Printen

Pijnpunten: verdoven of genezen?

Over het 1e rapport van deputaten M/V en ambt.

 

Ds. H.W. van Egmond

Ds. H.G. Gunnink

12-11-16

 

1.     Inleiding

 

Het rapport “Pijnpunten rond vrouw en ambt” is geschreven door het deputaatschap M/V en ambt. Dit deputaatschap is benoemd door de Generale Synode van de GKv zoals die samenkwam in 2014 - 2015 te Ede. In hun rapport komen deputaten met een tussenstap op weg naar een definitief rapport. De reden hiervoor is dat deputaten in de kerken een christelijk gesprek op gang willen brengen, opdat zowel de voor- als tegenstanders van de ‘vrouw in het ambt’ elkaar begrijpen.

 

Hierover willen we enkele overwegingen geven. Wat zijn de uitgangspunten van de deputaten? Welke strategie stellen deputaten zich voor in hun rapport? Welk materiaal geven ze aan de leden van de kerken ter overweging mee? Vervolgens willen we een afweging maken van de betekenis en de kracht van de argumenten die gebruikt worden. Hoe moeten we daar mee omgaan? En tenslotte willen we proberen enkele lijnen aan te geven naar de punten waar dit rapport op afkoerst. We zullen de punten van het rapport volgen. Gedurende dat meelezen zullen we onze opmerkingen maken.

 

2.     Over de taakopvatting van deputaten

 

Na de formulering van hun opdracht staat er in het rapport (begin, p.4), dat het hun bedoeling en wens is om de weg naar een beslissing te bewandelen door “als kerken, maar ook binnen de gemeente elkaar vast te houden en mee te nemen in gezamenlijke dienstbaarheid aan het komende rijk van Christus. Dat kan alleen als de synodeleden, kerkenraden en kerkleden bereid zijn zich te confronteren aan de pijnpunten die ervaren worden … en ook om vervolgens op een bewuste manier met de ervaren pijn om te gaan.”

 

Dat deputaten deze weg van het ‘wederzijds begrip voor elkaar’ willen gaan blijkt ook duidelijk uit de titel van hun rapport: ‘Pijnpunten’. In die naam klinkt duidelijk door dat het gaat om een onderwerp dat bij alle partijen gevoelig ligt. Aan beide zijden van het debat is het gezag van de Schrift in geding, p.5.

Hoewel op p.4 staat dat deputaten ook de Bijbel betrekken in de uitvoering van hun werkopdracht, zien ze het als eerste punt in hun taakopvatting om partijen te verzoenen.

We willen dit verder uitwerken.

 

Opmerkelijk is het dat J.P. de Vries namens het deputaatschap op p.2 schrijft: “Een oefening in het willen erkennen van elkaars pijnpunten is naar onze mening een noodzakelijke voorwaarde om te komen tot besluitvorming waarbij we in gezamenlijkheid een koers vaststellen”. Hier staat toch duidelijk dat het de broeders deputaten gaat om het erkennen van de pijnpunten die er wederzijds zijn! De één zal de pijn van de ander moeten erkennen. Dat betekent toch: er mee instemmen. Het woordenboek geeft als verklaring bij dit woord: het als je eigen mening erkennen. Dan betekent deze opmerking dat het punt waar het om gaat (de vrouw en het ambt) eigenlijk een zaak is van ondergeschikte orde. En wanneer je dan zo de materie van het onderwerp gaat bespreken – met hoeveel Bijbelteksten ook – dan kan alle principiële pijn als secundair gewaardeerd worden.

Het herkennen van elkaars mening is een goed uitgangspunt. Maar het erkennen vraagt dat het punt waar het om gaat in je principiële context aanvaard kan worden. Want in de spanningen en de conflicten zullen we ons er voor moeten inspannen de ander te verstaan in de achtergrond van zijn standpunt. Pas dan kun je reageren en een goed antwoord geven op wat de ander bezig houdt. Zo ben je bezig met het herkennen. Ben je echter zover dat je de mening van de ander erkent dan hoef je niet meer over verschillen te discussiëren: want die zijn er dan niet meer. Of je erkent elkaar in je denklijnen, maar maakt daar geen breekpunt van. Zo geven deputaten op p.2. het doel en de weg van hun rapport al aan: een principiële nivellering met het oog op een therapeutische eenheid, die argumenten zoekt in eigen tijd en cultuur. Die punten overschaduwen alle geschrijf over welke Bijbeltekst ook maar.

