Het bijzondere karakter van de Westminster Confessie
Redactie een in waarheid
03-01-15
Op spindleworks.com, 'reformed christian resources, vonden wij een interessant artikel over de Westminster Confessie. Deze meest uitbreide en verbreide belijdenis in de Engelstalige wereld werd opgesteld door de synode van Westminster (1643-1649). De confessie vormt samen met de er uit afgeleide Grote en Kleine Catechismus wereldwijd de basis voor het kerkelijk samenleven voor tal van kerken van presbyteriaanse, gereformeerde signatuur.
Hoe verhoudt de Westminster confessie zich tot 'onze' gereformeerde belijdenis, de drie Formulieren van Eenheid? Daar is in het verleden al het nodige over te doen geweest. Op de genoemde site staat het artikel Notes on the Westminster Confession [1] door wijlen prof. J. Kamphuis. In zijn uitgebreide artikel gaat het ook over de oecumenische relaties met kerken die niet precies onze belijdenisgeschriften hebben. Dat is natuurlijk ook zeer interessant voor onze dagen!
Prof. Kamphuis' verhaal is in het Engels. Het wordt getoond door op http://spindleworks.com/library/kamphuis/Kamphuis.htm te cntr-clicken. Het artikel bestaat uit 13 paragrafen. Daarvan hebben wij de laatste twee die specifiek gaan over het karakter van de Westminster uit het Engels vertaald.
Uit 'Notes on the Westminster Confession [1]'
Prof. J. Kamphuis
12 Een gereformeerde belijdenis, maar wel één met haar eigen karakter!
Dat geldt natuurlijk van iedere belijdenis. We hebben dat al een paar keer gezien: binnen de Gereformeerde kerken bestaat een rijke verscheidenheid aan confessionele documenten (meer dan bij de Luthersen en vooral bij de Rooms Katholieke kerk), terwijl toch al deze Gereformeerde belijdenissen een grote geloofseenheid weergeven. Als we dat nu op de Westminster Confessie toepassen, dan betekent dat allereerst dat we daar blij om moeten zijn. We kunnen van elkaar leren! Er bestaan ongetwijfeld verschillende voorbeelden waar 'onze' Drie Formulieren van Eenheid (vooral de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Catechismus) laten zien dat ze nog dichter in tijd bij het begin van de Reformatie staan: op eenvoudige en heldere wijze wordt het goede nieuws van Jezus Christus beleden tegenover Rooms Katholieke ketterijen en Anabaptistische dwalingen.
De Westminster Confessie is van later datum. Voor wat de woordkeus betreft en de enigszins wetenschappelijke manier van redeneren lijkt zij meer op onze Dordtse Leerregels. Maar hierin ligt ook een voordeel! Deze Westminster geeft blijk van een diepgaande studie van belangrijke zaken, die opnieuw uitgewerkt konden worden als resultaat van de Reformatie. Maar het heeft wel wat tijd gekost voordat bepaalde overtuigingen algemeen aanvaard waren, zodanig dat ze ook afzonderlijk in de belijdenis konden worden opgenomen. Alle confessies uit de tijd van de Reformatie spreken over rechtvaardiging uit het geloof, de 'vrije wil' en de totale verdorvenheid van de natuurlijke mens. Dat is (om zo te zeggen) vanzelfsprekend. Maar het heeft tijd en voortgaande studie van de Schrift gekost voordat de ogen werden geopend voor het cruciale belang van het verbond en de geschiedenis van het verbond. De Westminster Confessie kon in dit opzicht de vruchten oogsten van wat door anderen was gezaaid!
Deze Confessie spreekt in haar eerste artikelen met respect over de Schrift en het Schriftgezag. Het gezag van de Schrift is niet gebaseerd op 'het getuigenis van enig mens of enige kerk; maar geheel op God (die Zelf waarheid is), de auteur ervan'. Dat is de reden waarom de Bijbel als Gods Woord moet worden aanvaard. De Westminster Confessie handelt uitgebreid, meer dan in ons artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, over de reden waarom wij het Goddelijk gezag van de Schrift erkennen. Zij noemt in dit verband het getuigenis van de kerk, de goddelijke natuur van de Schrift en de majesteit van haar stijl, maar beslissend is het inwendige werk van de Heilige Geest die 'door en met het Woord in onze harten getuigt'.
Aan de andere kant spreekt de Westminster Confessie soberder over de heilige Drie-eenheid dan onze confessie dat doet in de artikelen 8 en 9, maar zeker niet minder Schriftuurlijk.
Op de meeste onderdelen is er zeker een overweldigende gelijkenis met de confessie waaraan wij hier in Canada als onze christelijke en kerkelijke geloofsstandaard zijn gebonden.
