Relatie kerken Canada – Nederland 2
Redactie een in waarheid
01-12-18
Wij publiceren het verslag van de subcommissie van de Canadese BBK. Deze commissie staat specifiek opgesteld om de relatie met de kerken in Nederland te onderhouden.
Het verslag is geadresseerd aan de komende synode van de Canadese Kerken (CanRC) te Edmonton 2019. Het bevat de beschrijving van een aantal kernpunten, beter dieptepunten m.b.t. de leer en ethiek, in de relatie tussen de CanRC en GKv. Ze leiden uiteindelijk tot het advies de kerkelijke relatie met de GKv te beëindigen.
Rapport Subcommissie voor betrekkingen met kerken in Nederland voor synode Edmonton 2019
Opdracht Synode Dunnville 2016
Synode Dunnville 2016 heeft de broeders ds. J. DeGelder, ds. J. Moesker, G.J. Nordeman en dr. C. VanDam herbenoemd in de subcommissie voor betrekkingen met kerken in Nederland (SRN). We kregen de volgende opdracht met betrekking tot de GKv (Artikel 104, 4.4 van de Acta van synode Dunnville):
4.4.1 Het contact met de commissie voor Contact met Buitenlandse Kerken (BBK) van de GKv voort te zetten en de CanRC op de volgende GKv synode te vertegenwoordigen;
4.4.2 De volgende synode van de GKv schriftelijk op de hoogte te stellen van het besluit van de GS 2016;
4.4.3 Een kopie van deze handeling van GS 2016 aan elk van de GKv kerken te zenden met een begeleidende brief
;
4.4.4 Het werk van de commissie “Man/Vrouw en ambt” te volgen, evenals de besluiten van de volgende GKv synode hieromtrent;
4.4.5 De voortgaande gesprekken tussen de GKv en de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK) te volgen;
4.4.6 De ontwikkelingen aan de Theologische Universiteit van de GKv in Kampen (TUK) te blijven volgen, wat ook inhoudt aandacht geven aan het artikel door dr. Burger;
4.4.7 De resultaten van de betrokkenheid van de GKv bij de Nationale Synode te volgen;
4.4.8 Samen te werken met de deputaten van onze zusterkerken;
4.4.9 Zes maanden voorafgaand aan de GS 2019 te rapporteren met specifieke aandacht voor de vraag de zusterkerkrelatie al dan niet voort te zetten.
Betreffende onze opdracht 4.4.1 tot 4.4.4.
We hebben elkaar regelmatig ontmoet en onderhielden een open communicatie met de Deputaten Betrekkingen Buitenlandse Kerken van de GKv (BBK), evenals met afgevaardigden van zusterkerken. In november 2015 stuurde BBK ons de officiële besluiten van synode Ede 2014, alsmede een vragenlijst die zij aan alle zusterkerken zonden met het doel de praktijken in de zusterkerken wat betreft de rol van de vrouw in die kerken vast te stellen. Wij antwoordden zo goed we konden op de vragenlijst (zie bijlage A). Op 16 mei 2016 hebben twee leden van de SRN een bijeenkomst gehad met de twee vertegenwoordigers van de BBK, die naar de synode Dunnville waren afgevaardigd. Het rapport van de SRN aan synode Dunnville werd besproken, met name de aanbeveling om de punten 4 en 5 van de regels voor zusterkerkrelaties te schorsen. Via de BBK hebben we de GKv van de besluiten van synode Dunnville 2016 op de hoogte gebracht. Ook hebben we een kopie van die besluiten per e-mail aan alle 269 GKv kerken gezonden met de bijbehorende brief (zie bijlage B, brief aan de GKv kerkenraden).
We hebben weinig reactie van de kerken op het gezonden materiaal ontvangen.
