Printen

GS Meppel – GKv/NGK Fusie – Bezwaren

Brief van deputaten N.M. Kramer en J. Wesseling inzake de concept-voorstellen m.b.t. de NGK.

 

Redactie een in waarheid

07-11-17

 

Deze week zaterdag vergaderen in de Nieuwe Kerk te Kampen de gecombineerde synodes van de vrijgemaakt-gereformeerde kerken (GKv) en de Nederlands gereformeerde kerken (NGK). De vergadering gaat conceptvoorstellen behandelen m.b.t. de eenwording van deze kerkengroepen. In een feestelijke dienst wordt alvast een voorschot daarop genomen met een gezamenlijke viering van het Avondmaal.

Velen juichen de fusie toe. Ja, er zijn er die dit nog maar een beperkte stap vinden en voorstellen serieus werk te gaan maken van vereniging met de 'moederkerk' PKN. En misschien doemt zelfs, nog heel in de verte, ook Rome aan de horizon op.

 

Maar er zijn ook tegengeluiden. Stemmen die zich bekommeren om een gereformeerd-confessioneel karakter van de fusiekerk. Is dat wel gewaarborgd? Wordt dat niet alleen met mooie woorden beleden maar is er echt sprake van gereformeerd kerkelijk samenleven in de kerkelijke praktijk?
Daar zijn grote zorgen over. We laten er iets van zien door de publicatie van een brief die de broeders ds. J. Wesseling en N.M. Kramer naar de generale synode van Meppel stuurden.
De prangende vraag is: werden en worden zij werkelijk wel gehoord?

 


 

Brief van deputaten inzake de concept-voorstellen m.b.t. de NGK

 

Ds. J. Wesseling

 

Geachte synode, beste afgevaardigden,

 

Op uw tafel liggen deze week de voorstellen m.b.t. de Nederlands Gereformeerde Kerken. Opnieuw wend ik me als deputaat afzonderlijk tot u, met instemming en bijval van br. N.M. Kramer.

Wij zijn van mening dat er over de voorliggende voorstellen wel wat op te merken valt. Dat is mede een gevolg van onvoldoende diepgaand doorspreken over de achter regelgeving aan de orde zijnde vragen. Want het gaat  opnieuw nadrukkelijk om de vraag op welke wijze we confessioneel-gereformeerd kerk willen zijn in de nabije toekomst. Hoeveel valt er te verdragen aan van de gereformeerde confessie afwijkende opvattingen? Is er in de kerken ruimte voor ambtsdragers, die (zoals het WCKA-rapport dat noemt) confessioneel onbetrouwbaar zijn?

Uiteraard gaat het dan om het belang van de gemeente, die van Christus is. Het is een bijbelse opdracht dat ambtsdragers haar beschermen ‘door zich te houden aan het betrouwbare woord, in overeenstemming met de leer, zodat hij bij machte is anderen te bemoedigen op grond van de gezonde leer en tegensprekers te weerleggen’ (Titus 1:9). Zij dienen erop toe te zien dat de gemeente blijft bij de zuivere leer en daar ook daadwerkelijk naar leeft. Dwaalleer mag de kudde van Christus niet infecteren (zie bevestigingsformulier voor ouderlingen).

 

Wij hebben grote twijfels of deze kerntaak van ambtsdragers in de voorliggende concept-voorstellen (m.n. onder 3c en 3d) wel voldoende profiel krijgt.

Ook betwijfelen wij of de voorstellen recht doen aan door diverse kerken ingebrachte bezwaren en de daaruit voortvloeiende revisie-verzoeken (concept-besluit 3a).

Om die reden hebben wij onze steun aan deze voorstellen onthouden en schrijven wij aan u in het onderstaande. Wij doen dat allerminst uit tegendraadsheid. Het gaat ons om de zaak in geding: is door middel van deze overeenstemming de hindernis van Zwolle wel werkelijk overwonnen en waarborgt deze benadering de bescherming van de gemeente wel voldoende?

