Printen

Zending

 

Redactie een in waarheid

22-09-18

 

Op 7 september jl. hielden de broeders en zusters van DGK hun jaarlijkse startavond van de bijbelstudieverenigingen Noord-Nederland. Op deze bijeenkomst in het Drentse Hijken sprak ds. H.G. Gunnink, oud-zendeling op Kalimantan Barat, over zending.

Hij wist met zijn toespraak de vergadering zeer te boeien, mede doordat ieder kon merken dat hier iemand vertelde vanuit de eigen ervaring met het brengen van het Evangelie in een heidense, islamitische en roomse omgeving.

We hebben ds. Gunnink om zijn toespraak gevraagd. We laten die hier graag volgen.

 


 

Zending

 

Ds. H.G. Gunnink

 

1 – Uit de geschiedenis

 

God, de almachtige Schepper, is Eigenaar en Heerser over de hele wereld: de hele wereld bestaat alleen maar voor Hem, c.q. voor het

Na de opstand van de mens blijft God doorgaan om Zijn Woord te laten klinken. Al vóór Noach kreeg overal op aarde de weigering om God te eren de overhand. Na Noach kwam een nieuw begin, maar het was van hetzelfde laken een pak, vergelijk de torenbouw van Babel.

 

God gaat op een bijzondere manier verder met 'alleen' Abram/Abraham, maar zeker wel met het oog op de hele wereld! Het laatste Bijbelboek OT, Maleachi, spreekt heel nadrukkelijk weer van alle volken, 1:11; 1:14!

De Heere Jezus werkt grotendeels binnen de grenzen van het volk van het verbond. Maar vergeet niet de Syro-Phenicische vrouw, de Grieken in Johannes 12, en anderen. Zijn opdracht is duidelijk: '… en de akker is de wereld' (Mat. 13:38).

De leerlingen/apostelen worden speciaal gezonden, naar Oost (Thomas naar India?) en West (Paulus naar Spanje?), naar Noord en Zuid.
De vervolgde leden van de gemeenten kregen ook overal gelegenheid om uit te leggen wie de Heere was: niet de keizer, maar Jezus Christus.

 

Gemeenteleden zijn geen gezonden verkondigers. Maar door hun manier van leven (onderlinge liefde en betrokkenheid naar buiten (zorg voor vondelingen, zieken, gevangenen e.a.), zelfverloochening, volhouden onder verdrukkingen, vreugde in het lijden) trekken ze de aandacht. Zij 'trekken' sommigen van de nog niet-gelovigen.
Naar de hun gegeven mogelijkheden leggen zij verantwoording af van de hoop die ze hebben, 1 Petrus 3:15: eer voor de drie-enige God!

Wanneer de werken hebben aangetrokken komt tegelijkertijd het brengen van het Woord in zicht.

 

Verkondigers worden overal naartoe gezonden. In Noord-Nederland vanuit Ierland (Engeland) en vanuit Duitsland. Niemand zit er op te wachten, maar God doet wonderen!

Hij gebruikt kromme stokken (overheidsbemoeienis met dwang) om een rechte slag te slaan: mensen in aanraking te brengen met Zijn Woord en door Zijn Geest te be-Heer-sen. Denk ook aan de invloed van kloosters, bijvoorbeeld in Noord-Nederland: Aduard, Wittewierum, Ter Apel en andere plaatsen.

 

De theoloog Gisbertus Voetius (1589-1676) heeft doorgedacht over het werk van de verkondiging aan hen die de Heere Christus niet kennen. Zie de aandacht die de Dordtse Leerregels (vrucht van de Dordtse Synode 1618/19) aan zending en evangelisatie besteden: o.a. in I/2,3, II/5 en III-IV/7,8). Het gaat om: bekering van de ongelovigen, planting van de kerk en lof voor God en Zijn genade.