In oktober 2016 publiceerden deputaten M/V van de GKv hun rapport voor de synode Meppel 2017, getiteld “Samen dienen” (“Samenvatting van het rapport” in bijlage C met een internetlink naar het volledige rapport). We hebben dit rapport besproken en waren van mening dat, hoewel het beter georganiseerd was dan het rapport aan synode Ede 2014, het 2016 rapport dezelfde basisbenadering gebruikte voor de interpretatie van de Bijbel als het vorige rapport en ook met de aanbeveling kwam de ambten voor vrouwen te openen. We vonden de Bijbelse basis van het rapport uit 2016 en ook de standpunten omtrent de ambten in de kerk ernstig te kort schieten. De SRN zond daarom de BBK van de GKv onze reactie op uitsluitend het Bijbelse gedeelte van dit rapport, aangezien dit het belangrijkste punt was (zie bijlage D, “Antwoord op de Bijbelse gronden”). We hebben dit rapport ook in het Nederlands vertaald.
De SRN reisde in april 2017 naar Nederland naar de “buitenlandweek”, die door de synode Meppel van 3 tot 8 april op Mennorode werd georganiseerd (zie bijlage E, “Bezoek aan de synode Meppel 2017 van de GKv” gepubliceerd in Clarion, V66, N22, p.31). We spraken de synode toe uit naam van de CanRC (zie bijlage F, “Toespraak tot de synode Meppel 2017”, p. 37). Hoewel de SRN niet officieel de synode mocht toespreken in verband met de zorgen over de richting die de GKv uitging en het rapport “Samen dienen”, konden we toch de meeste leden van het deputaatschap M/V en afgevaardigden naar de synode Meppel spreken om onze Bijbelse zorgen over dat rapport aan te geven. Hoewel de gesprekken frank en vrij werden gevoerd, vonden ze wel in besloten zittingen plaats en werden daarom niet in de synodeverslagen opgenomen. Onze indruk was dat alle afgevaardigden van de zusterkerken diepe bezorgdheid hebben geuit over het rapport “Samen dienen”.
De adviescommissie “Man, vrouw en ambt” van de GKv synode zond de SRN een brief met enkele vragen betreffende die informele gesprekken waarop zij graag tegen 22 mei antwoord wilden ontvangen. Zij hadden het gevoel dat, hoewel veel bij onze ontmoetingen al was gezegd, er ook veel was dat nog niet gezegd was. En zij verklaarden: “We hadden ook de indruk dat in de verschillende discussierondes er bijna geen poging werd ondernomen gemeenschappelijke grond tussen onze meningen en argumenten te vinden.” De SRN zag geen noodzaak gemeenschappelijke grond te zoeken, omdat we de Bijbelse argumenten zo duidelijk mogelijk hadden weergegeven en de adviescommissie van de GKv had op geen enkele serieuze manier op die argumenten gereageerd. Daarom hebben we gewoon de Engelse en Nederlandse versies van onze “Response to the Biblical Grounds” (Bijlage D) als antwoord gestuurd. De SRN werd ook uitgenodigd aanwezig te zijn bij de synodediscussie op 16 juni over onze “Response to the Biblical Grounds”. Om logistieke en functionele redenen hebben we dat afgewezen en omdat we het gevoel hadden dat we ons best hadden gedaan om de Bijbelse argumenten tegen het rapport “Samen dienen” te presenteren.
Ondanks de ernstige zorgen die namens vrijwel alle zusterkerken op de synode Meppel werden geuit, besloot die synode in juni 2017 dat er Schriftuurlijke gronden zijn om, naast mannen, ook vrouwen tot de ambten van diaken, ouderling en predikant te roepen (zie besluiten van synode Meppel hierover, bijlage G). De SRN heeft een uitgebreide reactie op dit besluit geschreven “Response to Synod Meppel’s Decisions to Open all Ecclesiastical Offices to Women” (zie bijlage H). De conclusie van dit rapport is dat de eigentijdse egalitaire cultuur een enorme invloed op de redenering van de synode Meppel heeft gehad – een redenering die volstrekt niet overtuigend is in het actuele licht van de Schrift. De Schrift wijst gekwalificeerde mannen aan om de rol van diaken, ouderling en predikant te vervullen.
