Printen

Crisis rond de prediking

 

N. van Dijk

14-11-15

 

In het ND van 22 mei 2015 was een interview te lezen met de theoloog Jan Hoek. Onder zijn redactie is een verzamelbundel verschenen ‘De preek werkt’. Het is een uitgave van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Bond, met auteurs uit verschillende kerkgenootschappen (PKN, CGK, GKv, HHK). Alle auteurs bezinnen zich op de vraag: wat is het eigene van de preek?

In de inleiding wordt gesproken over een crisis rond de prediking. Er wordt gesproken over een spanning tussen enerzijds de normatieve overtuiging dat het geloof uit het gehoor is en anderzijds de vele vragen rondom de ‘hoorcrisis’, zijn mensen niet veel meer gericht op het visuele?

Hoofdlijn in het boek is het geloof dat de opbouw van de gemeente sterk samenhangt met de verkondiging van het Woord van God. Het boek levert een bijdrage aan de bezinning op hoe die verkondiging plaatsvindt.

Hoek, die in oktober afscheid nam als hoogleraar (in Groningen en Ede) constateert lauwheid en verminderde trouw in de kerkgang. Minder inzet bij kerkgangers om te lezen en te studeren en daardoor is er minder kennis en waaien mensen gemakkelijker mee met wat er langs komt. Het is volgens hem een teken aan de wand dat de middagdiensten steeds slechter bezocht worden. Een volgende stap is dat ook de morgendiensten minder bezocht worden.

 

In het Reformatorisch Dagblad van 5 september 2014 geeft dr. R. van Kooten (HHK) aandacht aan het handboek homiletiek (predikkunde) van prof. dr. C.J. de Ruijter (Horen naar de stem van God). Van Kooten schrijft:

 

 “Omdat er in deze moderne tijd bijna niemand meer zit te wachten op een predikant die de waarheid in pacht denkt te hebben en er allerlei modieuze concepten voor Bijbeluitleg zijn ontwikkeld waarbij de mens centraal staat, heeft De Ruijter gezocht naar een zogenoemde derde weg. De eerste, klassieke weg zou aangeduid kunnen worden als een homiletiek van het object (van de derde persoon), met als uitgangspunt: „Wij weten en verkondigen u de waarheid.” De tweede als die van het subject (van de eerste persoon), waarbij de hoorder centraal staat: „Mijn perspectief is beslissend voor mijn kijk op de wereld.” De Ruijter probeert de prediking voor de kerk te bewaren door een middenkoers te varen. Hij neemt zowel afstand van de eerste weg, waarbij de prediker de hoorders dreigt te verliezen, als van de tweede, waarbij het Woord achter de horizon verdwijnt en de preek een subjectief praatje wordt. Hij hamert erop dat het noodzakelijk is dat de prediker eerst de stem van God hoort en komt zo tot een homiletiek van de tweede persoon: ‘Er is er altijd Een die sprekend aan mij voorafgaat. Hij is in Zijn spreken de Eerste Persoon’. De prediker moet naar Hem luisteren voordat hij zelf het woord kan nemen. De Ruijter verbindt horen met gehoorzamen”.

 

Naast herkenning ervaart dr. Van Kooten vervreemding bij het lezen van dit boek. De wijze waarop De Ruijter de klassieke prediking weergeeft is volgens hem te eenzijdig. De Ruijter maakt gebruik van veel metaforen, begrippen en modellen, onder andere ontleend aan de (taal)filosofie, wat het boek moeilijk leesbaar maakt. Van Kooten vraagt zich af welke schriftvisie De Ruijter hanteert, waarin hij overeenstemt met de Zwitserse theoloog Karl Barth en waar hij de grens trekt tegenover Barth.

 

Een andere vraag gaat over de gedachte

 

“dat de verkondiging aan de gemeente als geheel is toevertrouwd, en dat de prediker weliswaar is afgezonderd voor de dienst, maar zijn opdracht nooit anders dan in nauwe samenspraak en verbondenheid met die gemeente kan uitoefenen. Maar wie heeft de prediker in eerste instantie geroepen, de gemeente of de Heere? De Ruijter gaat uit van 1 Korinthe 14, maar is dat solide? Kan zonder verdere fundering in de Schrift de eeuwenoude gedachte van de apostolische successie worden losgelaten?