Na de Reformatietijd werd in Suriname, Brazilië, West-Indië en Oost-Indië zending bedreven. In de 19de eeuw vond dat nog weinig vanuit kerken zelf plaats, meer vanuit zogenaamde zendingsgenootschappen: verenigingen die speciaal met het oog op het verkondigingswerk onder 'heidenen' waren opgericht. Zij stuurden ook metterdaad mensen uit. Bijvoorbeeld: de Nederlandse Zendingsvereniging, de Utrechtse Zendingsvereniging, het Zeister zendingsgenootschap, enzovoort.

Echter na de Afscheiding werd eind 20ste eeuw de zending meer kerkelijk aangepakt, en ook kerkverbandelijk. Plaatselijke gemeenten, in classicaal of provinciaal verband, werkten samen en stuurden zendelingen en hulpverleners naar een bepaald gebied.

Vóór de Vrijmaking werkten de Gereformeerde Kerken op Java en Sumba. Na de Vrijmaking op Sumba, Kalimantan Barat en Papua (Nieuw Guinea, nu Irian Jaya).

 

2 – In de praktijk

 

Zendelingen en vrouwen van zendelingen: bijzondere, ‘onconventionele’ mensen waren dat: ze lieten alles van thuis achter zich en reisden de halve wereld over om ergens anders met het Woord aan het werk te gaan. Zendelingen waren predikanten die werden uitgezonden om het Evangelie te brengen aan mensen die nog geen christen waren. Bestaan ze nog, zulke mensen?

 

Ds. Gunnink houdt zijn referaat

Ouderen weten nog wel van zendingsavonden – dia's, later films, als het even kon met halfblote mensen die door de rimboe banjerden. Spannende verhalen over tochten door het oerwoud en zijn bewoners. Op Kalimantan Barat (West-Borneo afgekort tot KalBar)  waar wij destijds woonden, werd er regelmatig gif gebruikt om je van vijanden te ontdoen. En ook het koppensnellen was, volgens zeggen, nog niet helemaal verdwenen! Zo ging een verhaal rond over de aanleg van een nieuwe weg met een brug. Die brug zou het alleen houden als onder één van de brugfundamenten een kop / hoofd zou komen te liggen. En zo was iedereen van de kaart toen in de zeventiger jaren de brug al snel door een banjir (overstroming) instortte!

Ook liepen zendingen en hun gezinnen gevaar door natuurgeweld, slangen, krokodillen, malariamuggen, schorpioenen en dergelijke beesten.

 

Indonesia

 

Nederlandse kerken stuurden vooral zendelingen naar Indonesia, een enkeling naar Suriname. Want Indonesia was de vroegere kolonie Nederlandsch-Indië. Ver weg, want de afstand tussen Amsterdam en Jakarta is 11.355 kilometer!

Een geweldig groot land. Met grote verschillen tussen allerlei stammen in de onderscheiden gebieden: verschillende culturen, rassen, talen. Zeg bijvoorbeeld tegen een Dayak van Kalimantan niet dat hij een Papua is, want dan voelt hij zich zwaar beledigd. Hij eet toch geen sago - dat is minderwaardig eten -  hij eet rijst!

 

Indonesia een geweldig groot land dus, de afstanden zijn immens. Zo ligt het zendingsgebied op Papua hemelsbreed zo'n 3400 kilometer van dat op KalBar. Van Jakarta naar Papua is 7½ à 8 uur vliegen en dan moet je het binnenland nog in. Neem bijvoorbeeld de reis van KalBar naar Sumba. Eerst van Sentagi naar Pontianak: 4 uur auto en minimaal 2 uur op het vliegveld; Pontianak – Jakarta: 1½ uur vliegen en dan nog een uren durende overstap; Jakarta – Bali 2¼ uur vliegen, overstap idem uren durend; Bali – Waingapu, Sumba: 1½ uur vliegen.

Afgelopen april was ik in 31 uur van huis naar huis – zo snel had ik het nog nooit gedaan!