De synode Meppel reageerde ook op het besluit van de synode Dunnville om de relatie met de GKv terug te brengen en de punten 4 en 5 van de regels voor zusterkerkrelaties te schorsen (zie bijlage 1, p. 63). Zij zagen van hun kant geen noodzaak de zusterkerkrelatie te herzien en drongen er bij ons op aan de gesprekken op synodeniveau niet af te sluiten, maar door te gaan elkaar te dienen, vooral wanneer onze inzichten verschillen. Onder de gronden voor dat besluit lag Regel 1 voor zusterkerkrelaties, waarin staat dat zusterkerken elkaar zo veel mogelijk moeten steunen in het bewaren en verdedigen van de Gereformeerde Belijdenissen, in overeenstemming met de Schrift, in de leer, tucht en eredienst. Maar deze oproep tot wederzijdse ondersteuning is hol, als de zorgen van de CanRC synodes sinds 2006 evenals de vermaanbrief van de synode Carman 2013 en de ernstige waarschuwingen die de CanRC afgevaardigden sinds 2008 naar de GKv synodes zonden, geen enkele verandering hebben teweeg gebracht in de richting die de GKv gaat ten aanzien van de Bijbelse interpretatie. In werkelijkheid beschouwt de synode Meppel onze zorgen niet als een kwestie van Bijbels belang, maar alleen maar als een zaak van verschil van inzicht en praktijk. In tegenstelling tot de synode Meppel zien de CanRC dit niet als iets van minder belang, maar als een zaak van trouw aan de duidelijke voorschriften van de Schrift en haar gezag en volkomen genoegzaamheid voor geloof en leven (Nederlandse Geloofsbelijdenis, Artikelen 5 en 7).
Betreffende opdracht 4.4.5
Zoals aangegeven in “Developments in the Relationship Between the GKv and the NGK” (zie bijlage J) is er in de GKv een groeiend gevoel van ‘eenheid in Christus’ met verschillende andere kerken. Dit is geen eenheid die op de Schrift is gebaseerd, zoals beleden wordt in de Gereformeerde Belijdenissen, maar meer een eenheid gebaseerd op een wederzijdse herkenning als christenen. Dit kan gezien worden in de groeiende lijst contacten die worden geadviseerd en onderhouden door de GKv Deputaten voor Kerkelijke Eenheid (DKE). Eenheid, gebaseerd op het Woord, zoals beleden wordt in de Gereformeerde Belijdenissen, wordt verlangd en is verplicht. Maar het lijkt alsof er een zoeken is van eenheid zonder gepaste aandacht voor de basis van ware oecumene. Volgens het rapport van DKE was er overleg met de NGK deputaten over een aantal zaken, inclusief de vergelijking van kerkordes, de kwestie van de vrouw in het ambt, de sacramenten, het openstellen van de kansels voor elkaars predikanten en de plaats van praktiserende homoseksuelen in het kerkelijk leven. De meerderheid van de DKE stelde een nieuwe “algemene regeling’ voor samenwerking van de GKv en de NGK voor, die de regel zou bevatten dat de kansels van de GKv open zouden staan voor de NGK predikanten en dat NGK leden zouden worden toegelaten tot de GKv kerken en hun avondmaalstafels. Evenwel presenteerden drie leden van DKE een minderheidsrapport, waarin zij een heel kritische analyse van de gesprekken gaven. Zij concludeerden dat de gesprekken niet gingen over de meest cruciale zaken voor de relatie, namelijk de binding aan de belijdenis en hoe om te gaan met ambtsdragers die het niet eens zijn met delen van de belijdenisgeschriften. Dit zijn zaken die de NGK 50 jaar geleden aanleiding gaven zich van de GKv af te splitsen. De SRN ziet dit als bevestiging van haar bewering in rapporten aan de Generale synodes van Carman 2013 en Dunnville 2016, dat het niet de NGK is die gereformeerder is geworden, maar dat de deformatie in de GKv hen meer op de NGK deed gelijken. Het is betreurenswaardig dat de synode Meppel in haar besluiten over de betrekkingen met de NGK simpelweg de analyse van een minderheidsrapport heeft genegeerd.
