Printen

De vaste waarheid van de Schrift heeft gezag over de schuivende norm van de cultuur - 2

 

Enkele opmerkingen over het rapport van deputaten M/V en ambt, benoemd door de GS Ede 2014

 

H.W. van Egmond

H.G. Gunnink

21-01-17

 

Paulus’ spreken over de vrouwen in de gemeente

 

Bouwsteen 2 gaat over “vrouwelijke inbreng aanvaard en afgeremd[1]”, hoofdstuk 2.3. Het rapport geeft hier aandacht aan Debora en Aquila en Priscilla.

 

Debora wordt vaak genoemd in de discussie over de vrouw en het ambt. Wat is haar plaats? Deputaten zeggen van haar dat ze op een gezaghebbende manier leiding geeft aan Gods volk. Deputaten maken daarbij de suggestieve opmerking: “zou Debora een vroeg voorbeeld kunnen zijn van een vrouw in het ambt?´ [vet van ons]. Een voorbeeld tekent iets voor van wat – in deze context - later komt. Namelijk de vrouw in het ambt. Deputaten sluiten deze paragraaf af met een samenvatting: “uit Debora’s optreden in Israël maken we op dat God in het Oude Testament de leiding over zijn volk een enkele keer in handen van een vrouw legde”. (pag. 17). Maar beschrijving is niet hetzelfde als voorschrift!

 

Ook aan Aquila en Priscilla wordt aandacht gegeven. We lezen dat Paulus veel waardering heeft voor beide. Zelfs noemt hij een enkele keer Priscilla als eerste!! Wanneer later door deputaten de letterlijke betekenis van ‘een enkele tekst’ (1 Korinthe 14:34 en 1 Timotheüs 2:9-10) wordt weggeredeneerd, dan is hun accent op de volgorde waarin de naam Priscilla voor die van Aquila komt wel erg zwaar ingekleurd.

 

Paulus waardeert Priscilla, maar toch beperkt hij de inbreng van vrouwen in de eredienst van de gemeente. De samenvatting geeft ook hier weer meer dan is beweerd: “uit de opstelling van Paulus t.o.v. Prisca en Aquila blijkt dat Paulus de vrouwelijke inbreng in de gemeente goed vindt en er dankbaar gebruik van maakt.” (pag. 18).

 

Bij deze tweede bouwsteen gaan deputaten ook iets zeggen over de z.g. “zwijgteksten”, 1 Korinthe 14:34 en 1 Timotheüs 2:9-10.

 

In dit gedeelte, pag. 18vv., komt de cultuurvisie van deputaten overal doorheen. Een enkel voorbeeld: “Wie gewend is dat mannen de baas zijn en dat vrouwen een teruggetrokken leven leiden, leest dat ook in de bijbel” (pag. 18). In 1 Timotheüs 2 schrijft Paulus aan Timotheüs dat vrouwen zich gepast moeten gedragen. Zich gehoorzaam en bescheiden moeten laten onderwijzen. Deputaten zeggen daarvan: “Gepast gedragen is iets wat cultureel wordt bepaald [vet van ons] en wat in die tijd en cultuur gepast is, hoeft dat in onze tijd en cultuur niet te zijn. De zwijgteksten kunnen we niet negeren, maar we kunnen er ook niet de lading aan toekennen die het in deze tijd lijkt te hebben gekregen; het is geen vaste grond op basis waarvan de ambten voor vrouwen gesloten moeten blijven”.

 

Duidelijk gaat het rapport z’n weg: de cultuurvisie verdringt dat wat de Bijbel helder en duidelijk leert. De Schrift leert: vrouwen hebben hun plaats in te nemen onder de man. Hij is het hoofd. Aan hem komt de opdracht toe om te regeren. De Bijbel is overduidelijk dat de vrouw moet zwijgen in de samenkomst van de gemeente.

 

Maar het rapport weegt wat de Schrift ons als feiten en als waarheid zegt af aan de eigen inzichten. Dat raakt de canoniciteit van de Schrift, zie NGB, artikel 5.

