Printen

Ruimte in de DGK? 6

 

D.J. Bolt

03-12-11

 

Er zijn twee zaken te noemen die het grote en diepgaand verschil in overtuiging signaleren tussen opvattingen van Afgescheidenen en Dolerenden.

 

De naam

 

Als de synoden van afgescheidenen en van dolerenden het eens zijn geworden maar als allerlaatste nog een naam moeten vaststellen voor de verenigde kerken ontstaat er nog een ernstig conflict dat de vereniging dreigt te torpederen. Want wat was het geval? De afgescheidenen hadden op hun synode de naam Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland gekozen en deze als voorwaarde aan de dolerende synode gesteld. De naam betekende continuering van de hun zo geliefde naam waarbij het nieuwe meervoud, kerken, aangaf dat zij tegemoet waren gekomen aan een van de eisen van de dolerenden[1].

Echter de reactie van de dolerende synode was als dynamiet: als deze naam zou worden aanvaard dan zou dat aanduiden dat de Nederduitsche Gereformeerde Kerken in de Christelijke Gereformeerde kerken waren 'ingelijfd': "Men zou zich hebben laten annexeren"! Toegeven op dit punt werd "volstrekt en ten eenenmale onmogelijk" geacht: "Blijft de Christelijke Gereformeerde synode bij haar besluit, dan moet de vereniging thans maar niet doorgaan"[2].

Zelfs op het allerlaatste moment dus leek op dit punt de vereniging alsnog af te springen! Na al die jaren van commissies, deputaatschappen, synodevergaderingen soms tot diep in de nacht, brochures en kerkbladartikelen. Hoe is dit mogelijk?
Het is alleen te begrijpen als gepeild wordt hoe diepgaand de beginselen van Afscheiding en Doleantie van elkaar verschilden. Het mag best zo zijn dat de reformaties gezamenlijk door de praktijk gedwongen uiteindelijk dezelfde uitwerking hebben gehad, de overtuiging die er achterstak was er niet minder principieel om. Afgescheidenen en dolerenden hebben beide hun opvattingen tot het einde gehandhaafd[3].

 

Hoe ging dit verder? Met diepe teleurstelling nam de christelijke gereformeerde synode kennis van deze mededeling van de dolerende synode. Echter ze legde het hoofd in de schoot en aanvaardde de door de dolerenden voorgestelde naam: Gereformeerde Kerken in Nederland.
Nu lag de weg naar de vereniging van de kerkengroepen geheel open.

De vereniging werd op 17 juni 1892 een feit op de eerste vergadering van de gezamenlijke synode. 

 

De breuk

 

Op nog een tweede zaak kan worden gewezen die aantoont dat het hier maar niet om middelmatige zaken ging. Want bij de vereniging ontstond helaas ook een breuk. Een aantal predikanten en gemeenten ging niet met de nieuwe kerkenbond mee en vormde het nu nog bestaande kerkverband van de Christelijke Gereformeerden.

Ook deze breuk is een bewijs dat het maar niet over procedures en methoden van ondergeschikt belang ging. De bezwaren van deze kerken worden ook nu nog voor een deel erkend, ook in onze kring, hoewel ze niet als doorslaggevend tegen de vereniging worden geacht.

Laten we een paar elementen daaruit lichten.

 

Een van de bezwaren was dat "in de strijd van de laatste jaren is gebleken dat de beginselen van Afscheiding en Doleantie met elkander in strijd zijn, vooral in de beschouwing der Hervormde Kerk". Het zou maar een hele hoop getwist geven als niet één van deze beginselen opgeofferd zou worden[4].

