Ethiek

Kerkverband

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

De vrijmaking van 1944

 

Dr. W. Bredenhof

05-10-19

 

Dit jaar herdenken we dat het 75 jaar geleden is dat de Vrijmaking van 1944 plaatsvond.

Als je geen idee hebt wat dat is, ben je in goed gezelschap. Ik herinner me dat ik er voor het eerst op de christelijke school over hoorde en mijn gedachten gingen direct naar de Canadese soldaten die Nederland in de Tweede Wereldoorlog hebben bevrijd. Het is wel in dezelfde tijd, maar dit is een heel andere gebeurtenis, iets uit de kerkgeschiedenis.

 

Het verhaal begint vroeg in de achttiende eeuw. Het ging slecht met de Gereformeerde Kerk in Nederland. Schriftkritische theologische vrijzinnigheid was in opkomst. God bewerkte een Reformatie die bekend is geworden als de Afscheiding van 1834. Later, in 1886, kwam nog een andere Reformatie tot stand onder leiding van Abraham Kuyper en anderen. Die  werd de Doleantie (letterlijk het Klagen) genoemd. In 1892 verenigden de kerken van Afscheiding en Doleantie zich in één kerkverband. Dit kwam tot stand door de enorme inspanningen van invloedrijke figuren als Herman Bavinck (uit de Afscheidingskerken) en Abraham Kuyper (uit de kerken van de Doleantie).

 

Verenigd, maar …

 

Tegen 1921 waren zowel Herman Bavinck als Abraham Kuyper er niet meer. De Vereniging van 1892 lag inmiddels bijna 30 jaar in het verleden. In die dertig jaren waren er spanningen geweest. Het kostte de kerken van de afgescheidenen en de dolerenden tijd om aan elkaar te wennen. De vereniging vond plaats op plaatselijk niveau en veel Nederlandse steden en dorpen hadden zowel een Afscheidingskerk als een Doleantiekerk. Nu zaten ze samen in de Gereformeerde Kerken in Nederland. De oude Afgescheiden kerk stond bekend als de ‘A’-kerk en de Doleantiekerk als de ‘B’-kerk. In sommige plaatsen smolten ze uiteindelijk samen tot één gemeente, maar in andere plaatsen zetten ze hun gescheiden bestaan voort.

 

Toch bestonden er wel ernstiger problemen. De vragen over de theologie van Abraham Kuyper bleven bestaan. Hij had wat wonderlijke opvattingen, vooral over de doop. Hij geloofde de ‘veronderstelde wedergeboorte’. Kuyper argumenteerde dat we dopen in de veronderstelling dat het gedoopte kind opnieuw geboren of wedergeboren is. Als later blijkt dat het kind niet is wedergeboren, dan was het niet een echte doop. Er waren nog meer zorgen over zijn leerstellingen, maar het was vooral de leer over de doop en het verbond die later controversieel zou worden.

 

In 1905 werd in Utrecht een synode gehouden. Deze synode kreeg het verzoek over Kuypers theologie te handelen. Zij deed dit door middel van wat bekend is geworden als de Conclusies van Utrecht. Dit wordt soms ook de ‘Pacificatie formule’ genoemd, omdat deze formule rust en vrede in de kerken moest brengen. Het was bedoeld om alle zorgen over wat wel of niet in de Gereformeerde Kerken in Nederland geleerd kon worden te laten rusten. Wat de doop betrof kwam deze synode tot een compromisverklaring. Die verwierp op een milde manier een paar van Kuypers formuleringen en liet andere voor wat ze waren. Zo zei Utrecht dat kinderen

 

“voor wedergeboren en in Christus geheiligd moeten worden gehouden totdat bij het opgroeien het tegendeel zou blijken in hun leer en leven.” [1]

 

Maar Utrecht zei ook dat het

 

“minder juist is om te zeggen dat de doop aan de kinderen van gelovigen wordt bediend op grond van hun veronderstelde wedergeboorte, aangezien de grond van de doop in het gebod en de belofte van God wordt gevonden.” [2]

 

Drie stromingen in de Gereformeerde Kerken in Nederland

 

Zo kregen Kuyper en zijn volgelingen een milde terechtwijzing van deze synode. Niettemin had deze terechtwijzing maar weinig blijvend effect. Naarmate de tijd verder ging bleven Kuypers volgelingen in toenemende mate aan zijn formuleringen vasthouden. In de twintiger en dertiger jaren vormden zij één stroming binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland.

 

Er was echter nog een andere stroming. Deze vond haar oorsprong in een organisatie die bekend stond als de Nederlandsche Christelijke Studenten Vereniging (NCSV). Dit was een brede organisatie waar mensen vanuit allerlei verschillende achtergronden bij betrokken waren. Deze Vereniging had de Apostolische Geloofsbelijdenis als grondslag aangenomen, maar die had men al heel spoedig weer losgelaten. Zelfs de doelstelling die  de Drieënige God vermeldde, bleek nog te veel en in 1918 werd het doel opnieuw omschreven als “in te leiden en op te bouwen in de Christelijke levens- en wereldbeschouwing, welke op de Bijbel gegrond en zich aansluitend bij de historische ontwikkeling van het Christendom, rekening houdt met de behoeften en eisen van de tegenwoordige tijd”. [3] Studenten van zowel de Vrije Universiteit als het seminarie in Kampen waren bij deze organisatie betrokken en sommigen waren zelfs leidinggevenden. Zelfs predikanten en theologische professoren waren erbij betrokken. Dit was een organisatie die uitging van hetzelfde soort vrijzinnig denken dat eerder aanleiding tot Afscheiding en Doleantie had gegeven. Het leek erop dat sommige mensen hun eigen kerkgeschiedenis vergeten waren of dat het ze niet kon schelen.

