbeelden genoemd, hoe vrouwen door mannen onderdrukt en in een hoekje gezet werden. Zulke voorbeelden horen we bijna altijd in deze discussies. Vaak zullen ze waar zijn. Het had niet mogen gebeuren. Maar een belangrijke vraag is: wat denken we eraan te doen?

De discussie over M/V in de kerk is erop gericht, bepaalde structuren te veranderen. Alsof de structuren de oorzaak zijn van de problemen. Is dat niet erg kortzichtig? In de wereld horen we al een paar eeuwen roepen dat de wereld beter wordt als we de structuren maar veranderen. Maar dat is misleidend. Als we de structuren veranderen, zullen mannen en vrouwen wellicht anders met elkaar omgaan. Maar door de zonde zullen we in veel gevallen nog steeds verkeerd met elkaar omgaan. De vloek in Genesis 3:16 zal er niet mee verdwijnen, hoogstens op een andere manier uitwerken. Veel beter dan het veranderen van structuren is bekering tot een godvrezende levenswandel (Bijv. Efeze 5).

 

Anders gezegd: verwijzing naar zondige situaties kan nooit een argument zijn om niet gehoorzaam de regels te hanteren die de Schrift ons geeft.



[1] Daarbij willen we niet zover gaan als de gangbare mening dat we ons niet kúnnen ontworstelen aan onze vooroordelen, dat hierbij sprake moet zijn van een onontkoombare vicieuze hermeneutische cirkel. Dat is jaren geleden al weersproken door D.A.Carson:

“Doubtless a reader may be largely controlled by personal biases and rigid agendas when first approaching the Scriptures (the text that concerns us here), and thus “find” in the text all kinds of things the author (and the Author) did not intend to place there; or, alternatively, he or she may not see many of the things that are in fact there. The total mental baggage of the reader, what moderns often call the reader’s ‘horizon of understanding”, may be so far removed from the horizon of understanding of the author as expressed in the text that very great distortions occur. But it is possible that the reader will read and reread the text, learn something of the language and culture of the authors, discover what elements of his or her own “baggage” must be jettisoned, and gradually “fuse” his or her horizon of understanding with that of the text (to use the current jargon). Others speak of the “hermeneutical spiral”: the interpreter “spirals in” on the meaning of the text”. ( D.A. Carson, Collected writings on Scripture, Crossway, Wheaton, 2010, p.39; heruitgave van D.A. Carson, Approaching the Bible in New Bible Commentary: 21st Century edition, ed. D.A. Carson, R.T France, J.A. Motyer and G.J. Wenham; 4th ed. Inter-Varsity, Leicester/Downers Grove, 1994).

Zie voor een meer gedetailleerde discussie het boekje Lees maar, dat hopelijk binnenkort verschijnt bij uitgeverij Ipenburg.

[2] Het is een gemis in het boekje dat daarin wel aandacht wordt gegeven aan de Kamper hoogleraren Bavinck, Douma, De Bruijne en De Ruijter, maar dat Schilder en Greijdanus worden overgeslagen. Speciaal bij Schilder vinden we bovenstaande kritiek op dat begrip algemene openbaring (Heidelbergse Catechismus I, Goes 1947, p. 107v).

Ook missen wij de bijdrage aan deze discussie van prof. Gootjes (dr. uit Kampen!). In een artikel in de Clarion (jg.39, nrs. 23 en 24, 1990) heeft hij een soortgelijke opvatting bestreden met verwijzing naar Calvijn, de NGB en de Bijbel. Zie http://www.spindleworks.com/library/gootjes/1990.htm.

[3] Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, par. 151, vgl. par. 154

[4] S. Greijdanus in Handboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Oosterbaan & LeCointre, Goes, 1947, blz. 138. Vergelijk k. Schilder, Heidelbergse Catechismus II, Oosterbaan & LeCointre, Goes, 1949, blz. 490-491 (noot 1).

[5] “But there is no way of providing a critical check against the self-interests and desires of the community or what it finds “useful” to its own desires. The Reformation becomes merely the preferences of on or more communities over the Roman Catholic Church. But this emphatically was not what motivated Luther, Melanchton, Tyndale and Calvin.”  A. Thiselton, Hermeneutics, Eerdmans,Grand RapidsMI, 2010, p. 314.

[6] We zijn het daarom oneens met wat mw. Klinker schrijft bovenaan bladzij 134 van haar boekje.