 

P.4: “Centraal in onze taakopvatting staat de doordenking van de ambtsleer met het oog op de rol van de vrouw in de kerk in onze tijd en cultuur. Deputaten zien het als hun taak het doordenken van de ambtsleer met het oog op de rol van de vrouw in de kerk in onze tijd en cultuur. Ze formuleren het als hun eerste opdracht: nadenken over wat de plaats is van de vrouw in de kerk in onze tijd en cultuur. Binnen dát raam zal over de rol van de vrouw worden nagedacht. Onze tijd en onze cultuur vormen de grenzen voor het denken van deputaten over dit onderwerp. Dit is de eerste en voornaamste inzet. Secundair voegt het rapport er aan toe: “Daarbij (vet van ons) betrekken deputaten de Bijbel, de kerkgeschiedenis en de praktijk in onze kerken en zusterkerken”. Dat geeft wel aan dat de Bijbel en de andere punten gebruikt zullen worden, maar dat zal gebeuren bij het doordenken van de rol van de vrouw in de kerk en in onze tijd. We hadden graag gezien dat deputaten hier hun taakomschrijving zouden formuleren vanuit de Schrift. Vergelijk artikel 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: men mag geen geschriften van mensen, en ook de gewoonte niet gelijk stellen met Gods waarheid. de Schrift staat boven de cultuur. Want cultuur is dat wat de mens schept en verwijst naar menselijke activiteit. Ze is een gewoonte van mensen! En die zal de waarheid van de Schrift nooit mogen verdringen.

 

Op p.5 proeven we ook iets van een tweeërlei: een enerzijds en een anderzijds. Aan de ene kant zal, wanneer er geen nieuwe gegevens op tafel komen, de discussie over de vrouw in het ambt splijtend werken. Aan de andere kant ontwikkelt de praktijk van het kerkelijk leven zich zo dat er alle ruimte is en wordt gegeven aan de inzet van vrouwen, soms los van een Bijbelse bezinning hierover. Dit enerzijds en anderzijds komt ook naar voren in het rapport op p.9 onder punt 6.

 

Wanneer we dit nu vaststellen komt de vraag naar boven over wat bedoelen deputaten met dat doordenken van de ambtsleer, zoals dat in hun opdracht is geformuleerd. Dit heeft de nuance in zich van een: ‘wikken en wegen’. Een aftasten en zoeken. Maar overdenk je het enerzijds en het anderzijds om een eenheid te vinden dan wordt het een geven en nemen. Dat is niet erg. Het zal en kan een roeping zijn wanneer de Schrift daar om vraagt en de eer van God en Jezus Christus daar mee in geding is! Echter een compromis van het enerzijds en anderzijds mag nooit ten koste gaan van die Schriftuurlijke eenheid. Dat de Schriften spreken! En dat wij als kerk van Jezus Christus daaraan gehoorzamen in liefde en trouw.

 

3.     Uitwerking van de pijnpunten

 

Het rapport zoekt bij de uitvoering van de genoemde opdracht een geestelijke uitweg om de tegengestelde meningen bij elkaar te brengen (p.5). Daarom staan ze stil bij de standpunten van voor- en tegenstanders van de vrouw in het ambt. Onder 3.1. lezen we iets over hoe het rapport de mening van de tegenstanders tekent. Een wezenlijk pijnpunt is voor de tegenstanders de vraag: waar blijft het gezag van de Schrift? Hoe veilig is de Schrift nog in de kerk? Dit formuleert het rapport in contrast met onze cultuur en samenleving die uitgaan van de fundamentele gelijkheid van man en vrouw. Onder 3.2. beschrijft het rapport de gevoelens van de voorstanders van de vrouw in het ambt. Het is hun pijnpunt dat ‘het beroep op de Schrift als hypocriet wordt ervaren, zeker omdat andere Bijbelwoorden rond de verhouding van man en vrouw vaak niet letterlijk voor vandaag worden gehanteerd’. En ook: ‘Kan uitsluiting van de vrouw in de kerk Gods bedoeling zijn?’

