Printen

Nederlands besluit over de vrouw in het ambt van ouderling: Gewogen en te licht bevonden

 

Dr. C. Van Dam*

23-09-17

 

De gronden die de GKv Synode Meppel gebruikte om haar besluit te rechtvaardigen de vrouw tot alle kerkelijke ambten toe te laten, werden in een brief (4 juli 2017) van het moderamen van de Synode aan onze Nederlandse zusterkerken gegeven. De Synode heeft afzonderlijke besluiten genomen om vrouwelijke deelname in het ambt van diaken, ouderling en predikant te rechtvaardigen. Daar het ambt van ouderling het fundamentele regerende ambt in de kerk is en het ambt van predikant een ouderlingenambt is, richt dit artikel zich op het synodebesluit om het ambt van ouderling open te stellen voor vrouwen. De Synode verklaarde dat:

 

“er Schriftuurlijke gronden zijn om naast mannen ook vrouwen te roepen tot de dienst in het opzicht, het pastoraat en het onderwijs en daardoor tot het ambt van ouderling”.

 

Met het oog op de vele mogelijke implicaties en gevolgen van dit verreikende besluit zullen we achtereenvolgens de vier door de Synode gegeven gronden kort overwegen.

 

Debora

 

De eerste door de synode genoemde rechtvaardiging voor de vrouw in het ambt van ouderling is:

 

“De figuren van Mirjam (Micha 6:4) en Debora (Recht. 4-5) laten vrouwen in het Oude Verbond zien die in samenwerking met mannen optreden in bestuur en rechtspraak.”

 

Daar Mirjam in de volgende rechtvaardiging van de synode aan de orde komt, concentreren we ons nu eerst op Debora.

Is het feit dat Debora als richter en profetes optrad een geldige reden om het ambt van ouderling vandaag voor de vrouw open te stellen? Het antwoord moet 'neen' zijn als je het volgende overweegt. Een eerste regel voor het op juiste wijze interpreteren en toepassen van de Schrift is het desbetreffende gedeelte in zijn Bijbelse context te zien. Debora leefde in de tijd van de Richters. Deze tijd werd gekarakteriseerd door Israëls herhaaldelijke afval, gevolgd door goddelijk oordeel en de wanhopige roep van de natie om verlossing. God wilde steeds weer genadig antwoorden door een richter te laten opstaan, die het volk van zijn vijanden zou verlossen. In Debora's tijd verkocht de HEERE zijn opstandige volk in handen van Jabin, koning van Kanaän (Richt. 4:2-3). In deze kritieke tijden riep Israël tot de HEERE om hulp en Hij gebruikte Debora om verlossing te geven.

 

Het is belangrijk om op te merken hoe God Debora introduceerde en hoe Hij haar bij de redding van zijn volk betrok. We lezen dat

 

“Debora, een profetes was, de vrouw van Lappidoth, die in die tijd als richter leiding gaf aan Israël. Zij was gewoon zitting te houden onder de palmboom van Debora tussen Rama en Bethel in het bergland van Efraïm, en de Israëlieten gingen voor de rechtspraak naar haar toe” (Richt. 4:4,5).

 

Bij de voorgaande twee crises wordt de uitdrukking “de HEERE deed een verlosser opstaan” gebruikt (Richt. 3:9, 15). We lezen ook vaak dat de richters kracht kregen door de Geest voor hun militaire taak (Richt. 3:10; 6:34; 14:19; 15:14). Opmerkelijk, deze uitdrukkingen worden niet bij Debora gebruikt. Zij wordt vooral als een profetes voorgesteld en niet als een militair leider.

 

Als profetes richtte zij Israël. Je zou kunnen denken dat zij als richter juridische kwesties die voor haar werden gebracht oploste. Maar deze uitleg is onwaarschijnlijk. Een richter is in het boek Richteren een militair leider die Israël verlost en als richter “die en die” Israël voor zo veel jaar richtte, dan betekent het dat hij Israël zoveel jaar regeerde (bijv. Richt. 3:10; 10:2,3 enz.). De NIV (vgl. HSV) vertaalt daarom dat zij “leiding gaf aan Israël” (Richt. 4:4). Hoe gaf zij leiding aan Israël? Zij was profetes. De mensen kwamen naar haar toe “voor de rechtspraak” (Richt. 4:5). Met andere woorden in deze tijd van nationale crisis toen de Israëlieten “tot de HEERE riepen om hulp” (Richt. 4:3), kwamen zij naar Debora voor het oordeel van God, dat zij als profetes kon geven in antwoord op hun roep om hulp. Als profetes was zij Gods vertegenwoordiger voor de mensen en sprak Gods Woord.