 

De betekenis van de man als Hoofd

 

Bouwsteen 3 gaat over de plaats van de man als hoofd. De betekenis van het woord ‘hoofd’ is afhankelijk van de context. Het kan gaan om het hoofd als lichaamsdeel. In Mattheüs 26:7 zalft een vrouw het hoofd van de Heere Jezus. In Efeziërs 1:22 noemt Paulus Christus het Hoofd van zijn lichaam: de gemeente. Hier gaat het om de leiding die Christus geeft aan, het gezag dat Christus heeft over zijn gemeente. Zijn kerk-lichaam vindt onder het gehoorzaam volgen van dit Hoofd rust en bemoediging en heeft zo toekomst.

 

In Efeziërs 5:22vv. maakt Paulus in opdracht van God de Heilige Geest een vergelijking: zoals Christus het Hoofd is van de gemeente, zo is de man hoofd van de vrouw. Zoals de kerk het gezag erkent van Christus als haar Hoofd, zo behoren ook vrouwen het gezag van hun man te erkennen.

 

Het rapport stelt de vraag: staat elke man dan boven elke vrouw? Deze vraag is wat tendentieus. Want het gaat hier in Efeziërs 5 om de vraag hoe de verhouding man – vrouw binnen het huwelijk is. Het punt is niet of elke man over elke vrouw iets te zeggen heeft. De vrouw zal haar plaats moeten kennen naast haar man. En ook in de samenkomst van de gemeente heeft de vrouw een eigen en een andere plaats dan de man. Want die man is het hoofd. Hij behoort leiding en bescherming te geven. In die verhouding man – vrouw gaat het om een christelijke activiteit, waar elke getrouwde christen en christin van harte aan mee doet. Want alle broeders en zusters willen dat de Heere God wordt gehoorzaamd en dat de zaak van Jezus Christus zal doorgaan.

 

De Heere Christus wil dit onderscheid, deze ongelijkheid in positie van man – vrouw ook gebruiken als het gaat om de leiding van zijn kerk. Evenals Christus als Hoofd van de gemeente aan die gemeente leiding geeft, zo zal de man aan zijn vrouw leiding geven: in liefde en trouw. De gehoorzaamheid van de gemeente aan Christus als Hoofd en van de vrouw aan de man als haar hoofd, is geen opgelegd juk of een onderdrukking. Dat gehoorzamen is een eren dat de plaats van de ander die boven je staat erkent (vergelijk HC, Zondag 39, over het vijfde gebod).

 

Het ‘eren’ en ‘gehoorzamen’ vlakt het rapport af tot een ‘schikken’. Pag. 23 “Christus is het hoofd en hij is bepalend; onder Christus die het hoofd is, staan mensen die zich naar elkaar schikken”. [2]

 

Het rapport moet vaststellen dat Paulus in Efeze 5:22-23 duidelijk aangeeft dat de vrouw in het huwelijk een eigen plaats heeft. Paulus roept daar de vrouwen op onderdanig te zijn aan, ontzag te hebben voor haar man, want hij is haar hoofd, zoals Christus het Hoofd is van zijn gemeente. Terwijl het rapport eerder de ‘positie van de vrouw in het huwelijk’ ziet als dominant boven de positie van de vrouw in de gemeente, wordt op pag. 24 deze keus zonder argument of verklaring losgelaten. Wat Paulus zegt in Efeze gaat over de huwelijksrelatie, maar niet over de ambten (pag. 24 in de samenvatting).

 

Wij concluderen dat het gebouw (vrouwen in het ambt) invloed heeft op de maat en het gewicht van de bouwstenen. De deputaten gebruiken hun bouwstenen om heen te werken naar wat er op hun ‘bouwtekening’ staat. Precies zoals een architect eerst het gebouw uittekent, zijn bouwmateriaal daarbij zoekt en dan gaat bouwen aan dat wat hij voor ogen heeft. Voor een gereformeerd rapport zal de bouwstijl juist andersom moeten zijn: de bouwstenen zijn de Schriften. Ons Hoofd Jezus Christus is de Hoeksteen. Hij bepaalt hoe zijn kerkgebouw zal worden opgetrokken. Ook bij de studie over de vraag of vrouw en ambt samengaan, zullen de bouwstenen in de Schriften gevonden moeten worden. Die zullen dan de uitkomst bepalen. Ook al gaat dat tegen de heersende mening in.

