Printen

Radicaliteit

 

N. van Dijk

18-02-18

 

In De Waarheidsvriend (orgaan van de Gereformeerde Bond in de PKN) schreef dr. A.A. Prosman over de radicaliteit in de prediking die de kerk lijkt te zijn kwijtgeraakt. Het ‘goud’ van de gereformeerde belijdenis lijkt moeilijk te actualiseren.

 

“Navolging en discipelschap zijn vandaag de kernwoorden. Dat zijn Bijbelse woorden, maar brengen ze niet met zich mee dat Jezus op een bepaalde manier benaderd wordt, namelijk als voorbeeld? Jezus is belangrijk omdat Hij ons helpt om datgene te doen wat we moeten doen. Ook helpt Jezus je om te groeien. Mensen worden moe onder deze prediking. De vraag is bovendien of de prediking hiermee niet in de crisis komt. Wat is nog genade? Als genade het geestelijk instrument is om de gemeente te activeren, dan is ze een soort zachte dwang. Beter is een prediking die onder het oordeel van God plaatst en daardoor oneindig bevrijdend is. In het oordeel komt er ruimte voor Christus. Het lijkt erop dat we die radicaliteit zijn kwijtgeraakt We hebben moeite met de eeuwige God”.

 

***

 

In het Nederlands Dagblad schrijft Bram van de Beek in zijn column over de eeuwigheid (ND 26 augustus). Hij constateert dat er tegenwoordig (ook in vanouds orthodoxe gemeenten) niet veel meer gepreekt wordt over het nieuwe bestaan dat komt na het einde van het aardse leven.

Ook in de gereformeerde bondsgemeenten zijn er preken waarin de naam van Christus niet wordt genoemd.

 

“Het gaat over vrome mensen die leven voor God. Het is heel mooi, zelfs ideaal. Maar de gebrokenheid van het leven verdwijnt naar de achtergrond en niet-ideale mensen zijn aan zichzelf overgeleverd – aan hun falen en aan hun lijden. Er is geen Redder van verlorenen, van zondaars en van gebrokenen”.

 

En ook als Christus wel genoemd wordt gaat het meer om het nieuwe leven in Hem en niet meer om aanvechting en troost. Wat ontbreekt is de “onuitsprekelijke bevrijding dat Hij voor ons koos vóór de grondlegging van de wereld”.

 

Een ander thema is de God als zorgzame Vader, die je kent en aanvaardt.

 

“In beide gevallen gaat het over dit leven. Over het goede leven: onze goede wil voor God en Gods goede zorg voor ons. Dat er een leven is dat beter is dan dit tijdelijke leven, lijkt vergeten. Het wordt niet expliciet ontkend, maar veeleer genegeerd. Tot vijftig jaar geleden stond in de kerk de eeuwigheid centraal. We hebben op aarde slechts een tijdelijk huis. Op aarde zijn we vreemdelingen. We  worden gedoopt met de boodschap dat dit leven niet anders is dan een langzame dood, en dat we blij mogen zijn dat we dit in Christus getroost mogen verlaten. Het is allemaal voorbij. De eeuwigheid is niet meer”.

 

Van de Beek zegt te generaliseren, hij signaleert wel een trend: Het eeuwig, zalig leven wordt vervangen door het fijne – nog net niet zalige – leven in de wereld.

Hij waarschuwt voor deze trend en als zij doorzet

 

“zullen ook de kerken in de vanouds orthodoxe gemeenten straks leeg zijn. Want om fijn te kunnen leven in de wereld heb je Jezus niet nodig. Die belooft je verdrukkingen en sterven aan jezelf. Die leert je bidden: ‘Uw wil geschiede’, ook als het dwars tegen je eigen wil ingaat. Die leert je dat je zelfs jezelf niet mag behouden. Maar die leert je ook dat als je verloren bent en als alles van de wereld (vooral je eigen zonde) je ontvalt in de dood, er een eeuwig leven is bij en met Hem. Dat is beter dan dit tijdelijk leven en ik zou willen dat het in de kerk weer meer daarover zou gaan”.