 

Wij vragen hieronder uw aandacht voor het volgende:

  1. De procesgang (m.b.t. concept-besluit 1).
  2. De hartelijke binding aan de belijdenis (m.b.t. concept-besluit 3a).
  3. De bereikte overeenstemming (m.b.t. 3c).
  4. De al dan niet overwonnen hindernis (m.b.t. 3d).

a.     De procesgang

 

Reeds de opsomming onder het materiaal bij de conceptbesluiten maakt duidelijk dat er een fors aantal revisie-verzoeken liggen. Een deel daarvan betreft de uitspraken van Ede ten aanzien van de NGK. Veelal spitsen die revisie-verzoeken zich toe op de vraag hoe om te gaan met concrete en voortgaande afwijking van de gereformeerde confessie.

Zoals ons uitvoerige overzicht in het Aanvullende rapport van drie deputaten ook laat zien, hebben deputaten het gesprek daarover, reeds opgedragen door de GS van Zwolle en gehandhaafd door de GS van Harderwijk, in al die jaren niet gevoerd. Daarmee hebben ze hun opdracht ook niet naar behoren uitgevoerd. Evenwel wordt daar aan de GS van Ede niet over gerapporteerd en in de besluitvorming is het (hetgeen wij zeer hebben betreurd) niet teruggekeerd. 

 

Binnen het deputaatschap is na GS Ede bij herhaling gezegd dat de synode besluitvorming niet meer nodig vond, omdat er over de binding aan de belijdenis van beide zijden voldoende helderheid en vertrouwen zou zijn. Ook in de reacties naar kerken met vragen of bezwaren werd dat als argument aangevoerd. Ons inziens gleed dat langs de zaak in geding heen.

 

(In een eerdere concept-reactie op de ingebrachte bezwaren formuleerde de synode-commissie dan ook: 

“De GS Ede 2014 heeft geoordeeld dat er voldoende besproken was om met vertrouwen het gesprek met de NGK voort te zetten, gericht op kerkelijke eenheid. De synode heeft niet uitgesproken dat de genoemde onderwerpen al als afgerond beschouwd konden worden, maar de bespreking ervan in handen van DKE gelegd.”

Kortom, ook de synode-commissie wilde half mei 2017 nog voorstellen uit te spreken dat deze zaken niet al als afgerond konden worden beschouwd.)

 

Ten aanzien van de revisieverzoeken op dit punt zijn wij van mening dat die niet alleen begrijpelijk, maar ook gegrond zijn. Niet alleen het verloop van het proces sinds 2008 laat dat zien, óók het feit dat de commissie WCKA deze materie alsnog in bespreking heeft genomen, illustreert dat. Blijkbaar was deze zaak rond hoe om te gaan met afwijking van de gereformeerde belijdenis nog niet afdoende doorgesproken en opgehelderd.

 

Alsnog, schreven we. Immers, in het binnen het deputaatschap na GS 2014 opgestelde ‘Groeidocument’ kwam deze zaak niet meer terug. Na aanhoudend aandringen van onze kant is die uiteindelijk alsnog bij de commissie WCKA neergelegd.

Deze commissie rapporteert op 16 december 2016 in het aanvullende rapport van deputaten (uitgebracht 6 maart 2017) het volgende:

“Nog niet alle onderwerpen konden worden uitgewerkt. Daarbij is ook één onderwerp dat in het laatste rapport van DKE, aan de synode Meppel 2017, genoemd wordt als belangrijk bespreekpunt: de kerkrechtelijke kaders waarbinnen de binding aan de belijdenis functioneert. Om praktische redenen is over dat onderwerp nog niet gesproken.”

Een overzichtstabel op p. 9 van dit rapport laat zien dat dit onderwerp nog in voorbereiding is, maar dat die voorbereiding nog niet is afgerond en besproken.

 

Kortom, in de eerste maanden van 2017, lopende deze synode, is er wel werk gemaakt van de bespreking van dit onderwerp. Met als resultaat dat het nu op de synode-tafel ligt en gaat meewegen in de besluitvorming. Sterker, van de synode wordt instemming gevraagd om op de ingeslagen weg voort te gaan.