 

Als resultaat riep zij Barak op en gaf hem Gods bevel om tienduizend man te mobiliseren om de vijand te verslaan (Richt. 4:6-8). Toen hij protesteerde omdat hij bang was, verzekerde Debora hem dat zij met hem mee zou gaan. Haar meegaan als woordvoerster voor de HEERE gaf tastbaar uitdrukking aan het feit dat God zelf met Barak zou meegaan en hem de overwinning geven.

 

Debora wordt nooit als een militair leider van Israël getekend, een richter in de zin van Othniël of Gideon. Zij was een profetes. Het wekt daarom geen verbazing dat er geen melding van haar wordt gemaakt in het verslag van de strijd. Hoewel zij door haar profetische taken leiding gaf, wordt zij in de Schrift niet beschreven als de richter die Israël van Sisera verloste. Het is juist God die als Israëls verlosser wordt aangewezen (Richt. 4:23) en Hij gebruikte een andere vrouw, Jaël, om Sisera te doden (Richt. 4:21). Debora's ondergeschikte rol als profetes en niet als militair leider blijkt ook duidelijk uit het feit dat God Debora niet zond om de troepen in de strijd te leiden, maar Barak. Bovendien toen Samuël later de verlossers van Israël vermeldde (1 Sam. 12:9,11), noemde hij Debora niet, maar wel Barak, de aanvoerder. Evenzo wordt Debora niet bij de geloofshelden in Hebreeën 11 genoemd, hoewel verschillende richters, inclusief Barak (vs. 32) wél worden genoemd, maar Debora niet. Dit alles onderstreept haar betrekkelijk bescheiden rol bij de verlossing van Israël.

 

God deed Debora als profetes in een tijd van crisis in Israël opstaan. Debora's functie als profetes was een uitzondering binnen een uitzonderlijke situatie. Het feit dat zij ook als de vrouw van Lappidoth bekend was, zou het ad hoc karakter van haar ambt kunnen aangeven. De mensen kwamen in de toenmalige omstandigheden naar haar toe, omdat God door haar sprak, maar er staat nergens dat zij er op uitging en profeteerde onder het volk. Zonder iets af te doen van het feit dat zij een profetes was, moet toch niet worden vergeten dat zij ook als een getrouwde vrouw wordt geïdentificeerd, inderdaad als “een moeder in Israël” (5:7). Haar profetische ambt was niet alles.

Zij vervulde ook de normale plaats van een vrouw in het Israëlitische leven.

 

Kan Debora als voorbeeld voor ons dienen om vandaag na te volgen door de vrouw in het ambt van ouderling te bevestigen? Het antwoord is duidelijk 'neen'. De situatie in Israël was wanhopig en bij wijze van uitzondering liet God haar opstaan als een profeet in Israël. Op deze manier liet God haar Gods bevel doorgeven dat Barak (en niet Debora) moest optrekken en een militaire macht tegen de vijand aanvoeren (Richt. 4:6-7). Het feit dat God een vrouw gebruikte om dit duidelijk te maken was een impliciete veroordeling van het gebrek aan mannelijk leiderschap in Israël.

Bovendien onderstreepte de noodzaak voor Debora om Barak te vergezellen en met hem naar het slagveld te gaan (Richt. 4:9-10) hoe mannelijk leiderschap in Israël totaal ontbrak. Dat een vrouw een man moest aansporen om verantwoordelijkheid te nemen en zo metterdaad leiderschap te tonen was in feite een ramp (vgl. Jes. 3:12). Het liet zien dat de dingen verschrikkelijk verkeerd waren gegaan. Debora is daarom geen voorbeeld om na te volgen en haar situatie geeft geen rechtvaardiging om de leidinggevende ambten in de kerk voor vrouwen open te stellen.