De synode Meppel en de Landelijke Vergadering van de NGK kwamen op 11 november 2017 in Kampen samen. Toespraken en workshops werden georganiseerd en de dag werd met een eredienst en de viering van het avondmaal besloten. De twee belangrijkste besluiten die destijds werden genomen, waren:
Uiting te geven aan het verlangen zo spoedig mogelijk één kerkverband te vormen op basis van Gods Woord en de Gereformeerde Confessies en georganiseerd volgens de principes van de Gereformeerde kerkorde.
Met het oog op die vereniging een “Management Group” op te richten om de logistiek van het worden van één verband uit te werken.
Als kerken verenigen op de stevige basis van Schrift en confessies en naar de principes van de gereformeerde kerkorde is er reden tot dankzegging. Maar in het geval van de geplande eenwording van de GKv en de NGK hebben we ernstige vragen, gebaseerd op de voorgaande rapporten van DKE en de besluiten van de synodes van de GKv. De bewering dat de kerken elkaar hebben gevonden door te luisteren naar wat de Heere in zijn Woord zegt, klinkt behoorlijk hol, als zowel de GKv als de NGK vrouwen tot de ambten hebben toegelaten niettegenstaande de duidelijke richtlijnen van de Schrift, dat alleen mannen in de kerkelijke ambten moeten dienen. Hoewel in 2016 besloten werd dat de ambten niet open staan voor homoseksuele stellen, worden zij over het algemeen wel aan het Heilig Avondmaal welkom geheten als leden in volle rechten, als zij in een relatie van liefde en trouw leven, ondanks de heldere normen van de Schrift betreffende homoseksuele relaties. Wij ontkennen daarom dat de eenwording van GKv-NGK echt op Gods Woord zou zijn gebaseerd.
Daar komt nog bij dat de claim dat een eenwording tussen GKv en NGK op de gereformeerde confessies is gebaseerd, niet terecht is als er geen helder en gemeenschappelijk begrip is van wat ondertekening van de gereformeerde belijdenisgeschriften werkelijk inhoudt. Dit was één van de voornaamste redenen voor de scheuring in het verleden.
Tenslotte kunnen dikke vraagtekens gezet worden bij het besluit eenheid op basis van de gereformeerde kerkorde te zoeken zonder tenminste de voornaamste leerstukken van zo’n gereformeerde kerkorde uit te werken, vooral met een kerk die niet echt een kerkorde heeft. De NGK heeft geen actuele kerkorde als basis van het verband, maar een veel lossere landelijke overeenkomst tussen kerken die dan ook veel vrijheid aan de plaatselijke kerken laat. Vandaar dat we dit GKv besluit om naar eenheid te streven niet als een positieve ontwikkeling zien, maar eerder als een beweging weg van hun vastgelegde basis en principes.
Het samenkomen van de GKv en de NGK roept geen vertrouwen op dat de GKv vooruit gaat op het Bijbelse en gereformeerde pad. Integendeel, wij geloven dat deze kerken doorgaan met af te wijken van de duidelijke voorschriften van Gods Woord en de gereformeerde confessies.
Betreffende opdracht 4.4.6
In december 2017 ontvingen we een brief van de BBK van de GKv betreffende de TUK (zie bijlage K). Dit document gaf de verzekering dat “het aanwijzen van Gods blijvende voorschriften voor ons leven ook in onze cultuur Schriftuurlijk vastgelegde wijsheid en gevoeligheid vereist.” We werden door deze verklaring niet gerustgesteld, waarbij we bedachten hoe de heersende cultuur de uitleg van de Bijbel op de GKv synode heeft beïnvloed.