 

Waarom niet met nadruk gesteld: ‘het gaat ons erom, dat de kerken en de gemeenteleden zich onderwerpen aan de Schrift / trouw zijn aan de Schrift, wanneer dit onderwerp besproken wordt.’ Welke plaats neemt de ervaring van mensen hier in? Waarom hebben we het over pijnpunten? Kom je zo niet meer terecht bij psychologisering van ‘het probleem’, dan bij een fundering van het besluit?

 

Onder punt 4 (p.7) geeft het rapport aandacht aan enkele teksten: 1. Kor. 14:34-36 en 1 Tim. 2:11-15. “De pijn concentreert zich op de fundamentele vraag of het gezag van de Schrift metterdaad erkenning vindt”. Over 1. Kor. 14:34-36 lezen we: het gaat hier om het zwijggebod voor vrouwen in de samenkomst van de gemeente. Alleen: de gereformeerde traditie is van invloed geweest op de lezing, de verklaring van deze Schriftplaatsen. Een discussie over deze teksten krijgt pas echt ruimte sinds de stap gemaakt is dat ook leden van de gemeente in de liturgie kunnen optreden.

Over 1. Tim. 2:11-15 lezen we dat deze tekst een generaliserende typering geeft van: geen gezag over mannen. De tekst geeft wel een krachtig getuigenis omdat het is geworteld in Gods scheppingswerk. Dit neutraliseert het rapport door te wijzen op andere teksten van Paulus waar de man verantwoordelijk heet voor de val in zonde.

Het rapport M/V stelt na de bespreking van genoemde teksten dat deze een openstelling van het ambt van oudste en opziener voor vrouwen niet toelaat. Echter: deputaten willen deze beide teksten in een breder spectrum lezen. Het Nieuwe Testament zegt meer.

 

3.1. De kracht van 1. Korinte 14:34-36 en van 1. Timoteüs 2:11-15

 

Het rapport ‘Pijnpunten’ schakelt bij de bespreking van deze teksten te gemakkelijk van de hulpdiensten die vrouwen doen in de gemeente naar het dienen in het ambt. Verder vertroebelen deputaten de exegese van de tekst door de bevoegdheid van het ambt van oudste als een echo van de gereformeerde traditie te zien. Deputaten menen dat 1. Kor. 14 “in zijn liturgische strekking principieel uitgaat van een niet bij voorbaat ambtelijk gestructureerde bijeenkomst”.

 

De tekst 1 Tim. 2:11-15 is duidelijk[1]. Na herhaald lezen van wat het rapport over deze tekst zegt is het ons niet duidelijk wat deputaten willen zeggen. Ze zeggen van het zwijggebod dat het ‘ononderhandelbaar’ is. Maar ze schrijven op een manier dat het wél onderhandelbaar is! Waarom? En ook: ‘het verbod is principieel onverenigbaar met de positie en het gezag van de opziener in het Nieuwe Testament’. Verder proberen deputaten de strekking van deze tekst te neutraliseren door te stellen dat juist de man verantwoordelijk is voor de zonde die in de wereld is gekomen. Maar hier gaan deputaten de mist in. Ze verwijzen naar Rom. 5 en 1 Kor. 15. In deze laatste teksten gaat het om de verhouding Adam – Christus. In Adam hebben wij gezondigd en door het geloof in Christus is er leven en vergeving van de zonden. 1. Tim. 2 spreekt dat niet tegen; die tekst staat niet ‘op gespannen voet’ met Rom. 5 en 1 Kor. 15, maar geeft een uitwerking. De vrouw, Eva, is misleid. Niet Adam. De vrouw overtrad het gebod van God. Adam schoot tekort toen hij Eva volgde in haar zonde. Met Adam als hoofd zijn wij, mensen, daarom allen zondaren. Met Christus als Hoofd zijn we echter gered en hebben we door het geloof het leven met Hem.