Maar, zoals Calvijn opmerkte bij 1 Timotheüs 2:12: God is soeverein en Hij kan in buitengewone omstandigheden doen wat ons niet is toegestaan om te doen. Hij gebruikte daarom Debora inderdaad op een bijzondere manier voor zijn dienst.

 

Mirjam

 

De tweede reden die de synode Meppel gaf om de vrouw in het ambt van ouderling toe te laten is:

 

“Zij (vrouwen) konden daartoe (d.w.z. deelnemen in leiding geven en opzicht uitoefenen) ook door God geroepen worden, zoals blijkt uit Micha 6:4, waar de Heer aan Israël voorhoudt: 'Ik zond Mozes om u voor te gaan, ook Aäron en Mirjam.'”

 

Mirjams voorgaan in Israël verwijst naar een gebeurtenis die plaatsvond nadat de Israëlieten Egypte hadden verlaten, door de Rode Zee waren getrokken en de HEERE  de achtervolgende Egyptische strijdkrachten had verdronken. Toen

 

“nam Mirjam, de profetes, de zuster van Aäron een tamboerijn in haar hand en al de vrouwen gingen achter haar aan met tamboerijnen en in reidans. Toen zong Mirjam hun ten antwoord: 'Zing voor de HEERE, want Hij is hoogverheven! Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen.'” (Exodus 15:20-21).

 

Mirjam ging de vrouwen voor in zang. Zij wordt als 'de profetes' omschreven. Wat betekent dit?

 

Waar het gaat om haar identiteit als profetes is het mogelijk dat Mirjam openbaring van God ontving (vgl. Num. 12:2) zoals je zou verwachten van een profeet (vgl. Exodus 7:1-2). Maar de Schrift geeft nergens aan dat zij publiek nieuwe profetie heeft verkondigd. De publieke actie van deze profetes was het zingen met een muziekinstrument en het aansporen tot de lof aan God.

 

Ook elders in de Schrift vinden we aanwijzingen dat het loven van God en het uitroepen van zijn grote daden, profetie inhoudt. Neem Saul bijvoorbeeld. Hij kwam een groep profeten met muziekinstrumenten tegen die profeteerden en de Geest kwam op hem en hij profeteerde ook (1 Sam. 10:5-11). Dit profeteren kan het beste worden begrepen als een príjzen van God.
Een ander voorbeeld dat genoemd kan worden is toen David twee van Asafs zonen, Heman en Jeduthun, afzonderde om leiding te geven aan de muziek in de tempel. Dit leiding geven wordt dan omschreven als “het leiden van het profeteren” en van de zangers wordt gezegd dat zij profeteerden toen zij de HEERE dankten en loofden. (1 Kron. 25:1-3). In lijn met de aard van deze muzikale dienst worden de leiders van de tempelzang zieners of profeet genoemd (1 Kron. 25:5; 2 Kron. 35:15) en de dichter Asaf wordt ook een ziener of profeet genoemd (2 Kron. 29:30).

 

Mirjams profetische taak kan daarom gezien worden in haar dienst bij muziek en zang – een activiteit die ook met Debora geassocieerd wordt, de profetes, toen zij met Barak een loflied zong op Gods verlossing (Richt. 5:1). En net als Debora gaf Mirjam als profetes de benodigde leiding aan Israël, samen met Mozes en Aäron (Micha 6:4). Haar leiderschap was voor de vrouwen van Israël, omdat zij degenen waren die haar volgden (Exod. 15:20). In zijn preek over Micha 6 merkt Calvijn op dat zelfs, hoewel Mirjam een vrouw was, God haar toch deze leiderschapsrol gaf, “zodat zij de vrouwen zou kunnen versterken.” In zijn commentaar op dit gedeelte merkt hij op dat “het een uitzonderlijk ding was toen God gezag aan een vrouw gaf... niemand mag dit enkele precedent als een normale regel beschouwen.”