 

Zendelingen

 

In 1975 zijn wij, de predikanten G.E. Geerds en Gunnink, samen met onze vrouwen en dochters, naar KalBar uitgestuurd. Er werden daar toen al samenkomsten gehouden. De eerste GKv-zendeling was ds. J.G. Agema, wonend in Bengkayang, zo'n 75 kilometer vanaf de kust (Singkawang) het binnenland in. Verder zijn ds. J.P. Moerkoert en ds. J. Algra (schrijver van het kinderboek 'De generaal'!) er, iets zuidelijker, rond Ngabang / Tubang Raëng, aan het werk geweest. Meschobor (Medische hulp en school-hulp aan de Dayaks op West-Borneo) ondersteunde het werk.

 

Ds. Agema is begonnen 1951. Er waren allerlei verwikkelingen. Zo heeft hij in de tijd van de Nieuw-Guinea-crisis negen maanden ten onrechte in de gevangenis gezeten. In 1962 keerde hij terug naar Nederland. In zijn tijd daar heeft hij eén man mogen dopen, een niet-autochtoon, iemand van Sumatra: Aziz Harahap, met z'n (toen) drie kinderen. Harahap haalde er stamgenoten bij, mannen van wie er een aantal niet betrouwbaar bleken. Toch bleven er zondagse 'diensten' gehouden. De invloed van 'moeten' en veel kledingpakketten was er zeker … Maar met kromme stokken heeft God ook hier rechte slagen geslagen!

Ook ds. C. van Kalkeren is er een aantal korte perioden geweest, en ook afgevaardigden vanuit de Sumbanese kerken, predikanten en ouderlingen, allemaal op verzoek van de zogenaamde 'zendende kerk te Drachten'.
De laatste predikant voor wij arriveerden was ds. M.K. Drost.

 

Ervaringen

 

Aanvankelijk gingen wij, Geerds en Gunnink, op de avonden (als het niet regende …) mee met de 'evangelist' en probeerden al

Ds. H.G. Gunnink Ds. G.E. Geerds

hakkelend vanwege ons nog gebrekkige Indonesisch, het Evangelie van Jezus Christus te vertellen. Maar later lieten wij de evangelist het doen. En praatten er vervolgens met hem over door – een soort evaluatie.

Soms bleken we nogal naïef te zijn. Een voorbeeld. Samen met een 'evangelist ging ik naar een wat verder weg gelegen dorp en moest dus ook 's nachts overblijven. Terwijl ik redelijk op tijd onder de klamboe kroop, gaf de evangelist (zo hoor ik jaren later) zich over aan gokken …

 

Op de zondag gingen we naar de verschillende 'gemeenten' en probeerden duidelijk te maken wat de HEERE in Zijn Woord te zeggen had.

Maar we deden ook allerlei andere dingen: boodschappen halen en (in de eerste twee jaren) grote hoeveelheden rijst kopen om uit te delen aan mensen die zeiden dat ze honger hadden. Later kregen we door dat dat nu mensen van de regen in de drup hielp, dus stoppen met die handel.

De auto repareren wanneer dat ding weer eens niet startte. Zieken, bevallende vrouwen, stervende kinderen en ouderen naar het ziekenhuis brengen. Soms werden we daarvoor 'misbruikt' want men had zélf ook wel kunnen gaan …

Visumverlenging regelen. En natuurlijk thuis samen met echtgenote de zaken op orde houden.

 

Opleiding en onderwijs

 

Al vrij snel gingen wij over naar opleiding en kadervorming: elke dinsdagmiddag en –avond en woensdagmorgen gaven we in het kerkje in ons thuisdorp Sentagi les aan de voorgangers overal vandaan. Preekvoorbereiding: hele Bijbelboeken hebben we doorgewerkt: Genesis, Mattheüs, 1 en 2 Timotheüs. Op de zondag kwam dan in elke preekplaats dezelfde tekst aan de orde.