Kennelijk is er haast gemaakt. En moest blijkbaar ook haast geboden zijn.

 

Wij signaleren dat lopende de synode deputaten een nieuwe rapportage uitbrengen, op een al tientallen jaren lang essentieel onderwerp, zonder dat de kerken daar kennis van hebben kunnen nemen. Ook wordt in de voorliggende concept-besluiten de synode reeds om instemming gevraagd.

Wel kunnen de kerken achteraf hun mening er over geven, maar dan hangt er al een ‘waardering’ aan van de generale synode. En deze reacties gaan door het filter van de desbetreffende deputaten.

Wij leggen de vraag in uw midden of dat kerkelijk wel een zuivere en zorgvuldige gang van zaken is. Dat klemt temeer omdat wij van mening zijn dat de inhoud van de overeenstemming grote vragen oproept.

 

Met betrekking tot de revisie-verzoeken wordt de synode gevraagd uit te spreken deze verzoeken te honoreren als bijdragen in het kerkelijk  gesprek over de NGK.

Wij vragen ons af of dat op deze manier kan. De synode is als meeste vergadering geroepen recht te doen.

Geeft het reglement van de generale synode ruimte om revisieverzoeken op deze wijze af te handelen? De typering ‘bijdrage aan het kerkelijk gesprek’ klinkt vriendelijk en waarderend, maar ontwijkt de vraag of de bezwaarden terecht bezwaar aantekenen. Over dát punt dient deze synode zich toch uit te spreken?

Ook de aangevoerde grond is sterk subjectief gekleurd. Wie bepaalt of de aangevoerde bezwaren, bij deze andere honorering meer tot hun recht komen in de nieuwe besluitvorming? En…wat waren die bezwaren dan? Daarop komen we hieronder nog terug.

 

b.     De hartelijkheid van de binding

 

Wij kunnen er (met pijn in ons hart) niet onderuit aan te geven dat wij moeite blijven houden met de forse beweringen onder concept-besluit 3a. Is die bewering niet te sterk? Zijn wij wel in staat tot zo’n overweldigend positief oordeel over de kerken van de NGK.

Enerzijds willen wij voluit honoreren dat er een beweging merkbaar is, waarbij de NGK zich hechter wil verbinden aan de gereformeerde confessie. De overeenstemming, reeds verwoord in 2006, waar de GS van Zwolle al met dankbaarheid kennis van nam, stemt ook ons dankbaar, geeft herkenning en bemoedigt om met elkaar van hart tot hart door te spreken.

 

Evenwel: het is niet het volledige beeld. Hoe verhoudt zich het landelijk verband zich tot de plaatselijke kerken. Reeds in onze beantwoording van de aan ons gestelde vragen hebben wij de synode ook andere zaken onder ogen gebracht. M.n. bij vraag 49 gaven wij concrete situaties aan. Met schroom, zeiden we, omdat eer teer is. En om de schijn van bevooroordeeldheid te vermijden, verwezen wij naar opmerkingen uit eigen NGK-kring.

 

Wij citeerden daarom ds. Kor Muller, die op ons aanvullend rapport publiek in het Nederlands Dagblad reageerde (6 febr. 2017) door aan te geven dat de instemming met de gereformeerde belijdenis binnen de NGK rammelt. Laat in  de pre-ambule helder staan dat de NGK-kerken verklaren dat in dat belijden van de waarheid van de Heilige Schrift, zoals in de drie Formulieren van eenheid is uitgedrukt, haar eenheid en de grond voor haar samengaan te vinden.  Maar wie geen vreemdeling in de NGK is, weet ook dat dit niet overal zo beleefd en beleden wordt. (Hoe zou dat eigenlijk in de Gkv zijn, vraagt ik mij (Muller) zich af?)” (einde citaat).