Om nog een vraag te noemen: De Ruijter positioneert de prediking als onderdeel van de liturgie. Overtuigend laat hij zien dat onze erediensten versmald zijn tot ”preekdiensten”. Maar moet desondanks de prediking niet principieel onderscheiden worden van de liturgie? Verhouden die twee zich niet tot elkaar als horen en antwoorden? Is er geen tegenover? Kortom, ik heb fundamentele vragen bij dit boek”.

 

Er is dus veel bezinning op de prediking in onze moderne tijd. Zo werd ook op donderdag 21 mei (2015) in Nieuwleusen een  mooie lezing gehouden, georganiseerd door  de ‘Leusense Conferentie’ (www.leusenseconferentie.nl). Spreker was Dr. M.J. Kater (CGK) en het thema: ‘Heeft prediking echt zijn tijd gehad?

In een interview, voorafgaand aan de lezing en gepubliceerd op 18 mei op de site van het CIP (Christelijk Informatie Platform), gaat Kater alvast in op de actualiteit van en vragen rondom de  prediking. Op de vraag of de prediking zijn tijd gehad heeft antwoordt hij soms verdrietig te worden als hij leest dat de preek minder ruimte krijgt in een dienst.

“Met de preek hebben we een door God gegeven schat in huis."

Dr. M. J. Kater beschouwt de prediking als "het door God gegeven middel" om het Evangelie bekend te maken. Steeds meer worden er vragen gesteld bij inhoud en lengte van de preek en wordt er  naar nieuwe vormen gezocht, zoals film, drama.  Daarnaast neemt in de linkerflank van reformatorisch Nederland het aantal alternatieve diensten toe, omdat de tweede kerkdienst steeds minder wordt bezocht.

 

In het interview verwijst Kater naar Romeinen 10.

 

"Daar lees ik dat het geloof uit het gehoor is en het gehoor uit het Woord van God. Omdat de Bijbel het Woord geeft als een middel bij uitstek, kan prediking nooit zijn tijd hebben gehad. Wanneer ik zie hoeveel ‘toeters en bellen’ er soms bij worden gehaald om mensen enthousiast te maken voor een preek, denk ik: ‘Waarom?’ Veel aangereikte oplossingen, hebben alleen effect op de korte termijn. Wanneer we met elkaar in prediking gaan investeren, bereik je op de lange termijn veel meer. Het kan toch niet zo zijn dat de Heere een verkeerd middel heeft gekozen? Begrijp me niet verkeerd, dit is geen kwestie van met het vingertje wijzen. Dit onderwerp gaat ook onze reformatorische gezindte aan, omdat we al gauw de neiging hebben om te denken: ‘Bij ons zit het nog wel goed. We houden vast aan een klassieke liturgie en de kerkbanken zitten vol’. Maar de indruk mag niet ontstaan dat we het allemaal goed voor elkaar denken te hebben. Dan neemt de kans op voorspelbare prediking toe en bij voorspelbare prediking gaat het Leven eruit. Daarom spookt voortdurend door mij heen: ‘Heere, zorg ervoor dat ik geen sta-in-de-weg ben voor U’. Geesteloos leven en levenloos preken is het ergste wat ons kan overkomen”.

 

Wat volgens hem de grootste uitdaging is voor de gereformeerde prediking?:

“We zullen steeds vaker aan de hand van voorbeelden een bijbelgedeelte uit moeten leggen. Maar de nadruk zou wat mij betreft moeten blijven liggen op het theologisch doordenken van onze boodschap. Weet je, ook de Grieken vonden de preek een dwaze vertoning. Toch ging de apostel Paulus niet op zoek naar andere manieren om het Evangelie te brengen. Hij bleef een boodschap van ellende, verlossing en dankbaarheid verkondigen. Daarom hoeven we niet onder de indruk te zijn van andere methodes. Misschien wordt het tijd voor een andere vraag: wat heeft Gods Woord tot ons te zeggen? Daarvoor is grondige preekvoorbereiding nodig. Ja, ik denk dat ook tijdgebrek een oorzaak kan zijn van het feit dat men aan alternatieven voor de preek nadenkt. Maar Gods Woord heeft heel veel zeggenschap en zou daarom ons uitgangspunt moeten zijn."

 

De boeiende lezing van dr. Kater is geheel te beluisteren op de site van de Leusense Conferentie: http://www.leusenseconferentie.nl/seizoen-2014-2015/donderdag-21-mei-2015/.