 

Die rangorde wil de Schrift ons leren, 1 Kor. 11. Vers 3, Christus is het regerend en besturend Hoofd van de man. Dan volgt: ‘het hoofd van de vrouw is de man’. Dit gaat om het besturen en regeren. Want in het licht van Galaten 3:28 gelden man en vrouw in Christus als gelijk ten aanzien van de vergeving van de zonden en het eeuwig leven.

 

4.     Toch de vrouwen uitgesloten?

 

We gaan verder met punt 5 pag. 8. Is alle moeite en pijn weg wanneer vrouwen nu van het ambt worden uitgesloten? Dat zou in het licht van wat is bereikt tot nu toe toch wel gezegd mogen worden. Immers we behoren en willen elkaar als gereformeerde broeders en zusters toch te overtuigen met Schrift, belijdenis en kerkorde? Dan zou deze grond het uitgangspunt kunnen zijn voor de genezing van de pijnpunten: het herstel van de uit elkaar gegroeide verhoudingen op dit punt.

 

Het rapport meent dat langs deze weg de pijn zeker niet zal zijn weggenomen. Er ontstaat nieuwe pijn want het Nieuwe Testament maakt een trend duidelijk die laat merken dat de wederkerigheid tussen vrouwen en mannen binnen de gemeente zich herstelt. En als vrouwen uitgesloten blijven van het ambt wordt deze tendens op zijn minst doorkruist (cursief van ons). In vijf regels wordt hier met zevenmijlslaarzen een draai van 180 graden gemaakt. Het Nieuwe Testament laat een lijn zien dat in de gemeente (!) een gelijkheid groeit van man en vrouw. En dan volgt die grote stap: als de vrouw nu van het ambt (!) blijft buiten gesloten wordt deze lijn doorkruist. Hier wordt de strategie van het rapport subjectief. Een duidelijk werken en afwegen van de Bijbelse gegevens wijkt hier voor het inlezen van wat deputaten door de bril van de tijd en cultuur menen te moeten vaststellen.

 

Bijvoorbeeld (wij cursiveren): in de brede samenleving leeft de behoefte aan de erkenning van de gaven van de vrouw. Gelukkig dat dit in de kerk erkenning gaat vinden, want het zou pijnlijk zijn wanneer nu in de kerk de vrouw het ambt van oudste ontzegd wordt. Dat zou allemaal des te pijnlijker zijn wanneer de kerk die pijn voor lief neemt met een voor onze cultuur onbegrijpelijk beroep op de Schrift. Het rapport wil dit onderbouwen met een beroep op het dragen van een hoofddeksel voor de vrouw; het bidden met opgeheven handen en het verbod voor vrouwen om sieraden te dragen.

 

Zouden de deputaten niet verstaan dat waar de eigen cultuur ten tijde van het Nieuwe Testament de eredienst voor God doorkruist, dit redenen geeft tot dergelijke verboden? Hizkia heeft ook de koperen slang aan stukken geslagen toen hij zag dat het volk daar afgoderij mee bedreef, 2. Kon. 18:4. Wanneer de samenleving en de cultuur een vrouw zonder hoofddeksel inschat als lichtzinnig zal het dan wijs zijn om als vrouw die de christelijke levensstijl voorstaat geen hoofddeksel op te zetten? En nu de samenleving en de cultuur alles anders taxeert dan is die extra maatregel van een hoofddeksel toch achterhaald? Terwijl de zaak blijft staan: een voor God en mensen eerbiedig leven in kerk en samenleving. Echter de genoemde teksten van 1. Korinte 14 en 1. Timoteüs 2 spreken niet vanuit een cultureel noodzakelijke aanpassing, maar vanuit de orde die God vanaf het begin, al vóór de zondeval, gesteld heeft. Hier gaan deputaten niet op in.

 

In hun strategie volgt het rapport steeds weer de nivellerende lijn van: man en vrouw zijn gelijkwaardig. Zo gebruiken ze op p.9 Galaten 3:28 “Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus”. De tegenstellingen zijn verzoend. Dat wordt dan doorvertaald in het meedoen van alle leden. Zeker: de vrouw, de slaaf, de Griek ze zijn in Christus Jezus verzoende leden van de gemeente. Samen één. Maar betekent dit nu ook dat je deze lijn kunt doortrekken en zeggen: ook het ambt is voor de vrouw open? Deze tekst van Galaten 3:28 spreekt over de rechten en de plichten in het ambt van alle gelovigen. En niet over wat de rechten en plichten zijn in het bijzonder ambt[2].