Nog steeds werkt men met een schema: in drie of vier jaar heel de leer van de Schriften door. Ik heb dit jaar bijvoorbeeld over de NGB 22 en 23 mogen preken, maar ook over Romeinen 6 en 7. Verder kwam de leer van de kerk zoals beleden in de Heidelbergse Catechismus aan de orde. Allerlei ethische kwesties passeerden de revue: hoe omgaan met gebruiken bij huwelijken, verbodsdagen, begrafenissen, feesten.

 

Een lastig punt is altijd weer de taal. Wie gaat emigreren, moet zo gauw mogelijk de taal van het nieuwe land leren. Een beetje Indonesisch kenden wij al voordat we naar Indonesia gingen. Maar de eerste maanden gingen we vroeg naar bed want het duizelde je wanneer je een hele dag om je heen niet anders hoorde dan Indonesisch. Of ook nog één van de Dayak-talen/Dayak-dialecten.

Op KalBar zijn zo'n 56 talen met daarnaast een groot aantal dialecten, soms op een afstand van 15 kilometer drie dialecten met veel verschil – aangeduid met een naam met 'niet' ('ba') voorafgaand. Wij woonden in de streek van het 'ba-kati', verderop het 'ba-nana', het 'ba-ahe', het 'ba-nyadu', het 'ba-langit', enzovoort.

 

Veel tijd en energie hebben we gestoken in het internaat voor jongens die naar het middelbaar onderwijs gingen. Zij kregen voedsel en onderdak voor een kleine vergoeding, en als er helemaal geen geld was, zaten ze er gratis. 's Avonds kregen ze Bijbelse Geschiedenis aan de hand van het beroemde Rode Boekje van mevr. Elly Nieboer, voor de zending werkzaam op Nieuw Guinea. Een belangrijke hulp daarbij was het Groene Boekje met heel simpele tekeningen bij elke geschiedenis.

 

Verder hadden wij ook veel hulp van die knapen. We hoefden maar een Nederlandse 'brul' te laten horen, en er kwam altijd wel een paar om even te helpen: benzine pompen vanuit een van de drums in de garage, even op onze kinderen passen, enzovoort. Op langere tochten gingen er mee om op de auto te passen, de weg te wijzen, of gewoon omdat ze dat graag wilden.

Voor sommigen van hen heeft het onderwijs mooie vruchten opgeleverd: een aantal is predikant geworden, anderen zijn in het onderwijs gegaan, sommigen zijn nog werkzaam in de gezondheidszorg …

 

Hogeschool

 

Van groot belang op KalBar is de (gecombineerde) theologische en pedagogische opleiding. We zijn begonnen met het geven van les aan jongens van het internaat, daarna is er een Bijbelschool gekomen, vervolgens een theologische opleiding en tenslotte een theologische school. Deze school heet in het Indonesische systeem 'Gereformeerde Theologische Hogeschool' (STTR = Sekolah Teologia Tinggi Reformasi).

Een aantal door ons opgeleide predikanten is inmiddels met emeritaat. Twee van hen zijn naar Papua geweest om daar theologie te studeren. Anderen hebben les gehad in Pontianak aan een christelijke opleiding. Een enkeling is in Jakarta geweest om te studeren.

 

Deze hogeschool met tegen de 40 leerlingen - van wie de meesten (meisjes) de pedagogische richting doen - wil nog drie docenten met een master-graad aantrekken.

Dat is nodig om erkend te worden door de overheid. Daarmee wordt ook de waarde van diploma's vergroot. De kerkenraad en gemeente van DGK-Groningen bekijken of daarvoor hulp kan worden gegeven.

Op die school heb ik de afgelopen jaren een aantal weken les gegeven: kerkrecht, exegese NT en liturgiek. Heerlijk werk om die jongeren, van wie er een paar heel leergierig zijn, de gereformeerde leer te onderwijzen. Prachtig ook om met de docenten urenlang te praten over 'van alles en nog wat'. Ik hoop er maart volgend jaar weer heen te kunnen gaan.

