Ethiek

Rond de Schrift

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Bescheiden geworden?

 

N. van Dijk
25-01-14

 

In het Nederlands Dagblad van 6 december was een bijdrage te lezen van Dick Schinkelshoek n.a.v. het verschijnen van een uitgave in de TU-bezinningsreeks (Nieuwe en oude dingen. Schatgraven in de Schrift, uitg. Vuurbaak). Schinkelshoek constateert dat de manier waarop oud- en nieuwtestamentici aan de theologische universiteiten van Apeldoorn en Kampen met de Bijbel omgaan in de loop der jaren veranderd is. Schrijvers van de bundel gebruiken minder vaak dogmatische argumenten in de discussie met vakgenoten en doen meer hun best om met een ‘vakmatig verantwoord alternatief’ te komen. De toon is wat bescheidener geworden, de tijd van het ‘gesloten front’ is voorbij. Nog altijd is het sola scriptura uitgangspunt, maar

 

“het optimisme waarmee eerdere generaties gereformeerde Bijbelgeleerden het onderscheid tussen goddelijke en menselijke factoren in de Bijbel aanbrachten is door de praktijk van bijna honderd jaar exegese verdwenen. Gereformeerde Bijbelwetenschappers hebben meer oog gekregen voor de ‘complexe ontstaansgeschiedenis van de Bijbel’ en voor het feit dat tekst en geschiedenis zich minder tot elkaar verhouden als een-op-een dan wel werd gedacht’. In andere woorden : dat het niet altijd precies zo gebeurd hoeft te zijn als het staat beschreven”.

 

Door de schat aan nieuwe kennis over de talen van de Bijbel, de archeologie en de geschiedenis van het oude Nabije Oosten zijn de theologen bescheidener geworden.

 

Gelijk de volgende dag werd door deze theologen gereageerd op het artikel. In een ingezonden ‘Bijbelwetenschap en versimpeld denken’ hebben zij kritiek op de zinsnede:  ‘dat het niet altijd precies zo gebeurd hoeft te zijn als er staat geschreven’. Bewust hebben de theologen dit niet zo gezegd, schrijven ze, te makkelijk zou dan gedacht kunnen worden dat er maar twee mogelijkheden zijn: óf een Bijbeltekst is letterlijk-historisch (en beschrijft zintuiglijk waarneembare dingen), óf het is ‘wel waar, maar niet echt gebeurd’. Schrijvers proberen juist deze versimpeling te overstijgen:

 

“Met het bewuste citaat bedoelen wij dat de historische werkelijkheid in de Bijbel niet als doel in zichzelf beschreven wordt, maar om de grote daden van God te verkondigen. In dat opzicht staat de Schrift vol nieuwe en oude schatten!”

 

Al bedoelen de schrijvers de historische werkelijkheid niet als doel in zichzelf te beschrijven, maar om de grote daden van God te verkondigen, feit is dat de ruimte verdedigd wordt om te kunnen zeggen dat het wonder uit Jozua 10 van de verlenging van een dag niet echt gebeurd hoeft te zijn.

En als het gaat over de zondeval suggereren G. van de Brink en C. van der Kooi in hun Christelijke Dogmatiek het bestaan van een eerste mensensoort van zo’n 5000 à 10000 mensen die zich bewust werden van hun goddelijke bestemming, waarbij de mogelijkheid ontstond ‘er willens en wetens van af te wijken’. Die eerste mensen moeten een ‘primitief moreel besef’ gehad hebben ‘waarbij ze zich (hoe vaag ook) bewust waren van goed en kwaad in het licht van Gods gebod’. Dr. E.A. de Boer (TU Kampen/VU Amsterdam) vindt dit een mooi voorbeeld van gesprek tussen theologie en natuurwetenschappen en van dat debat binnen de theologie om antwoorden te vinden op vragen van nu: “Adam en Eva kun je je indenken als clanhoofden van de eerste groep mensen”. Hij pleit voor ruimte voor dit dogmatische denken.

 

In 2002 verscheen al het boek  ‘Woord op schrift’ met theologische reflecties op het gezag van de Bijbel. Met betrekking tot Genesis 1 werd gesteld dat het hier niet hoefde te gaan om een adequate beschrijving van het gebeuren bij de schepping. De mogelijkheid zou moeten worden opengelaten dat Genesis 1 Gods scheppen wil beschrijven in de vorm van een Israëlitische zevendaagse week. Het eerste boek van Genesis zou de indruk wekken niet direct een chronologische volgorde te geven.