 

In hoofdstuk 6 geeft het rapport nog een handleiding voor een gezamenlijk bespreken van de wederzijdse pijnpunten. Ze werpen twee vragen op: als je het gezag van de Schrift honoreert, had dat dan niet veel eerder moeten gebeuren? Immers in de eredienst treden al vrouwen op in b.v. het lezen van de Schrift. En vervolgens: zou het Bijbels geweest zijn om in de kerk te blijven bij de achterstelling van de vrouw, terwijl die in onze cultuur haast achter de rug is?

 

5.     Conclusie

 

Wanneer wij ons afvragen wat we uit dit rapport kunnen afleiden dan is het duidelijk dat deputaten hun uiterste best doen om een gesprek op gang te brengen tussen de beide uiterste meningen. Ze willen de kerkelijke eenheid bewaren. Op p. 9 schrijven deputaten: “des te urgenter wordt in onze ogen de noodzaak om echt elkaars pijn te willen dragen”. Alleen is het jammer dat de gronden voor die kerkelijke eenheid zo weinig uit de verf komen. Want de eenheid in de Gereformeerd Kerken rust niet op het accepteren van wederzijdse meningen c.q. principes. Deze kerkelijke eenheid staat vast op de Schrift en de belijdenis. De Schriftplaatsen worden in het rapport overbelicht vanuit de tegenwoordige cultuur. Nergens vinden we een confrontatie met de uitspraken van de synode van 1978 waar tot het vrouwenkiesrecht is besloten. Het rapport van deputaten die tot dat kiesrecht adviseerden hebben daar uitdrukkelijk vastgesteld dat de Schrift geen ruimte geeft tot het passief kiesrecht voor de vrouw. ‘Pijnpunten’ zegt hier niets over. Zo versterkt dit rapport onze overtuiging dat deputaten mensen willen dienen om samen te kunnen blijven wonen in het huis van de GKv. Echter het wonen in het huis van de Here betekent dat we de Here eren en naar zijn Woord luisteren, opdat we van zijn genade mogen leven en in Christus Jezus van onze zonde zijn verzoend.

 

Wanneer wij als leden van de GKv dit rapport ‘Pijnpunten’ hebben gelezen voelen we diepe pijn om een ander pijnpunt: we hebben zo weinig horen spreken vanuit het gezag van de Schriften! Veelmeer werd o.i. het spreken van de Schrift genuanceerd; omgebogen en herlezen in het licht van de huidige cultuur en samenleving. Dat is de pijn die wij met nadruk willen benoemen. Was dat niet gebeurd dan was er een weg om beide pijnpunten te ‘genezen’. Maar nu zijn ze verdoofd door de roes van het gelijk van het eigen gevoelen, de eigen mening.

 

6.     Waarheen?

 

Bij dit punt kunnen we kort zijn. Hierboven hebben we geprobeerd iets van de inhoud van het rapport te zeggen en tegelijk ook de consequenties aan te geven. We staan voor de GS van 2017. Daar zal een besluit genomen worden over wat deputaten in hun laatste rapport zullen voorstellen. Wanneer de GS hun lijn volgt zal de pijn van een eenzijdig lezen van de Schrift niet zijn weggenomen. En dan neemt de pijn toe over de koers van de Gereformeerde Kerken.

 

NOTEN

[1] Ds. Geelhoed geeft een uitvoerige bespreking van deze tekst in de Reformatie van 1 en 8 juli 1978.hij schrijft: Samen met 1. Kor. 14 en 1 Tim. 2:11-15 ‘staat het zo vast als het maar kan dat Paulus voor alle tijden vrouwen uitsluit van het leren of onderwijzen en van het gezag oefenen of leiding geven’. Wel meent ds. Geelhoed dat de vrouwen aan het bijzonder ambt hulpdiensten mogen en kunnen verrichten. Dat maakt de vrouw echter nooit tot ambtsdrager en lid van de kerkenraad.

 

[2] Greijdanus K.V en Bottenburg