In het blad Onderweg van 16 april 2016 meldt hij dat er reden is om de intern toegenomen pluriformiteit in de NGK kerkrechtelijk een plek te geven. Zo zou het aanvaarden van elkaars predikanten slechts ‘in principe’ moeten plaatsvinden, waardoor kerkenraden het recht krijgen om predikanten te weren.

Desgevraagd verwoorde Muller ook het gevoelen bij diverse NGK-kerken t.a.v. een mogelijke eenwording, dat er angst was om de verworven vrijheid te moeten inleveren. Ook waren er kerken die zich van landelijke besluitvorming weinig zouden aantrekken.

 

Wij voegen nog daarbij dat een voorganger publiekelijk aangaf dat alle zaken die ‘Christus als fundament’ niet raken, niet principieel van aard zijn, maar praktisch. Dezelfde voorganger pleit voor een dubbele dooppraktijk.

 

Met grote schroom menen wij dit te moeten melden. Het roept de vraag op wat daarom ‘als geheel hartelijk binden’ in de praktijk inhoudt. En wat gaat dit - zonder nadere inkadering - concreet voor de kerken bij een verdergaande eenwording?

 

c.     De bereikte overeenstemming

 

In concept-besluit 3c wordt gemeld dat er overeenstemming is bereikt.

Dat klinkt verheugend. En inderdaad, in het gedeelte ‘Eenheid in belijden’ staan mooie en verheugende dingen. Zo stemt het vreugdevol dat er grote eenstemmigheid bestaat over de waarde en functie van de gereformeerde belijdenis. Mooi is ook om te lezen wat de aard van de leer is voor o.a. de prediking: “voor de prediker is die leer, samen beleden en geformuleerd, een hulpmiddel om die prediking in overeenstemming te laten zijn met de Schrift. De belijdenis beschermt tegen dwaalleer en onevenwichtigheid. Zo wordt recht gedaan aan de Heer en wordt de gemeente toegerust voor de geloofsband met Hem.”

Het doet ons ook heel goed dat afstand genomen wordt van het onderscheid tussen fundamentele en niet-fundamentele delen van het belijden. En het nieuwe bindingsformulier van de GKv brengt goed onder woorden wat een ambtsdrager verklaart en belooft bij het begin van zijn ambtsdienst.

Opzienbarend is dat er een optimistisch idealisme gesignaleerd wordt achter het independentisme. “Independentisme laat je in de steek als het moeilijk wordt. Het idealisme is van het type van: ‘als het goed is, dan…’ Maar de vraag blijft onbeantwoord wat er moet gebeuren als het níet goed is. Het is een christelijke vorm van bescheidenheid om, vóór het eventueel niet goed gaat, uit vrije wil aan te geven dat anderen hebben in te grijpen, en bij voorbaat te beloven dat dan ook te zullen accepteren. Het kerkrecht dient daarvoor wegen te wijzen.”

 

Maar bij al die verheugende elementen blijft de vraag welke overeenstemming er dan bereikt is op het heikele punt, t.w. hoe om te gaan met concrete en voortgaande afwijking van de gereformeerde confessie? Dát punt ligt al tientallen jaren als verschil tussen de NGK en de GKv. Treffend verwoord al in de Overeenstemming de zgn. Balans, van 2006:

 

`Een ander verschil betreft het omgaan met concrete en voortgaande afwijking van de belijdenis. Van de kant van de NGK wordt benadrukt dat een ambtsdrager niet gauw geschorst zal worden, wanneer geen sprake is van aantasting van het ene fundament, Jezus Christus, of als de afwijking het bouwen op dit ene fundament niet verhindert. Van de kant van de GKV wordt erkend dat nimmer snel tot schorsing overgegaan zal worden, maar ligt tegelijk meer accent op de bescherming van de gemeente tegen dwaalleer.`

 

Het gaat dus om de ruimte die een oprecht en gelovig ambtsdrager krijgt om ambtsdrager te blijven bij van de gereformeerde confessie afwijkende opvattingen. En welke ruimte heeft een ambtsdrager om zijn afwijkende mening te bespreken en/of te ventileren?

Hoe wordt dit al tientallen jaren lang bestaande verschil in het rapport WCKA overbrugd?