Daar is het punt weer! We hebben gezien dat de afgescheiden synode bewust formuleringen koos waarin termen die spraken van afscheiding naar de confessie, werden vermeden. Terecht kun je dan de vraag stellen of het wel helemaal oprecht is toch te spreken van een gemeenschappelijke basis van Schrift en belijdenis. Het belijden moet toch in overeenstemming zijn met het leven?
De afgescheiden synode, die de bezwaren behandelde, trok de beantwoording in het praktische vlak. Er zijn verschillende wegen tot reformatie, verklaarde zij. En dat er twist zou komen, daar is geen grond voor, "vooral wanneer het gebed om vrede voor Jeruzalem toenemende is". Bovendien was afgesproken dat ook de dolerenden de banden met de Hervormde Kerk volledig zouden verbreken. Met andere woorden: kwam eigenlijk kwam de zaak in de praktijk niet op hetzelfde neer?[5].

Maar ieder voelt wel dat dit antwoord principieel wel heel mager is, om het voorzichtig te zeggen.

De bezwaarden waren het er dan ook niet mee eens. Zei antwoorden: "Zoolang de Doleerenden niet van onze Belijdenis Art. 28 en 29 onderschrijven en in de practijk doorvoeren, diensvolgens de Nederlandsche Hervormde Kerk voor valsche kerk verklaren en zich geheel en al van haar afgescheiden, mogen wij niet met hen samengaan[6]".

 

Ook dit punt bewijst hoe hier maar niet verschillende 'weggetjes van Reformatie' aan de orde waren maar een confessioneel verschil van inzicht wat de Here vraagt m.b.t. de concrete reformatie van zijn kerk.

 

Methode Gods werk

 

Nog een laatste argument van br. Van Egmond.

Het door de afgescheiden synode opgestelde en hier besproken Beding werd door een commissie van de vierde dolerende synode van het volgende commentaar voorzien:

 

Zij [de dolerende synode, djb] is, "het belangrijke verschil tusschen de beide methoden van reformatie… "erkennende", ook harerzijds bereid, "zich op het standpunt te plaatsen, dat beide groepen, zonder elkander hierin te oordelen, haar eigenen practijk en de daarmee samenhangende kerkrechtelijke beschouwing, voor eigen rekening nemen".

 

Zie je wel, zegt br. Van Egmond, het beding ging dus alleen maar om de methode van reformatie en niet of de Afscheiding een werk van de Here is. En over die methode was (ook) onder de afgescheidenen zelf diepgaand verschil van mening. Het Beding gaat dus alleen maar over die manier van reformeren. Van Egmond zegt: "in het Beding werd het verschillend denken over de methode van reformatie, zoals toegepast bij de Afscheiding en de Doleantie, voor rekening gelaten van beide onderscheiden kerkgroepen. Maar wel zo dat de Afgescheidenen vasthielden aan hun visie dat de scheiding van 1834, ook in de methode, een werk Gods was, zowel recht als plichtmatig naar Zijn Woord en de Gereformeerde belijdenis."

 

Inderdaad hielden de Afgescheidenen hieraan vast. Tot op de laatste synode van hun kerken. Terecht stelt dat br. Van Egmond dat zij "ook in de methode een werk Gods" zagen. Maar tegelijk valt hiermee ook de bodem uit zijn eigen argumentatie. Want juist die methoden van reformatie, voortkomend uit verschillend beginsel werd in het Beding voor ieders rekening gelaten. Dus voor de beoordeling als 'werk van God' werd niet de instemming van beide kerkengroepen geëist.

Een man die het recht van de Afscheiding met alles wat in hem was, heeft verdedigd, prof. Helenius de Cock, zoon van ds. Hendrik de Cock heeft desondanks het brede m.i. confessionele inzicht uitgedragen dat "verschillen in waardering van het verleden, uiteenlopende theologische visies geen belemmering van kerkelijk eenwording mogen zijn wanneer er eenheid in leer en belijden wordt geconstateerd." Hij hield tot het einde vast aan zijn overtuiging en wilde daar zonder enghartigheid over discussiëren maar zocht tegelijk geen kerk van enkel gelijkgezinden[7]. Een lichtend voorbeeld! Geen kerk als getto als veilige vluchtheuvel in een onveilige wereld maar men zocht eenheid in waarheid, een eenheid onder het enige koningschap van Christus.[8]