In een andere bijdrage werd ook toen al gesteld dat “door te weinig onderscheid te maken tussen de vertelling van de geschiedenis als een relationele werkelijkheid en dat wat er gebeurd is zelf, lopen wij in de gereformeerde traditie het gevaar dat wij intuïtief alles in een historische tekst naar het vlak van de zintuiglijke waarneembaarheid door vertalen”.

 

Gereformeerden zouden teveel in ‘zekerheden’ geloofd hebben in plaats van hun vertrouwen te stellen op de levende God. De laatste decennia is men er steeds meer van overtuigd geraakt dat we bij de uitleg van de Bijbel niet meer om de resultaten van de wetenschappen, zoals de natuurwetenschappen, biologie, archeologie, heen kunnen. Aandacht is gekomen voor het ‘theïstisch evolutionisme’. In het verleden zouden te grote woorden gesproken zijn, ons past nu bescheidenheid.

 

Allerlei pogingen zijn ondernomen om een synthese te vinden tussen het bijbelse scheppingsgeloof en de evolutiegedachte. Hierover schrijft dr. P.C. Oele in zijn brochure ‘Schepping of evolutie’ (2005):

 

“Vast stond dat de evolutiegedachte overeind moest blijven staan en dat de bijbelse gegevens desnoods moesten worden aangepast. Om dit te bereiken ging men de eerste hoofdstukken van Genesis op een andere manier uitleggen. Deze mogen dan niet meer gezien worden als een letterlijke weergave van historische feiten, maar als verhalen waarin een bepaalde boodschap verpakt zit. De boodschap is dan wel waar, maar niet het verhaal. Het verhaal is slechts de verpakking van de boodschap. Alleen de boodschap is van belang. Die boodschap heeft dan betrekking op de relatie tussen de mens en zijn wereld en tussen de mens en God, zijn Schepper. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor de bijbelse boodschap. Geen historische Adam en Eva en geen paradijstoestand als historisch begin. De dood is dan geen straf op de zonde, maar een natuurlijk proces dat hoort bij het leven. Deze zaken hebben weer consequenties voor het geloof in Jezus Christus. Een verkeerd beeld van de zonde heeft altijd een onjuist beeld van de verlossing tot gevolg. De betrouwbaarheid en het gezag van de Bijbel zijn hier in het geding. Veel theologen en christelijke natuuronderzoekers hebben gebogen voor het gezag van het Woord van God. Tevens hebben zij gewezen op de beperktheid en de grenzen van het menselijk verstand en de wetenschap”.

 

In 2002 verscheen ‘Het kompas van het christendom’, met als ondertitel ‘Ontstaan en betekenis van een omstreden bijbel’, geschreven door dr. Jakob van Bruggen. Het is een gave van deze schrijver om een boek toegankelijk te maken voor het gewone gemeentelid. Dr. van Bruggen schreef dit boek in een tijd dat bij veel christenen groeiende onzekerheid is bij het omgaan met de Bijbel: “Zijn de heilige Schriften van huis uit wel zo heilig of zijn het eigenlijk gewone menselijke documenten en meer niet?”

In een afsluitend woord schrijft hij:

 

“Problemen waarop wij bij het Bijbellezen stuiten, zijn er om naar vermogen aangevat te worden. Met respect voor de heilige Schriften en zonder onze ogen toe te sluiten voor vragen die zich voordoen. Het heeft een zeker nut, ter bemoediging van de bijbellezer, bezig te zijn met het beantwoorden van dergelijke vragen en het oplossen van exegetische problemen. Voordat men daaraan begint zal echter gekozen moeten worden: geloven we in Gods almacht en aanvaarden we het gezag van Gods openbaring of weigeren we ons daarover uit te spreken? Over die voorvraag handelde dit boek voornamelijk. Het hier behandelde onderwerp is van fundamentele betekenis voor de christenheid. Wie de historische geloofwaardigheid van de canon aanvecht, zaagt de tak door waarop hij zit. Er is slechts voor een beperkte tijd de keuze tussen een confessioneel christendom en een modern bijbelkritisch christendom. Vroeg of laat blijkt deze keuze over te gaan in een keuze voor of tegen het christelijk geloof. Zonder vertrouwen in de ons gegeven geschriften van apostelen en profeten raakt het geloof in God en in zijn Zoon Jezus Christus uit de koers en mist de haven”.