Zo werden wij bijvoorbeeld niet gerustgesteld door geschriften in de TUK publicatie uit 2017 met als titel Gereformeerde Hermeneutiek Vandaag. In dit boekje benadrukt Prof. Ad de Bruijne, één van de redacteuren van deze publicatie, dat we moeten ‘stoeien’ (interact) met Gods Woord over ethische oordelen, maar tegelijkertijd opent hij de deur naar ethische oordelen die de duidelijke richtlijnen van de Schrift tegenspreken. Hij suggereert ook dat niet al het ethische inzicht dat christenen nodig hebben, in de Schrift kan worden gevonden, maar eventueel in de algemene openbaring kan worden ontdekt. De volledige kritiek van de SRN op professor De Bruijne staat in bijlage L. Als we de redenering van deze professor volgen, zouden we kunnen voorvoelen dat de legitimatie van homoseksuele relaties heel goed de volgende stap binnen de GKv kan zijn. Synode Meppel benoemde in één van haar laatste zittingen in november 2017 deputaten om te bestuderen of er reden is de traditionele kerkelijke weg van handelen met homoseksualiteit in te perken.
De SRN kreeg van de synode Dunnville ook opdracht aandacht te geven aan een artikel van dr. J.M. Burger van de TUK in een publicatie uit 2014: Cruciaal: de verrassende betekenis van Jezus’ kruisiging, waarin hij een artikel over de verzoening schreef, dat velen zien als een ondermijning van het actuele offer van Christus. Wij schreven op 12 juli 2016 een brief aan dr. Burger (zie bijlage M). Deze brief bevatte twee basisvragen betreffende zijn artikel:
“Hebben wij u niet juist weergegeven in onze kritiek, zoals die in ons rapport aan Synode Dunnville stond?” en “Heeft u sindsdien uw standpunten herzien en publiek afstand genomen van uw omstreden standpunten zoals die in Cruciaal gepubliceerd stonden?” We ontvingen in maart 2017 antwoord van dr. Burger, waarin hij uitlegde dat wat hij schreef meer vanuit een cultisch dan juridisch gezichtspunt op Jezus’ offer was. Hij verklaarde ook dat hij handhaaft wat hij in het artikel heeft geschreven, omdat niemand hem heeft getoond waarom zijn standpunten herzien moeten worden (zie bijlage N). Aangespoord door zijn antwoord, hebben we nog een brief gestuurd, waarin dr. Burgers redenering werd bekritiseerd en waarin erop werd gewezen dat hij wat hij schreef moet verduidelijken en herzien om de verwarring weg te nemen die over zijn standpunten, niet alleen binnen de SRN, maar ook bij anderen was ontstaan (zie bijlage O). Tot vandaag is geen antwoord op deze brief ontvangen.
Zoals deze discussies en communicatie laten zien, blijven wij onze zorgen houden over wat aan de TUK plaats vindt. In april 2017 besloot de synode Meppel positief toe te werken naar de vestiging van een Gereformeerde Theologische Universiteit (GTU), die de TUK en de Theologische Universiteit van Apeldoorn (TUA) van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) zou omvatten. Maar in juli 2017 besloot de synode van de CGK, dat de TUA geen deel van een GTU zou uitmaken. Dit laat zien dat anderen onze zorgen delen over de richting die de TUK gaat. Met het accepteren van nieuwe methoden van Bijbel interpretatie volgt dit instituut een pad dat wegleidt van het gezag en de volkomenheid en normativiteit van Gods Woord, het evangelie van leven in Christus.
Betreffende opdracht 4.4.7
Zoals aangegeven in het rapport “Involvement of the GKv with the National Synod in the Netherlands” (zie bijlage P), hebben GKv deputaten de “Nationale Synode” in de stad Dordrecht bijgewoond. Dit lichaam bestaat uit afgevaardigden uit een grote verscheidenheid van Protestantse kerken in Nederland. Hoewel het in eerste instantie bedoeld was als discussieplatform om elkaar te ontmoeten en theologische discussies te voeren en kerkelijke kwesties zonder bindingen of verplichtingen te bespreken, werd op de vergadering in 2015 voorgesteld dat de deelnemende kerken in een soort convenant zouden treden. Destijds gingen stemmen op die voorstander waren van het ontvangen van elkaars predikanten en elkaars leden bij de vieringen van het avondmaal.