 

Dan vallen een paar dingen ons op.

 

1.

Allereerst dat aangegeven wordt dat bij een goede kerkrechtelijke regeling niet de vrijheid van exegese en theologie wordt weggenomen. “De belofte ‘niets te leren wat afwijkt van de leer van de kerk’ betekent niet dat een predikant in een publicatie geen kritische vragen mag stellen. Het is ook niet de bedoeling dat zulke vragen bij de belijdenis, vanuit de Schrift, alleen gesteld mogen worden in een kerkenraadsstuk (omdat we ‘dit gevoelen zullen voorleggen aan de kerkenraad’). Dan zou er geen brede discussie mogelijk zijn, terwijl het juist waardevol is dat ook anderen mee kunnen denken. Het betekent wel dat de kerken een veilige plek moeten zijn. Ambtsdragers mogen er hardop vragen stellen, en er wordt samen gezocht naar antwoorden. Tegelijk doen ze dat zo dat het voor de gemeente ook veilig is.”

 

Hier lijkt alle ruimte geboden te worden voor het stellen van vragen, voor een gemeentebreed (of land-breed) gesprek. Zo’n brede discussie is waardevol, mits het veilig gedaan wordt en de gemeente / kerk veilig is.

 

Wij signaleren dat het gaat om kritische vragen, die door een ambtsdrager breed aan de orde gesteld mogen worden. Een brede discussie is waardevol.

Wij signaleren ook dat deze benadering anders getoonzet is dan in de Overeenstemming van 2006, waar het belang van de gemeente van beide kanten zwaarder meewoog: 
 

“Bij de bezinning op de inhoud van de belijdenis dient altijd het belang van de gemeente een centrale plaats in te nemen. Waar sprake is van kritiek op essentiële onderdelen van de belijdenis zijn de kerkelijke vergaderingen de natuurlijke plaats om deze kritiek te bespreken, dit met het oog op de gemeente. De in de GKV en NGK gebruikte ondertekeningsformulieren wijzen daarvoor de weg.

Tegelijk is duidelijk, dat niet elke kritiek op de belijdenis uitsluitend op kerkelijke vergaderingen besproken dient te worden. Een pleidooi voor een cosmetische verandering kan vrijuit gehouden worden in boek of blad. En ook waar een meer dan cosmetische verandering bepleit wordt, hoeft dat niet noodzakelijkerwijs op een kerkelijke vergadering te gebeuren. Waar het gaat om de inhoud van de confessie, zal van ambtsdragers respect voor de leer verwacht mogen worden, dit ter wille van

de gemeente. Zo wordt dat ook beklemtoond in de beide genoemde ondertekeningsformulieren.”

 

Kortom, het belang van de gemeente om bewaard te worden bij de zuivere leer komt onvoldoende duidelijk in beeld.

 

2.

Uiteraard kan en mag ook een ambtsdrager in alle oprechtheid vragen, zelfs kritische krijgen bij de gereformeerde belijdenis. Dat moge duidelijk zijn. De nota WCKA doordenkt dat in par. D3. Uiteindelijk spitst de nota zich ook toe op een situatie waarbij de confessionele betrouwbaarheid in geding is.

 

2a. In welke kring mag hij dat aan de orde stellen?

 

Deputaten herziening kerkorde schreven daarover bij het ontwerp van een herzien bindingsformulier in 2014 het volgende (Acta Ede 2104 p. 262).  Wij geven hieronder een en ander daaruit weer.

 

12. Voor wantrouwen was aan het begin van de 17e eeuw wel reden. Voorgangers die sympathiseerden met de Remonstrantse beweging, waagden het om ondertekening van de NGB en HC te combineren met een prediking die daar in feite van afweek. Tegelijk genoten zij meermalen bescherming van de overheid, die meende met deze tolerantie kerkelijke twisten te kunnen voorkomen, maar met het afdwingen van tolerantie de zaak juist op de spits dreef. De kerken zagen zich in deze situatie genoodzaakt tot scherpere formuleringen in het ondertekeningsformulier.