Maar er zijn punten in de leer waarin de Westminster haar eigen kleur vertoont. Soms merk je op dat de specifieke situatie waarin de Westminster is ontstaan een belangrijke rol heeft gespeeld. Om die reden krijgt het vierde gebod en de manier van gedenken en heiligen van de dag des HEREN (hfdst. 21) veel aandacht, veel meer dan in de Heidelbergse Catechismus. Dit kan gemakkelijk worden verklaard, wanneer we denken aan de situatie destijds! In de Anglicaanse kerk van die dagen was de zondag geen dag van rust en heiliging, waarin Gods volk samenkwam. Deze dag was veranderd in een dag van losbandigheid. Daartegen protesteerden de Gereformeerden, de Puriteinen. Maar de vraag kan gesteld worden of de Westminster Confessie hierdoor niet een enigszins wettisch karakter heeft gekregen. Want zoals blijkt is het deze belijdenis die ten aanzien van de dag des HEREN zegt dat het gebod inhoudt dat 'alle mensen in alle eeuwen niet slechts de hele dag heilige rust in acht moeten nemen van hun werken, woorden en gedachten betreffende hun wereldlijke arbeid en ontspanning, maar dat zij ook de hele tijd in beslag genomen moeten worden door de openbare of persoonlijke oefeningen van hun verering van God, of ook door werken van noodzakelijkheid en barmhartigheid.'
Een ander punt is dat de Westminster in het hoofdstuk over het verbond af en toe termen gebruikt die werkelijk vragen doen rijzen. Het is een mooi ding dat deze Confessie nadrukkelijk spreekt over het verbond dat God al vóór de zondeval met de mens had. Hier kunnen we ons afvragen of de term werkverbond ter onderscheiding van het genadeverbond de juiste keus is. Deze woordkeus leidt zo snel tot de gevaarlijke gedachte dat Adam vóór de zondeval door zijn eigen prestaties het eeuwige leven had kunnen verdienen. We moeten zeggen dat het ook toen Gods gunst was die Adam in de weg van gehoorzaamheid eeuwig leven beloofde. Maar zo'n dubieuze verwoording behoeft geen struikelblok te vormen, mede omdat de Westminster Confessie heel duidelijk belijdt dat het tot stand komen van het verbond een daad van Gods welbehagen was en van Zijn 'vrijwillige toeneiging'. Wat deze belijdenis daarna zegt, is wat lastiger. Zij zegt dat God in zijn verbond leven en redding 'om niet' aanbiedt aan zondaren en van hen eist dat ze in Hem geloven, 'omdat God Zijn Heilige Geest belooft te geven aan allen die tot het eeuwige leven zijn verkoren om hen gewillig en bekwaam te maken om in Hem te geloven' (hfdst.7). Als we op deze wijze over Gods beloften spreken, kan de vraag opkomen of we niet het gevaar lopen onderscheid te maken tussen een algemene belofte van redding en een aparte belofte alleen voor de uitverkorenen.
En zo zouden meer vragen kunnen opkomen. De Westminster maakt in hoofdstuk 25 enigszins onderscheid tussen de onzichtbare kerk (het totale aantal van Gods uitverkorenen) en de zichtbare kerk (bestaande uit allen die de ware godsdienst aanhangen en hun kinderen). Die zichtbare kerk is dan hetzelfde als het 'Koninkrijk van de Here Jezus Christus, het huisgezin van God, waarbuiten geen gewone mogelijkheid van redding is.'
We zullen nog één punt noemen. In hoofdstuk 32 wijst de Westminster terecht de leer af dat de ziel van de mens na zijn dood slaapt of sterft. Deze Belijdenis is ook in lijn met de Schrift, wanneer zij uiteenzet dat onmiddellijk na de dood de grote scheiding plaats vindt: de gelovigen die in de hemel worden ontvangen en daar wachten op de volle verlossing, en de ongelovigen die in de hel en de buitenste duisternis worden geworpen, waar ze bewaard worden voor het oordeel op de jongste dag. Wanneer echter beleden wordt dat de ziel terug gaat naar God die hem gaf, gebruikt de Westminster als argument hiervoor dat de ziel een onsterfelijke substantie zou bezitten. Nu kan het zijn dat binnen de theologie heel vaak mensen hebben gesproken over 'de onsterfelijke ziel', maar dat maakt het nog steeds niet goed! Het gaat in tegen de Schrift die duidelijk leert dat God alleen onsterfelijkheid bezit (1 Tim. 6:16), en dat we, wanneer we in de Here sterven, onsterfelijkheid zullen ontvangen (1 Cor. 15:52,53,54).
13 Hoe hiermee om te gaan?
Aan deze Westminster (die over het geheel genomen op mooie wijze de taal van de Schrift weergeeft) kunnen misschien op bepaalde punten inderdaad vragen worden gesteld. En als we de door ons genoemde punten overwegen, en daar zouden nog andere aan kunnen worden toegevoegd, dan mogen we blij zijn dat we niet dezelfde moeilijkheden met onze Drie Formulieren van Eenheid hebben.
Betekent dit nu dat we die kerken, die al eeuwen aan deze confessie vasthouden en zo de naam van God en de Here Jezus hebben beleden, als zusterkerken moeten verwerpen? Ik ben er vast van overtuigd dat dit niet het geval is. Drie gronden geef ik u voor deze overtuiging:
In de eerste plaats zouden we, als we dat zouden doen, onze eigen geschiedenis als Gereformeerde Kerken volledig verloochenen. Want de Gereformeerde Kerken hebben altijd als zusterkerken in Christus die kerken erkend die naar waarheid het Gereformeerde geloof met de woorden van deze Westminster Confessie hebben beleden. Als we met dat verleden willen breken, zullen we met heel solide gronden moeten komen.