 

Het ambt van alle gelovigen en het bijzonder ambt

 

In hoofdstuk 3 komt het ambt ter sprake. Eerst lezen we iets over de Bijbelse grondlijnen voor de ambtsleer. Over priesters, profeten en koningen. Onder 3.2.2. krijgt het drievoudig ambt van Jezus de Gezalfde aandacht. Zondag 12, antwoord 31, leert de betekenis van de drie ambten van de ene Christus. Antwoord 32 doet dat over de naam christen.

 

Wat wil het rapport? Het maakt hier een stap van het ambt van alle gelovigen naar het bijzonder ambt. Onder ‘de christen die als tegelijkertijd profeet, priester en koning is gezalfd’ vallen ook de zusters van de gemeente. Dat roept bij deputaten vraagtekens op. Zij denken bij antwoord 32 aan een opstap naar het ambt. De Reformatoren hebben ‘elk verschil tussen geestelijke en leek bestreden’. Daarom is, volgens deputaten, dat woordje ‘ambt’ niet in de tekst van antwoord 32 terecht gekomen. En dan volgen er termen als ‘representerend karakter van het ambt’ en dat er in ‘de reformatie van de ambten een spoor overblijft van het sacrale karakter’. En dan lezen we plotseling, onverwacht, zonder enige aanleiding en grond de abrupte opmerking: “De notie van het drievoudig ambt van een christen, zoals we dat [moet volgens ons zijn: die, nl. notie] al eeuwenlang in de Catechismus vinden, is een stapsteen om op weg te gaan naar concrete inzet van vrouwen ook in officiële kerkelijke dienst”, pag. 28.

 

Prof. dr. C. Trimp maakt in zijn boek ‘Ministerium’ hierover enkele opmerkingen, zie pag. 112-114. Dat de bijzondere ambten opkomen uit het ambt van alle gelovigen is een gedachte die dr. A. Kuyper heeft ontwikkeld. Het ambt van alle gelovigen krijgt bij hem een onevenredige nadruk omdat het tot een soort grondleggend kerkelijk ambt wordt gemaakt[3]. Maar de grondlijnen van de kerkelijke ambten kunnen niet worden afgeleid uit de roeping die alle christenen, mannen en vrouwen, hebben, zoals we dat in antwoord 32 belijden.

 

Na de onjuiste verbinding van bijzonder ambt en het ambt van alle gelovigen, gaat het rapport verder met een ‘Hineininterpretierung’, van het begrip ‘regering’. In de tijd dat Guido de Brès de Nederlandse Geloofsbelijdenis schreef (1561) had hij te maken met een burgerlijke overheid en een kerkelijke overheid. Wat doet de Brès volgens het rapport? Deputaten beweren, pag. 30, dat “de belijdenis over de ambten in de kerk is opgezet vanuit de tweevoudige regering. De regering van God door de wereldlijke overheid (… ) en die van Christus door het geestelijk beleid van kerkbestuur. De kerk in de wereld (vgl. art. 27) én de staat moeten zo bestuurd worden dat het rijk van Christus bevorderd wordt en het rijk van de antichrist vernietigd wordt”. Zo komt het rapport in de samenvatting tot de conclusie: in de dagen van de Reformatie is voor de inrichting van de kerkelijke ambten aansluiting gezocht bij de manier waarop die ambten functioneren bij de burgerlijke overheid.

 

Hier merken we hoe deputaten aan het regeerambt in de kerk, zoals we dat in de NGB belijden, een historisch bepaald karakter geven. Wanneer in artikel 32 van de NGB gesproken wordt over de ‘bestuurders van de kerk’ aarzelt het rapport niet om hier te spreken van een ‘politieke term’. Maar ook dit artikel is een samenvatting van de leer van de Schriften!

 

Erg gezocht is wel wat het rapport schrijft op pag. 32. Dat ambtsdragers steeds mannen zijn, is de gereformeerde broeder en zuster diep ingeprent. Deputaten vinden dat vreemd. Zij zien plotseling dat er nergens in de formulieren iets gezegd wordt over het geslacht van de ambtsdragers. Namelijk dat het mannen moeten zijn. Wanneer je met alle geweld ernaar toe wilt redeneren dat ook vrouwen ambtsdragers moeten kunnen worden, dan is deze ontdekking duidelijk nieuw licht. Maar het is wel kunstlicht.