 

“10. Wellicht is het beter om in het formulier af te zien van procedurele bepalingen. Voor de ondertekenende ambtsdragers komt het erop aan om waar te maken wat blijft: stem geven aan de gereformeerde belijdenis. Voor de kerkenraad en andere kerkelijke vergaderingen geeft het ruimte om op adequate wijze werk te maken van het toezicht op de leer. Daadwerkelijke trouw aan de belijdenis vraagt vóór alles om levende aandacht van de toeziende ouderlingen.

 

30. Een belangrijk motief was en is dat naar onze mening de acceptatie van de belijdenisgeschriften wordt gediend wanneer er ruimte bestaat om eventuele vragen of bedenkingen te kunnen bespreken. Deze bespreking moet wel zodanig vorm krijgen dat het andere kerkleden niet in verwarring brengt. Dat vraagt op zijn minst om loyaliteit ten opzichte van de belijdenis. De binding daaraan staat niet ter discussie, maar is juist reden voor gesprek: we nemen de tekst van de belijdenis serieus.

 

31. Het blijkt echter lastig om hier vaste procedures voor te ontwerpen. Niet elk onderdeel van de belijdenis is even gewichtig of ligt even gevoelig. Ook kunnen de vragen van verschillend kaliber zijn. Verder is van belang in welke kring iemand zijn vragen aan de orde stelt. Er is duidelijk verschil tussen een vertrouwelijk gesprek onder vier ogen en een openbare preek. Zoals er ook verschil is tussen het schrijven van een mail die slechts door enkele geadresseerden wordt gelezen, of het schrijven van een weblog die voor ieder toegankelijk is.

 

32. In een eerste concept  van een nieuw bindingsformulier stond de zin: Wanneer wij op enig onderdeel van de leer verschil ervaren tussen de leer van de Bijbel en de inhoud van de genoemde belijdenisgeschrif-ten, zullen we dit op gepaste wijze aan de orde stellen. Daar kwam nogal wat commentaar op.

Deputaten schrijven dan: “De uitdrukking “op gepaste wijze” was bedoeld om de ondertekenaars van het formulier bewust te maken van hun verantwoordelijkheid in dezen. Maar gelet op de bespreking in de synode is het de vraag of de ondertekenaars het ook zo zullen opvatten en toepassen. Een meer expliciete formulering kan hier dienstig zijn.”

Die meer expliciete formulering is geworden: “Wanneer wij op een onderdeel van de leer verschil ervaren tussen de leer van de Bijbel en de inhoud van de genoemde belijdenisgeschriften, en onze moeite niet kan worden weggenomen, zullen wij onze bezwaren ter beoordeling voorleggen aan de kerkelijke vergade-ringen.” Conclusie: de ‘gepaste wijze’ wordt met blijvende bezwaren de kerkelijke vergaderingen zoeken.

 

36. Deputaten schrijven dan: “De tussenzin over de moeite die “niet kan worden weggenomen” honoreert dat niet elke bedenking hoeft te leiden tot een formeel bezwaar. De betrokken ambtsdrager kan zijn vragen voor zich houden. Of hij kan zijn bedenkingen in kleine kring bespreken en daarbij genoegzaam beantwoord worden. Maar wanneer zijn vragen uitgroeien tot bezwaren, en ook zodanig dat ze ergens neergelegd moeten worden, vermeldt het formulier nu een duidelijk adres: de kerkelijke vergaderingen.”

 

Kortom:

Dus ruimte voor vragen, maar de gemeente is geen vrij gesprekspodium.

Het mag niet ten koste gaan van de bescherming van de gemeente en de eensgezindheid in de leer.

 

Wij menen hier spanning te signaleren tussen de brede ruimte voor een gesprek / discussie in de WCKA-nota én de benadering van de GKv-kerken middels hun bindingsformulier.

 

2b. Wat te doen met confessionele onbetrouwbaarheid?