In de tweede plaats, zoals we hierboven al zeiden, behoeven we niet zulke kritische vragen te stellen aan de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels (belijdenissen, waaraan onze ambtsdragers en kerken gebonden zijn) als we aan de Westminster Confessie stellen. Dat betekent echter niet dat we onze confessionele documenten in alle formuleringen 'goddelijk-volmaakt' kunnen noemen. We kunnen wel zeggen dat ze op alle punten van de leer met Gods Woord harmoniëren. Maar dat betekent niet dat je elke formulering als correct bevestigt en nooit enige verbetering daarvan toestaat. Om maar één voorbeeld te noemen, Prof. C. Trimp heeft uitgebreid verantwoord dat de term 'uiterlijke prediking' in de Dordtse Leerregels, het derde en vierde hoofdstuk, artikel 12 (zie ook artikel 11), goede kwaliteiten heeft, met name in de strijd tegen de Arminianen. Maar hij beargumenteert ook dat de onderscheiding 'uiterlijk' (namelijk voor het prediken van het Woord) en 'innerlijk' (voor het beslissende werk van de Heilige Geest) niettemin een 'gebrekkige distinctie' is. Want volgens hem kan het gemakkelijk gebruikt worden om Gods machtige werk in en door het Woord, dat van buiten tot ons komt, te minimaliseren en het prediken van het Woord als iets te beschouwen dat alleen maar uiterlijk is en als zodanig niet zó belangrijk is. [10]
Ik ben het op dit punt van ganser harte met Prof. Trimp eens. En toen de Gereformeerde Kerken in Nederland de taal van de confessie moderniseerden, hebben zij deze formulering gewijzigd, die goed bedoeld was, maar ook kon worden misbruikt. Vaak is de vraag: wat wordt met een bepaald woord of bepaalde formulering bedoeld? Wat is het punt dat ze naar voren willen brengen (met misschien ontoereikende woorden)? Dat is de manier waarop we onze eigen confessionele documenten lezen. Met altijd de Heilige Schrift op de achtergrond. We houden rekening met de vaak beperkte mogelijkheden om Gods veelzijdige waarheid te belijden en we vragen naar de betekenis van wat door die specifieke gezegdes tot uiting wordt gebracht. Maar als dat geldt voor 'onze' confessies, dan moeten we ook dezelfde maat gebruiken wanneer we de confessionele documenten overwegen van kerken met wie we één zijn in het geloof.
En in de derde plaats, ook als er bepaalde punten zijn waarin we altijd wat zullen verschillen, [11] zal overwogen moeten worden of het niet is aan te bevelen om zulke specifieke punten broederlijk met elkaar te bespreken onder gebed of Gods Geest ons samen wil leiden, zodat we beiden mogen groeien in geloofskennis. Met betrekking tot deze punten moet het toch mogelijk zijn om elkaar te vinden in vrede en harmonie in een gemeenschappelijke formulering die niet de last draagt van vroegere moeilijkheden, maar waarin deze kerken samen met ontzag luisteren naar het Woord van God, dat de waarheid is voor alle tijden en zo samen pogen te komen tot een overeenstemming die de opbouw dient van de kerk des HEREN en de lof van zijn heilige Naam.
Het zou zo heerlijk zijn als we, wanneer we elkaar ontmoeten (zoals nu het geval is in de ICRC, de International Conference of Reformed Churches) er gelegenheid bestaat, niet om elkaar te bekritiseren en daarna ieder weer snel naar zijn eigen huis te gaan, maar om elkaar te dienen onderweg naar de toekomst van onze HERE, die ons tot nu toe heeft geleid en die ons samenbrengt opdat wij ook samen de naam van Christus kunnen belijden, die is Hoofd van Zijn volk en Koning van Zijn gemeente. Opdat de wereld moge geloven dat de Vader Zijn Zoon heeft gezonden (Joh.17:21).
[10] Bezield verband, C. Trimp, Kampen, 1984, blz.226.
[11] Dit zou misschien vooral kunnen gebeuren daar waar de Westminster Confessie in het hoofdstuk over synodes (hfdst. 31) verklaart dat besluiten, als ze eensluidend zijn met Gods Woord, met eerbied en onderdanigheid dienen te worden ontvangen, niet slechts vanwege hun overeenstemming met Gods Woord, maar ook door de bevoegdheid waarmee ze zijn genomen. We merken met dankbaarheid op dat ook in deze Confessie overeenstemming met het Woord van God de beslissende factor is. Het is echter wat moeilijk te begrijpen dat onmiddellijk na die overeenstemming met Gods Woord het gezag van de kerkelijke vergaderingen wordt genoemd! Dit punt laat zien hoe moeilijk het is los te komen van hiërarchie, terwijl de Westminster Confessie het episcopale systeem van kerkregering toch volledig heeft afgewezen en buitenwerking gesteld.
Vertaling: R. Sollie-Sleijster