Inderdaad, hoe waar. Het is opvallend dat het Nederlandse besluit voorbij gaat aan het feit dat God Mirjam met melaatsheid strafte toen zij het leiderschap van Mozes in twijfel trok (Num. 12). Bovendien is Micha 6:4 de enige keer dat Mirjam als een leider naast Mozes en Aäron wordt genoemd. Zij wordt niet genoemd op andere plaatsen waar de HEERE zegt dat Hij Mozes en Aäron als leiders zond (Jozua 24:5; 1 Sam. 12:8; Ps. 105:26). Haar leiderschap in het voorgaan van de vrouwen in het zingen bij die ene uitzonderlijke gebeurtenis kan niet als argument dienen voor het bevestigen van vrouwen in de regerende en leidinggevende ambten van de kerk.

 

Oudere vrouwen die onderwijzen

 

Een derde argument voor de synode om het ambt van ouderling voor vrouwen open te stellen is:

 

“Terwijl het Nieuwe Testament mannen als ouderen-oudsten noemt worden ook oudere-oudste vrouwen opgeroepen tot voorbeeld en zielszorg (Tit. 2:3-5)”.

 

Het punt van dit argument lijkt te zijn dat oudere mannen tot ouderlingen worden geroepen (hun kwalificaties worden in Titus 1 gegeven), en oudere vrouwen in hoofdstuk 2 worden aangesproken en hun wordt opgedragen bepaalde dingen te doen. Dat lijkt voor de Synode aan te geven dat zij ook een ambt hadden.

Maar dit soort logica houdt geen stand. Na het geven van kwalificaties voor het ambt van ouderling in hoofdstuk 1, spreekt de apostel vervolgens verschillende groepen in de gemeente aan. Hij noemt eerst de plichten van oudere mannen

 

“de oudere mannen moeten beheerst zijn, eerbaar, bezonnen, gezond in het geloof, in de liefde, in de volharding” (Titus 2:2).

 

De apostel vervolgt dan dat

 

“oudere vrouwen evenzo in hun gedrag moeten zijn, zoals het heiligen past: geen kwaadspreeksters, niet verslaafd aan veel wijn, maar leraressen van het goede, opdat zij de jongere vrouwen leren verstandig te zijn, hun man lief te hebben, hun kinderen lief te hebben”, enzovoort (Titus 2:3-5).

 

Daarna spreekt de apostel de jongere mannen en de slaven aan (Titus 2:6-10). Er is geen sprake van ambten in Titus 2. Hier geeft de apostel instructies aan de hele gemeente. Rechtvaardiging voor vrouwelijke ambtsdragers in kerkelijke ambten te zoeken vanuit de vermaning dat oudere vrouwen een voorbeeld van Christelijk gedrag voor anderen moeten zijn, houdt eenvoudig geen stand.

 

Junia en Priscilla

 

De vierde grond voor het besluit van de Synode wordt als volgt geformuleerd:

 

“Paulus' aanduiding van Junia en haar man Andronikus als apostelen die veel aanzien genieten, Rom. 16:7, of van andere echtparen als zijn medewerkers, Rom. 16:3, en zijn vermelding van echtparen en van broer en zus, bij wie aan huis een gemeente samenkomt, Rom. 16:5, 15, wekken de indruk dat man en vrouw in een gelijkwaardige positie samen leiding gaven in Christus' gemeenten.”

 

Het is moeilijk te begrijpen hoe deze vierde grond ook maar enige steun aan de notie van vrouwelijke ouderlingen kan geven. In de eerste plaats is het voorstellen alsof Andronicus en Junia man en vrouw zijn, een echtpaar, meer zeggen dan wat in de tekst staat. Er staat dat zij mede-Joden waren, die met Paulus in de gevangenis waren. Bovendien is het lang niet zeker dat Junia (of Junias, zoals het ook geschreven kan worden) een vrouw was. Er zijn sterke argumenten om er aan vast te houden dat het om een mannennaam (1) kon gaan. Daarnaast zal moeten worden vastgesteld wat precies met de term 'apostel' wordt bedoeld.