 

Die typering komt uit de WCKA-nota en is wel van belang. Een ambtsdrager wordt niet automatisch geschorst. (Daar zit wel veel pijn uit de 60-er jaren).

Maar er is al gesprek geweest, kerkelijke vergaderingen hebben zich er over gebogen en zijn tot een oordeel gekomen: afwijking van de confessie en confessioneel onbetrouwbaar. (Dat laatste is niet hetzelfde als onoprecht of ongelovig!).

Een ambtsdrager geeft (op een concreet punt) geen stem aan de confessie, blijkt niet loyaal te zijn en is niet in staat de gemeente daarin het goede spoor te wijzen.

Hier spitst de vraag zich toe: wat te doen met concrete en (ook na gesprekken en vergaderen) voortgaande afwijking van de belijdenis?

 

En híer komt ons inziens de zwakke plek van het WCKA-rapport naar voren.

Een kerkenraad, die ook van mening is dat de confessionele betrouwbaarheid in geding is, kán zo’n ambtsdrager schorsen.  Het kán, maar hoeft niet. Bijvoorbeeld vanwege pastorale redenen.

Wat dan wel te doen? Dat blijft open.

 

Wij vragen ons af of hier dan kan gaan meespelen wat in de Balans al als verschil in praktijk werd opgemerkt: dat een ambtsdrager niet  gauw geschorst zal worden, wanneer geen sprake is van aantasting van het ene fundament, Jezus Christus, of als de afwijking het bouwen op dit ene fundament niet verhindert.

En laat juist op dit cruciale moment de nota ons niet in de steek en speelt er een vergelijkbaar idealisme mee als bij independentisme? Het regelt niet wanneer het níet goed is.

 

Ook kan de situatie zich voordoen dat de raad niet instemt met een meerdere vergadering, ondanks diens mening dat er sprake is van confessionele onbetrouwbaarheid.

Dan kán, in het uiterste geval (wanneer daar geen goede redenen voor zijn, wanneer er geen beroepsmogelijkheid is én wanneer de zaak zo zwaar weegt dat die niet verdragen kan worden) zo’n plaatselijke gemeente buiten het kerkelijk verband gesloten worden.

Het kán, in het uiterste geval, maar hoeft niet….

 

Alweer: het blijft op het cruciale moment open.

Uiteraard begrijpen wij dat zo’n kerkelijke handeling een zwaarwegend middel is en uiterst ingrijpend. Niettemin roept het de vraag of in hoeverre er binnen het verband van kerken ruimte is voor confessionele onbetrouwbaarheid (de term komt uit de nota-WCKA zelf). Wie bepaalt wat wanneer nog te verdragen valt? En gaat daar onwillekeurig niet in meespelen dat een ambtsdrager niet gauw geschorst zal worden, wanneer geen sprake is van aantasting van het ene fundament, Jezus Christus, of als de afwijking het bouwen op dit ene fundament niet verhindert? Wat te doen wanneer plaatselijke ambtsdragers hun ambt verzaken, hun handtekening niet nakomen en een gemeente in gevaar is?

Ons inziens lijdt de nota hier aan hetzelfde idealisme, waar eerder voor gewaarschuwd werd. Uiteindelijk wordt niet duidelijk hoe om te gaan met concrete en voortgaande afwijking van de belijdenis. 

Welk probleem is er opgelost?

 

2c. Spanning met eigen kerk-orde?

 

Wie het WCKA-rapport doorneemt, zal geneigd zijn in eerste instantie de inventarisatie van de van belang zijnde artikelen voor kennisgeving aan te nemen. Bij ons kwam pas naderhand het besef dat daarin twee belangwekkende artikelen mankeerden, t.w. B28.1 en D56. Dat is wel hoogst opmerkelijk, te meer omdat juist in art. D56 de kerkelijke verdraagzaamheid zo helder wordt omschreven én begrensd.

 

We geven van beide artikelen hieronder de ter zake doende bepalingen weer.