 

De Schríften zijn het licht dat ons de wil van God leert. Ook over hoe Christus zijn kerk wil regeren. Hij heeft apostelen geroepen tot het ambt. Mannen heeft Hij weggeroepen bij hun vissersbedrijf vandaan om Hem te volgen. Bij zijn hemelvaart gaf Hij hun de opdracht om het evangelie te gaan preken. Zeg nu niet dat dit een tijdgebonden visie van de Heiland was. Hij kende Maria en Martha. Ze dienden Hem in liefde en dankbaarheid. Ze hebben Hem geprezen om zijn genade en zijn werk. En toch riep de Heere Jezus Christus mannen. Zo is de goede werklijn van God, vanaf het paradijs, doorgezet. De man zal als hoofd de vrouw voorgaan. Het is de roeping van de man de verantwoordelijkheid te nemen. In het regeren en onderhouden van het leven naar de wil van God.

 

De volmacht van het ambt

 

Wat is nu precies het ambt? Hoeveel ambten zijn er? Efeziërs 4:11 geeft duidelijk de meest bekende ambten aan: apostelen, profeten, evangelieverkondigers, herders en leraren. Heel snel neemt het rapport ook Romeinen 12 en 1 Korintiërs 12 mee in deze opsomming. Deze laatste teksten noemen de gaven op die we als broeders en zusters samen hebben als leden van één lichaam. Het woord ‘ambt’ is in de visie van het rapport niet bij uitstek het woord voor predikant, ouderling en diaken. Taak is beter, of dienst, lezen we.

 

Hoe kijken deputaten dan tegen de bijzondere ambten aan? Het is goed dat ze de definitie van prof. dr. C. Trimp aanhalen: ‘ambt is de volmacht die Christus geeft om te dienen’. Trimp geeft deze omschrijving juist om aan de meerwaarde van het woord ‘ambt’ vast te houden tegenover ‘dienst’. Want dienst draagt in zich mee dat de taakomschrijving afvlakt en in de medemens gegrond is[4].

 

Het rapport staat stil bij de volmacht die Trimp noemt. Het is jammer dat ze er verkeerd mee omgaan. Een omschrijving voor volmacht is, dat een volmachtgever aan een ander persoon de bevoegdheid verleent om in zijn plaats en namens hem iets te doen. Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat in de context van ons onderwerp Christus de Volmachtgever is. Hij geeft personen de bevoegdheid om in Zijn naam op te treden, om in Zijn naam aan de gemeente leiding te geven. Opdat geen dwaling of willekeur de gemeente overmeestert.

 

Deputaten zoeken een argument dat hun de opening geeft om er bij uit te komen dat ook vrouwen onder die volmacht van Christus kunnen gaan werken in pastoraat en prediking. Het komt hen het beste uit om dan maar direct de woorden van Trimp ‘aan te vullen’ (pag. 34). Ze beginnen met de herinnering aan wat ze eerder tot hun verwondering hebben waargenomen: ‘waarom staat er nergens in de formulieren dat ambtsdragers van het mannelijk geslacht moeten zijn?’ Omdat dit er vanouds zo diep in zit, zijn de taken van de ambtsdragers als vanzelf bestemd voor mannen… Deputaten merken op dat in het Nieuwe Testament alleen mannen worden aangesteld. Maar, … ze willen enkele vrouwen niet over het hoofd zien (Hanna en Fébé). Deputaten redeneren dan door: er is de uitzondering van de dienst van vrouwen.

 

Hier laten we ons waarschuwen door Trimp. Waar ‘ambt’ voor ‘dienst’ wordt verwisseld dreigt de vervlakking van een horizontalistisch denken. Wanneer we het woord ‘ambt’ vervangen door ‘dienst’ is het verlies groter dan de winst[5]. Deputaten geven aan het (oude) woord ‘ambt’ de kleur van ‘dienst’. Ook willen ze ambt nog gebruiken voor de bijzondere ambten (pag. 33). En dan volgt de overrompelende zet om van de dienst die enkele vrouwen in het Nieuwe Testament verrichten, te zeggen dat dit dienen gelijk staat met een ambt! (pag. 35 bovenaan).