Voordat we hierover spreken moet worden opgemerkt dat de tekst niet alleen maar kan worden vertaald met “zij zijn mannen onder de apostelen in aanzien” maar ook met “zij (Andronicus en Junia) zijn in aanzien bij de apostelen” (Rom. 16:7). De vertaling dat zij apostelen waren is een uitleg van de Grieken, maar andere vertalingen, die Junia's identiteit als apostel weglaten, zijn ook mogelijk en kunnen in feite heel goed de voorkeur hebben (2).

 

Dus wat betekent hier de term “apostel” nu? Het moet benadrukt worden dat de term verschillende dingen kan betekenen. Het hoeft niet naar het apostolische ambt, zoals Paulus had, te verwijzen. De eerste betekenis van de oorspronkelijke Griekse term is “gezant” of “afgevaardigde”. Paulus gebruikte het in deze zin in 2 Korinthe 8:23 en Filippenzen 2:25. Dus waarom zou hij het hier ook niet in de zin van “gezant” gebruikt hebben? Het wijst er wel op dat dit het geval is, als de vertaling “onder de apostelen” wordt gekozen. Per slot van rekening werden de apostelen allen persoonlijk door Christus gekozen. En het waren allemaal mannen.

 

Kortom, Romeinen 16:7 kan niet gebruikt worden als bewijs dat er een vrouwelijke apostel in Paulus' dagen was. Er zijn teveel onzekerheden om dit te claimen.

 

De Synode heeft ook aan een echtpaar gerefereerd dat in Romeinen 16:3 wordt genoemd, namelijk Priscilla en Aquila. Dit christelijke paar had Apollos in Efeze apart genomen “en zij legden hem de weg van God nauwkeuriger uit” (Hand. 18:26). Dit was duidelijk privéinstructie en geen officieel kerkelijk werk. Priscilla nam geen deel aan zijn onderwijs als een vrouwelijke ámbtsdrager (vgl. 1 Cor. 16:19). De verwijzingen van de Synode Meppel naar Romeinen 16:5 en 15 bewijzen niets wat betreft vrouwen in kerkelijke ambten in de apostolische kerk.

 

Conclusie

 

We krijgen de indruk dat de Synode Meppel besloten had het ouderlingenambt voor de vrouw open te stellen als gevolg van de druk vanuit kerken die beïnvloed zijn door de huidige egalitaire cultuur. Zij hebben daarom naar Bijbelse gronden gezocht om dat te laten gebeuren.

De Synode kwam er tenslotte toe zich aan strohalmen vast te klampen, iets wat iedere onbevooroordeelde lezer van de Schrift uit het bovengenoemde bewijs kan opmaken. Bovendien is de klaarblijkelijke weigering van de Synode om het volle gewicht van het duidelijke apostolische onderwijs over de vereisten voor mannelijk ouderlingschap in de kerk (1 Tim. 3 en Titus 1) mee te laten wegen in het besluitvormingsproces onredelijk, een weigering die niet te verdedigen is.

De Synode kwam er tenslotte toe vrouwen voor het ambt van ouderling aan te bevelen, wat in strijd is met de duidelijke leer van de Schrift.

 

NOTEN

(1) Zie vooral Al Wolters, “IOYNIAN (Romeinen 16:7) en de Hebreeuwse naam Yehunni”, Journal of Biblical Literature 127 (2008): 397-408.

(2) Voor een samenvatting van het debat en de verdediging van de vertaling “well-known to the apostles” (in aanzien bij de apostelen) of iets daaraan gelijk, zie Michael Burer, “Romeinen 16:7 as 'Well Known to the Apostles': Further Defense and New Evidence”, Journal of the Evangelical Theological Society 58 (2015): 731-56. ESV (2016), NET Bible (2005) vertalen “well known to the apostles” (in aanzien bij de apostelen); Christian Standard Bible (2017) vertaalt “noteworthy in the eyes of the apostles” (opmerkenswaardig in de ogen van de apostelen).

 

*Dr. Cornelius Van Dam (emeritus professor Oude Testament aan het Canadian Theological Seminary in Hamilton, Ontario). Het artikel staat in Clarion (Canadees Gereformeerd Magazine) van 28 juli 2017, p. 423-426.

 

Vertaling: R. Sollie-Sleijster