­

Dr. Kuypers toespraak

 

Graag houdt men mij van DGK zijde een fragment uit een toespraak van dr. A. Kuyper voor. Hij sprak afgescheiden broeders op de dolerende synode van 1891 toe:

 

"Eindelijk schudde de Heere ook ons wakker en waar onze schuld groter was, greep de opwekking te levendiger plaats. En nauw was dit geschied, of voor ons besef keerde verhouding tot u om. Vroeger waardeerden wij alleen uw moed, maar betreurden wij uw uitgang. Thans bekennen wij, bij die broeders, die 't eerst braken, was een juister inzicht door de leiding des Geestes, wij verstonden 't dat wij moesten komen op hetzelfde punt, waarop gij stond".

 

Zie je wel, hoor ik dan, hier is het bewijs van erkenning van de Afscheiding en zijn 'beginsel' van dolerende zijde.

Maar met ds. J. van Raalte kun je je afvragen wat dr. Kuyper precies heeft bedoeld[9]. Want de dolerende synode gaf blijk van een ander gevoelen! Immers kort daarna ontving deze synode van de afgescheiden synode een stuk waarin voorkwam de zinsnede: "t.a.v. hen die van de Herv. Kerk tot de kerken der scheiding of der doleantie overgaan". Maar dát kon in de ogen van de dolerende synode geen genade vinden. De behandelende commissie stelde:

 

Daar staat: "zij, die van de Nederlandse Hervormde Kerk tot de kerken der scheiding of der doleantie overgaan." Gelijk gij gevoelt, ligt er in dit woord overgaan een beginsel, dat wel past bij de kerken der scheiding, maar strijdt met de oeconomie van de kerken der doleantie.

 

Zó sprak Kuypers synode. Terecht beschouwt ds. Van Raalte dit als "een correctief" op zijn uitspraak. Ook hier heeft men vervolgens weer bewust een andere formulering gekozen waarin geen van beide partijen werd gedwongen elkaars 'beginsel' te erkennen.

 

Conclusie

 

Wat is er naar mijn overtuiging met deze beknopte waarneming van de geschiedenis van onze kerken rond de Vereniging aangetoond? Kort gezegd dit: ook al is er principieel verschil van inzicht m.b.t. de concrete voortgang van Christus' werk in zijn kerk, dat broeders die staan op dezelfde grondslag namelijk de Heilige Schrift en de belijdenis, met elkaar verder kunnen. Daarbij behoeven de verschillen van inzicht niet te worden gebagatelliseerd noch verdoezeld maar kunnen worden gedragen in elkaar en mogen voorwerp van verder overwegen en discussie zijn.

 

 

Wordt vervolgd

 



[1] De dolerenden zagen in het enkelvoud Christelijke Gereformeerde Kerk toch een hiërarchisch trekje dat ze in de Hervormde Kerk zo hartgrondig verfoeiden. Vandaar dat de kerken nu kozen voor het meervoud.

[2] Vereniging in Wederkeer, p26.

[3] Zie ook Van Raalte, J. De worsteling om de eenheid, p48: "Let men op hetgeen ze later zeggen bij de kwestie van naamsverandering, dan is het o.i duidelijk, dat ze hun principe volkomen handhaven ook in historisch zin".

[4] Bouma, H. v.d.m, de vereniging van 1892, p155.

[5] Zo oordeelt ook prof.dr. M. te Velde in Vereniging in Wederkeer, p202 e.v.

[6] Waarom wij Christ. Gereformeerd willen blijven, p4.

[7] Vereniging in Wederkeer, p79.

[8] 1892, Wat, wie en wat nu?, p44.

[9]  Van Raalte, J. De worsteling om de eenheid, p40.