 

B28 schorsing en afzetting ouderlingen en diakenen
B28.1 Een ouderling of diaken die een openbare of in ander opzicht ernstige zonde begaat, zijn ambt verwaarloost of misbruikt, in strijd handelt met het bindingsformulier dan wel de kerkelijke vermaning hardnekkig verwerpt, wordt door de kerkenraad geschorst.
B28.3 Een schorsing geldt voor ten hoogste een periode van vier maanden.
B28.4 De kerkenraad beslist of na de schorsing afzetting moet volgen.

 

D56 afwijkende opvattingen
D56 Wanneer er bij iemand sprake is van opvattingen die afwijken van de gezonde bijbelse leer, kan de kerkenraad besluiten hem in zijn overtuiging te verdragen onder de volgende voorwaarden:
a. hij is bereid om zich te verantwoorden tegenover de Heilige Schrift en zich daaruit te laten onderwijzen;
b. hij voert geen propaganda voor zijn opvattingen;
c. hij houdt zich aan eventuele aanwijzingen van de kerkenraad.D54 wijze van optreden
 

Een paar dingen vallen op.

 

Wij leggen daarom de vraag in uw midden of de grotere en minder begrensde ruimte, die in het WCKA-rapport gegund wordt aan ambtsdragers met afwijkende opvattingen,  zich wel verdraagt met eigen kerkelijke orde in de GKv.

En is de synode wel gerechtigd instemming te betuigen met een opzet, waarbij structureel ruimte gelaten wordt voor de mogelijkheid van ‘confessionele onbetrouwbaarheid’, en die op gespannen voet staat met de eigen kerkelijke bepalingen?

Wanneer we deze ruimte als kerken niet wensen, dan zal dat toch echt explicieter en concreter duidelijk gemaakt moeten worden.

 

d.     De hindernis overwonnen?

 

Alles bij elkaar rijst de vraag of, bij alle toenadering en groeiend vertrouwen, de hindernis wel daadwerkelijk is overwonnen. Wat voor eenheid gaat dit in de praktijk opleveren?

Om maar wat voorbeelden te noemen:

Voor ons gevoel loopt deze instemming een behoorlijk risico van contactverlies met de reële kerkelijke praktijk van dit moment. Concreet betekent dit dat er een eenheid wordt ‘geregeld’, zonder dat de praktijk in de kerken daarmee spoort. Het lijkt er sterk op dat toenadering tot de NGK op dit punt slechts bereikt kan worden door zich te verwijderen van de eigen regelgeving en de daarin beoogde kerkelijke praktijk.

Daarbij staat de bescherming van de gemeente van Christus, die al eeuwenlang kenmerkend is voor werkelijk gereformeerde kerken en recent opnieuw is vastgelegd in onze kerkelijke orde, onder druk.

 

Beslissend is daarbij de zaak van de tolerantie. Wij wezen daar in ons aanvullend rapport al uitvoerig op.

Met tolerantie bedoelen wij een christelijke verdraagzaamheid van afwijkende meningen, zonder dat de gemeente daardoor geïnfecteerd wordt en van de gezonde leer afgevoerd. Een verdraagzaamheid, die er niet toe leidt dat in de praktijk van het kerkelijk leven een dubbele boekhouding ontstaat: enerzijds onderschrijven we gezamenlijk de gereformeerde belijdenis, maar in de praktijk is er ruimte voor allerlei wind van leer en inzichten van enkelingen.

 

Aan het eind van ons aanvullend rapport stelden wij de vraag:

Zullen de kerken blijven bij de schriftuurlijke tolerantie, uit eerbied voor God en zijn openbaring, ter wille van de bewaring van de eenheid in de leer van zijn evangelie en ter bescherming van de gemeenten? Of zullen we die inruilen voor een meer op de mens gericht concept, waarbij het gelovige individu meer ruimte en vrijheid krijgt, ten koste van de gemeente van Christus?

 

De door het aanvullend rapport aangewezen route laat op het cruciale moment de vraag onbeantwoord.

Het woord ‘overwonnen’ in concept-besluit 3d klinkt wat ons betreft te triomfantelijk en is ongepast.