 

En dan gaat de vergezochte redenering in volle vaart vooruit. In de tijd van de Reformatie was de dienst van het Woord een gezamenlijke taak, zo lezen we. Dat elke ambtsdrager zijn eigen werkterrein heeft en aan een eigen gemeente is verbonden, waar hij moet werken in pastoraat en catechese, daar lezen we hier niets over.

 

Want deputaten hebben dat ‘gezamenlijke’ nodig om te beweren dat ook vrouwen in de ambtelijke dienst kunnen participeren (pag. 35). Dat gezamenlijke geeft deputaten moed om “te dromen en te denken hoe vrouwen vandaag in concrete ambten of diensten mogen deelnemen aan de dienst van profetie, van bestuur en van barmhartigheid”. En omdat deputaten eerst het ambt dat aan de volmacht is gebonden, hebben gelijk gesteld aan dienst waar alle gelovigen toe geroepen zijn, kunnen ze deze stap maken. Ze horen het zelfs in de Bijbel weerklinken. “Dan zullen jullie zonen en dochters profeteren, jongeren zullen visioenen zien en oude mensen droomgezichten” (Hand 2:17). De werkzaamheid van de Geest in de bijzondere ambten van het oude verbond krijgt in het nieuwe verbond breedte. Het bijzondere van de enkele geroepen en begaafde ambtsdrager krijgt spreiding over de gelijktijdig levende generaties en de samen levende seksen”. Zonder blikken of blozen zien ze in de bijzondere ambten van het oude verbond een beperking. Namelijk: dat deze ambten alleen voor mannen waren bestemd. In het nieuwe verbond krijgt dat allemaal meer ruimte, meer spreiding, namelijk over mannen én vrouwen.

 

We lazen[6] dat zulke redeneringen als van deputaten het goede zicht op kerkelijke ambten doet verdwijnen. Het gaat zo ten diepste om de nivellering van de kerkelijke ambten tot het ambt aller gelovigen.

 

Hoe moeten we nu denken over het gezag van de man over de vrouw in de samenkomsten van de gemeente? In Gods Woord, 1 Timotheüs 2:12, leert Paulus: “ik sta niet toe dat een vrouw onderricht geeft of gezag over de man heeft; zij moet zich rustig houden”. Gezien wat Paulus er aan gronden bijvoegt, is dat een bevel voor alle plaatsen en alle tijden.

 

Vrouwen en de kerkelijke praktijk

 

In de conclusie (4.7) geeft het rapport een samenvatting van wat de plaats van de man en de vrouw op dit moment al is in de praktijk van het kerkelijk leven. Vrouwen krijgen steeds meer de gelegenheid om mee te doen in catechese, pastoraal werk, taken in commissies en ook in de eredienst. Zoals het lezen van de Bijbel en de wet. Op pag. 49 vat het rapport dit samen “We zien dat mannen en vrouwen beslissingen voorbereiden en uitvoeren, maar dat het nemen van het daadwerkelijke besluit (voornamelijk rond visie en beleid) een taak van mannen is”.

 

Volgt het rapport hier wel een goede redenering? Want de Heere heeft inderdaad veel gaven aan zijn gemeente gegeven. Broeders én zusters zijn mondig. Ook de zusters kunnen en mogen dankbaar spreken over de Heere Jezus Christus en ruim meewerken in de opbouw van zijn kerk. Dat is ook de blijde boodschap van het evangelie, Efeziërs 4:7vv; Romeinen 10:12. Alleen, de leiding van de gemeente en de prediking van het evangelie, dat heeft Christus als Hoofd van Zijn kerk, aan mannen, apostelen, herders en leraars gegeven. Het leidinggeven is een functie die is gegeven aan de man als hoofd.

 

In dit licht is het ronduit verkeerd om met het rapport te zeggen dat vanwege de praktijk dat vrouwen ambtelijke taken uitvoeren, de visie op het ambt herzien moet worden (pag. 49)[7].