De synode van de Gereformeerde Kerken van Leeuwarden, gehouden in 1920, waarschuwde al tegen deze vereniging en haar lidmaatschap. Maar het was slechts een waarschuwing. En die had hoe dan ook geen tanden en riep daardoor geen halt toe aan verdere ontwikkelingen.

 

Eén van de ontwikkelingen die uit deze stroom voortkwam was de kwestie Geelkerken. In een catechismuspreek stelde ds. J.G. Geelkerken dat het mogelijk is dat er niet letterlijk een slang in de Hof van Eden sprak. De zaak kwam in 1926 op de synode van Assen terecht. De synode besloot tegen Geelkerken; zijn standpunten konden in de Gereformeerde Kerken niet worden getolereerd. Maar zij gingen verder: ze schorsten hem en zetten hem af. Zijn standpunten waren verkeerd en onbijbels. Maar deze synode deed iets wat inging tegen de aangenomen kerkorde. Alleen een plaatselijke kerk kan predikanten en andere ambtsdragers schorsen en afzetten. Toch ging de synode van Assen verder en trad in de rechten van de plaatselijke kerk. Dit heeft een precedent geschapen voor de jaren die erop volgden.

 

Als we in de jaren dertig aankomen is zich in de Gereformeerde Kerken een derde stroom aan het ontwikkelen. Ze bestond voor het merendeel uit jongere predikanten die de NCSV afwezen, maar die ook vonden dat sommige van Kuypers ideeën bij nauwkeurig Bijbels en confessionele onderzoek geen stand konden houden. Onder deze predikanten bevond zich ook Klaas Schilder. Schilder begon een paar van Kuypers opvattingen onder kritiek te stellen en dit veroorzaakte een controverse. Kuypers aanhangers beschuldigden deze reformatorische stroom van afwijking van het Gereformeerde geloof.

 

De ontknoping

 

Dit brengt ons bij een paar belangrijke synodes die gewichtige besluiten namen.  

 

De eerste daarvan is de synode van Amsterdam in 1936. Deze synode ontving een bericht van een classis over de disputen ten aanzien van Kuypers doctrines. Het was niet duidelijk wat de classis vroeg of voorstelde. De synode besloot een studiecommissie te benoemen met mensen van beide zijden. Maar nadat de synode was afgelopen en de commissie aan het werk ging, werd al snel duidelijk dat er forse problemen waren. Eén van de commissieleden (Prof. Valentine Hepp) begon onbewezen beschuldigingen rond te strooien. Dit gedrag verdreef drie van de acht andere commissieleden en wel de drie die aan de kant van de verontrusten over Kuypers theologie stonden. Het gevolg zou natuurlijk een onevenwichtig rapport aan de volgende synode zijn. Maar de drie verontruste leden schreven hun eigen rapport.

 

De volgende synode was in 1939 in Sneek. Gewoonlijk wordt ernaar verwezen als de synode van Sneek/Utrecht. Deze synode bleef uiteindelijk zitten tot 1942. Dit was de synode die over de leergeschillen zou handelen. De politieke situatie begon nu mee te spelen. Het was spannend. Toen de synode opende was het de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. In 1940 was de synode nog steeds bezig en de Duitsers vielen Nederland binnen. Het was een tijd van nationale crisis. Voorstellen werden aan de synode gedaan om het handelen over de leergeschillen uit te stellen tot er meer stabiliteit in het nationale leven in Nederland was. Ondanks zulke pleidooien ploegde de synode door. Het meerderheidsrapport van de studiecommissie werd ontvangen – het beschuldigde sommige predikanten en professoren, inclusief Klaas Schilder, van afwijking van Schrift en Confessies. De synode ging door in 1940 en 1941, af en toe was er een vergadering. Tegen het einde van 1941 werd een besluit genomen om de synode naar Utrecht te verplaatsen en daar in mei 1942 weer samen te komen. De daarop volgende maand werd een besluit genomen betreffende de leergeschillen. De Kuyperiaanse stroom had de overwinning behaald. De standpunten van Schilder en anderen werden veroordeeld.

 

De volgende synode vond het volgende jaar plaats. Let erop hoe synodes hier elkaar opvolgen. De Gereformeerde Kerken in Nederland waren door de synodale hiërarchie topzwaar geworden.