Ook de Australische kerken zijn (in beperkte mate) betrokken bij het werk van de verkondiging in Indonesia, vooral bij het werk op Sumba. Maar niet alleen daar, een afgevaardigde van de FRCA was eind vorig jaar ook op KalBar.

 

Financiën

 

Een grote moeite was en is dat ook tijden gebleven: geld. Evangelisten moesten 'loon' ontvangen, want anders was er natuurlijk niet te eten. Ze waren anderhalve dag uit hun normale werk, en dat werd vergoed. Ze kregen steun wanneer ze een kerkje wilden bouwen of opknappen. Helaas verdween er ook van dat geld in de zakken van degenen die een beetje corrupt waren.

In onze tijd kwam het geld allemaal vanuit Nederland. Echter nu nog maar voor een heel klein deel – o.a. voor de pensioenen. Heel bewust wordt nu gewerkt aan het bijeenbrengen van collectegelden en vrijwillige bijdragen ten behoeve van de school en van de traktementen. Maar dat moet worden onderwezen vanuit de Schriften. Het was en is een slechte zaak geweest, dat er ten tijde van de blanke zendelingen uit Nederland honderdduizenden guldens / euro's in het werk werden 'gepompt', terwijl dat na hun vertrek werd geminimaliseerd. Hebben wij in Nederland ook niet gemeenten die tot in lengte van jaren 'hulpbehoevend' zijn? Die blijven we toch ook helpen?

 

Samenvatting

 

De blanke zendeling probeerde in 'geestelijk contact' te komen met de bruine Indonesiër, noodzakelijk om de barrière van taal, cultuur, adat te overbruggen.

Maar in de 21ste eeuw is die manier van werken bijna overal voorbij. Misschien wordt die nog toegepast in enkele gebieden met onbereikte stammen, in de binnenlanden van Amazonegebied bijvoorbeeld. Maar men gaat niet langer als vreemdeling zelf de rimboe in.

 

Het blijft nodig om buiten de deur te kijken. Er zijn nog plekken genoeg waar het verlangen is naar Schriftuurlijke steun op allerlei gebied, vooral wat betreft opleiding en kadervorming. En dat in een bepaalde vorm van samenwerking. Want zogenaamde jonge kerken kunnen goed én willen graag hulp gebruiken. Want er is nog veel invloed van het vroegere heidendom, ze beschikken over minder kennis en kunde, en meestal ook over minder financiën. Ze willen graag in contact komen en blijven met andere gereformeerden, Schriftgetrouwe christenen, om staande te kunnen blijven in de wirwar van godsdiensten en wereldbeschouwingen, van animisme tot materialisme en alles er tussen in.

 

Helpen via opleiding en kadervorming heeft het grote voordeel dat het eigenlijke werk in de gemeenten gedaan blijft door mensen die in dezelfde cultuur leven als degenen die men probeert te bereiken. Men kent alles 'van binnenuit', terwijl buitenlanders alleen maar 'van buitenaf' iets te weten kunnen komen.

Vroeger had veel aandacht hoe om te gaan met gebruiken bij huwelijken, verbodsdagen, begrafenissen. Nu is de strijd, die ook wij te voeren hebben, tegen materialisme, afgoderij met social media, en voor christelijke opvoeding in een schaamtecultuur, enzovoort.

 

Vragen

 

Van belang is m.i. dat wij plaatselijk en landelijk, ook 'naar buiten' kijken! Want is een kerk die zich niet druk maakt om de verkondiging aan hen die 'buiten staan', wel werkelijk een kerk? De drie kenmerken van NGB art. 29 geven toch ook aan: de zuivere verkondiging van het Evangelie – en daar hoort het slot van Mattheüs 28 bij. De opdracht van de Heere Jezus geldt toch tot aan de jongste dag?

 

Tenslotte nog een prikkelende vraag: wat kunnen wij leren van de Amerikaanse kerken die uitgaan van het principe: 'één predikant in de gemeente betekent ook één zendeling buiten de gemeente'?

 

Literatuur