 

Vrouw en ambt

 

In hoofdstuk 6 formuleren deputaten hun concept besluittekst. Vooraf staat er in dat hoofdstuk een soort van samenvatting van het rapport.

 

In hoofdstuk 2, dat gaat over de bouwstenen, menen deputaten duidelijk gemaakt te hebben dat “de Bijbel geen eenduidig antwoord biedt op de vraag of vrouwen mogen dienen in de ambten”. Wel zou de Bijbel aangeven dat man en vrouw beide gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de opdracht die 1. bij de schepping is gegeven en 2. bij de opbouw van de gemeente. “Het gaat daarbij om gezag in Christus, en vol overgave willen dienen” (pag. 59).

 

In het rapport klinkt ook hier weer door de nivellering van ‘het ambt met volmacht’ tot ‘een dienst aan elkaar en voor elkaar’. De ambtsdrager dient Hem door wie hij is geroepen. Maar niet iedereen die werkt in de dienst voor de Heere is ambtsdrager. De plaats van een dienende Martha is een andere dienst dan die van een Petrus die op de Pinksterdag het evangelie preekt van de Heiland Die is opgestaan uit de dood.

 

Slot

 

Deputaten adviseren de synode om het besluit te nemen dat gelovige en begaafde vrouwen hun gaven mogen inzetten in diensten als verkondiging, onderwijs, opzicht, pastoraat en diaconaat. Dat betekent volgens hen ook dat zusters in de gemeente in het ambt bevestigd kunnen worden.

 

Wij menen te hebben aangetoond dat de Schrift helder is in haar boodschap. Die duidelijkheid is er ook als het gaat over de regering en het bestuur van zijn kerk. Deputaten hebben door een moderne manier van Schriftuitleg de Bijbelse boodschap omgebogen. In plaats van vast te houden aan de gereformeerde regel dat de Schrift zichzelf uitlegt, is gekozen voor de cultuur als sleutel om de verklaring van teksten naar eigen hand te zetten. Dit is een ongereformeerde manier van Bijbeluitleg.

 

Van het ambt waartoe broeders met volmacht van de Heere geroepen zijn, hebben deputaten dienst gemaakt. Dat gaf ruimte om van de dienst van vrouwen in de Schrift zomaar de stap te zetten om te stellen dat deze dienst ook ambt zou mogen zijn. Zo maken deputaten met hun rapport een knieval voor een eigentijds emancipatorisch denken. Het ambt als regeren door mannen is ouderwets.

 

Het rapport heeft afscheid genomen van de leer van de Schrift, zoals die altijd in de Gereformeerde Kerken is beleden en in de kerkorde is vastgelegd. Moge de indeling van de ambten in de dagen van de Reformatie zijn gestructureerd, de basis was ook toen de Schrift alleen. Het sola Scriptura. De reformatoren en de trouwe kerken hebben sindsdien vastgehouden aan wat Christus heeft gedaan en geleerd.

 

We kunnen niet anders dan vaststellen[8] dat het advies van deputaten aan de synode door de GS niet mag worden opgevolgd. Het geeft ons grote zorgen. Ja, meer nog. Deze weg naar de vrouw in de ambten willen wij niet gaan. Want wanneer de weg van deputaten wordt gevolgd zal dat betekenen dat de kracht van het Schriftuurlijke spreken is gebroken[9].

 

Moge de Heere wijsheid en vertrouwen geven, opdat zijn kerk bewaard zal blijven bij een goede kerkregering onder Jezus Christus als ons Hoofd. Dat vraagt bekering en afwijzing van dit rapport en de voorgestelde besluiten. In vertrouwen op het Woord van God.

 

 

NOTEN

[1] Het woord ‘afgeremd’ moet wel berusten op een bewuste keus van deputaten, die niet het woord ‘beperkt’ of ‘begrensd’ willen (en in hun visie niet kunnen) hanteren.