De synode Utrecht 1943 ontving voorstellen en verzoeken tot heroverweging van de besluiten van het vorige jaar. Maar die werden allemaal verworpen. Deze synode hield ook vast aan de visie van de vorige: Schilder en anderen moesten zich neerleggen bij de genomen besluiten of de consequenties onder ogen zien. De synode Utrecht 1943 duurde voort tot in 1944. Toen duidelijk werd dat Schilder zich niet gewonnen zou geven en zich niet bij de besluiten zou neerleggen, schorste de synode hem eerst en zette hem daarna af. Zij deden hetzelfde met veel andere ambtsdragers. Volgens de Gereformeerde Kerkorde was dit een onwettige actie. Alleen plaatselijke kerkenraden konden ambtsdragers schorsen en afzetten. Een synode eigende zich opnieuw dit gezag toe. Het was weer een voorbeeld van kerkelijke hiërarchie.

 

Op 11 augustus 1944 werd een vergadering gehouden in de Lutherse Kerk in Den Haag. Het zou een vergadering worden voor allen die verontrust waren over de ontwikkelingen rond Schilder en anderen. Honderden mensen kwamen opdagen, ondanks de nog steeds voortdurende oorlog (de geallieerden hadden alleen nog maar het zuidelijke deel van Nederland bevrijd) en de gevaren van reizen per trein. Na een paar toespraken las Schilder op de vergadering een “Acte van Vrijmaking en Wederkeer” voor. Dit document was deels opgesteld naar de Acte van Afscheiding van 1834. Met deze Acte in de hand keerden de mensen terug naar hun lokale kerken en zo kwam de Vrijmaking op gang. Velen maakten zich los van de synodale hiërarchie. Degenen die zich hadden vrijgemaakt, claimden de ware voortzetting van de Gereformeerde Kerken in Nederland te zijn. Zij noemden zichzelf Gereformeerde Kerken in Nederland (Vrijgemaakt) of Gereformeerde Kerken onderhoudende artikel 31. Artikel 31 verwijst naar een artikel in onze Kerkorde, waarin staat dat besluiten van synodes en classes voor vast en bondig zullen worden gehouden, tenzij bewezen wordt dat ze in strijd met Schrift en Kerkorde zijn. De Vrijgemaakten meenden dat de leerbesluiten van 1942 in strijd waren met de Schrift en dat de schorsingen en afzettingen in strijd waren met de Kerkorde.

 

Overwegingen

 

De Vrijmaking is een vrij recent deel van onze kerkgeschiedenis. Kort na de Vrijmaking bracht de naoorlogse emigratiegolf veel vrijgemaakte kerkleden zowel naar Canada als naar Australië. Zij waren degenen die de Canadese Gereformeerde Kerken en de Vrije Gereformeerde Kerken van Australië startten. Het is een belangrijk deel van ons erfgoed.

 

Soms wordt wel gezegd: “het verleden is de vader van het heden”. Als je bijvoorbeeld wilt weten waarom onze kerken zoveel waarde hechten aan onze Kerkorde en de principes ervan, dan moet je de Vrijmaking van 1944 begrijpen. Als je wilt weten waarom de eerste Nederlandse immigranten naar Canada en Australië zich niet bij de andere Gereformeerde gelovigen aansloten, heeft dat met de Vrijmaking te maken. Als je wilt weten waarom er vaak antipathie richting Abraham Kuyper in de CanRC en de FRCA is, dan is dat weer 1944. Of we ons ervan bewust zijn of niet, deze gebeurtenis heeft het karakter en de cultuur van onze kerken diepgaand gevormd.

 

Mijn opa Vanderland was een plaatselijke leider in de Vrijmaking van zijn kerk in Marum. Voor hem, net als voor veel anderen, was deze gebeurtenis diepingrijpend en elke discussie erover was emotioneel beladen. Hij had littekens opgelopen door de Vrijmaking, net als door de Nazi-bezetting, die beide in dezelfde tijd plaatsvonden. Toen emigreerde hij naar Canada. Dat was een ervaring die zijn leven op de kop zette met ontberingen die we ons nauwelijks kunnen voorstellen. Het is gemakkelijk om triomfalistisch over de Vrijmaking te doen. Het is gemakkelijk om het eenvoudig als een daad van God te zien om zijn volk van kerkelijk onrecht te bevrijden. Toch moeten we ook, naarmate de tijd voortschrijdt, de omvangrijke persoonlijke pijn en moeite onder ogen zien die het met zich mee heeft gebracht. We kunnen beginnen met onder ogen te zien hoe een intens kerkelijk conflict als dit, hoe nodig ook, individuen en kerken kan vormen, en dat niet altijd op de goede manier. We moeten er altijd aan denken dat we Gods genade, het Evangelie en onze Heiland Jezus steeds nodig hebben. Per slot van rekening is een “Vrijgemaakte” kerk nog steeds verre van een volmaakte kerk, zowel in het verleden als in het heden.

 

NOTEN


[1] Van Oene, Patrimony Profile, 230.

[2] Van Oene, Patrimony Profile, 230.

[3] Van Reest, Schilder’s Struggle, 33 (Opdat zij allen een zijn, 22)

 

Dr. Wes Bredenhof is predikant van de FRCA Launceston, Tasmania, Australië.

 

Vertaling: R. Sollie-Sleijster