[2] Het ‘elkaars gezag aanvaarden’ in Efeziërs 5:21, bovenaan pag. 23, betekent niet: “We zijn aan elkaar gegeven en we moeten er voor elkaar zijn.” Het bevel richt zich tot de drie verschillende groepen die in het vervolg aangesproken worden. Het gaat om: 1. de vrouw onderdanig aan de man, 2. de kinderen onderdanig aan de vaders en 3. de slaven onderdanig aan de meesters. Het is namelijk logisch een onmogelijkheid om aan elkáár onderdanig te zijn als man en vrouw. Een ander ‘niet logisch’ gebruik van het woord elkaar is te zien in zinnen als: twee boeken liggen op elkaar, of: twee mensen lopen achter elkaar, zie D. Holwerda, ‘De Schrift opent een vergezicht’, pag. 221vv.

[3] C. Trimp “Ministerium” Een introductie in de reformatorische leer van het ambt. De Vuurbaak 1980.

[4] Ministerium pag. 118 noot 133.

[5] Ministerium pag. 119.

[6] Bij C.A. van der Sluijs. Deze opmerkingen maakt hij in ‘De Waarheidsvriend’ van 2 december 2016. Hij schrijft daar een recensie over het boek “Zonen en dochters profeteren” van Henk Folkers, Maaike Harmsen, Almatine Leene en Maarten Verkerk (red.). Zie ook de recensie van dat boek van de hand van dr. P.F. Bouter in het Reformatorisch Dagblad van 12 december 2016. Hij zegt o.m. “De auteurs weten eigenlijk van tevoren al waar ze naartoe willen. Al bij de eerste hoofdstukken over Genesis wordt zonder veel argumentatie al snel geconcludeerd dat de weg voor de vrouw tot de kerkelijke ambten openligt.” En verder: “Het wordt allemaal gedwongen in het idee van de gelijkheid.” En ook: “Wat er uit komt blijkt aan te sluiten bij ons huidige levensgevoel: man en vrouw die in alle taken en functies en posities inzetbaar zijn.” Tenslotte: “Wat overblijft is een grijze gelijkheid tussen man en vrouw.” En die in ‘Nader Bekeken’, december 2016 van dr. Pieter Boonstra.

[7] Dan zijn er nog heel wat zaken in de kerk en in de samenleving te veranderen, als de praktijk maatgevend is.

[8] Er is op nog veel meer punten commentaar en kritiek te leveren, maar wij zijn van oordeel dat we in het bovenstaande de kernzaken hebben behandeld. We wijzen nog op de volgende punten:

-Deputaten gebruiken, pag. 54vv., voor de Canadian Reformed Churches de afkorting: ‘CRC’ in plaats van ‘CanRC’. Maar CRC, of eigenlijk CRCNA, is de afkorting voor de Christian Reformed Church in North America, de ‘synodale’ kerk.

-Het gebruik van alleen de naam ‘Jezus’, in plaats van de ‘Heere Jezus’, of ‘Jezus Christus’.

-Ook de opmerking n.a.v. het boek van dr. S. Greijdanus, ‘Schriftbeginselen ter Schriftverklaring’, zie noot pag. 19. Wij lezen daarin de suggestie dat Greijdanus ‘die oog heeft ook voor de ontwikkeling in de Schrift’, op de lijn zou zitten van deputaten, terwijl zijn woorden ‘in de Schrift’ beslist niet betekenen: ‘ná de Schrift’. En dat laatste is wel de mening van het rapport.

-Klinkt hier en daar in het rapport enige kritiek door op het werk van God de Heilige Geest, bijvoorbeeld op pag. 10, “Dat ook vrouwen reden kunnen hebben tot echtscheiding over te gaan lees je nergens in de Bijbel ?

[9] Er zijn (gelukkig) nog meer mensen die zich kritisch hebben uitgelaten over het rapport ‘Samen dienen’. We wijzen op een blog van Gerrit Veldman, Utrecht. Verder is te bezien de website www.werkenaaneenheid.nl met een aantal artikelen die het rapport kritisch bespreken, o.m. van ds. D. de Jong, ds. J.R. Visser (GKN), en van ds. R.T. te Velde.

Wie het Engels machtig is, leze het uitstekende boek van Andreas J. Köstenberger and Thomas R. Schreiner (eds.), ‘Women in the Church’, An Interpretation & Application of 1 Timothy 2:9-15.