De synode Meppel heeft DKE opgedragen door te gaan met deelname in dit lichaam en zich zo mogelijk zelfs aan te sluiten bij het voorgestelde convenant van protestantse kerken in Nederland, waarbij ze wel acht moesten geven op gehoorzaamheid aan Gods Woord en de waarde van de gereformeerde confessies. De oorspronkelijke Nationale Synode van Dordrecht, 400 jaar geleden, werd gehouden om de eenheid van Gereformeerde kerken op basis van Schrift en confessies te verdedigen, inclusief de Dordtse Leerregels. Maar deze vergadering, samengesteld uit afgevaardigden van heel verschillende kerken, inclusief de Remonstrantse Broederschap, zoekt blijkbaar een ander soort eenheid, een oppervlakkige eenheid, niet gebaseerd op Schrift en Gereformeerde confessies, met name de Dordtse Leerregels. Daarom menen wij dat door het deelnemen aan deze samenkomst de GKv haar staan voor de waarheid van Gods Woord, zoals die is samengevat in de Gereformeerde confessies, compromitteert.
Betreffende opdracht 4.4.8
De SRN onderhield contact met de deputaten van zusterkerken, vooral toen de rapporten voor de synode Meppel beschikbaar werden gesteld, in het bijzonder het rapport “Samen dienen”. Op de synode Meppel hadden we gelegenheid andere afgevaardigden te ontmoeten en te spreken, die afkomstig waren uit de Free Reformed Churches of Australia, de Reformed Churches in Brazil, de Free Reformed Churches of South Africa, de Free Church of Scotland en de Free Church of Scotland (Continuing). We waren dankbaar dat onze zusterkerken onze zorgen over het rapport van deputaten M/V en het besluit van de synode Meppel deelden. De GKv heeft onmiskenbaar de zorgen van hun zusterkerken wereldwijd genegeerd, zoals blijkt uit het besluit de kerkelijke ambten voor vrouwen open te stellen.
Dit bleek ook op de julivergadering van de International Conference of Reformed Churches in Jordan Station, ON (bijlage Q, “Press Release ICRC 2017”). Leden van de SRN waren aanwezig en hadden contact met afgevaardigden van zusterkerken en veel gereformeerde kerken wereldwijd. Dit orgaan besloot vrijwel unaniem de GKv van de ICRC te schorsen vanwege het besluit vrouwen tot alle kerkelijke ambten toe te laten. De schorsing was gebaseerd op de Constitutie van de ICRC. We merkten tijdens de discussie dat veel afgevaardigden van gereformeerde kerken onthutst waren over de gronden van het besluit van de synode Meppel. De voorzitter van de synode Meppel was aanwezig om het GKv besluit te verdedigen.
Onze zusterkerken (evenals veel gereformeerde niet-zusterkerken in het buitenland) delen onze overtuiging dat de GKv afwijken van de Schrift, zoals dit te zien is in het toestaan vrouwen in de kerkelijke ambten te bevestigen. Ondanks ernstige waarschuwingen van talloze afgevaardigden en dringende vermaanbrieven van de CanRC en andere kerken wereldwijd, is er geen blijk geweest van ommekeer in de richting die de GKv gaat. In plaats van vast te staan samen met zusterkerken die door de jaren heen trouw waren, heeft de GKv laten zien dat zij klaar zijn om contacten en relaties na te streven met kerken en organisaties die zich niet volledig onderwerpen aan Gods Woord. Sommige van onze zusterkerken, zoals de Free Reformed Churches of Australia en de Reformed Churches of New Zealand hebben daarom al besloten hun relatie met de GKv te beëindigen.
Betreffende opdracht 4.4.9
De GKv erkennen in verschillende brieven en rapporten dat zij als kerken en als kerkverband gedurende de laatste jaren zijn veranderd. Wij zien al die veranderingen niet als positief, vooral de veranderingen in Bijbeluitleg en toepassing. Hoewel we dankbaar zijn voor trouwe stemmen in de GKv, moeten we met veel verdriet rapporteren dat de GKv als kerkverband doorgegaan is zich verder te verwijderen van een onderwerping aan het gezaghebbende, volkomen en duidelijke Woord van God en zich steeds meer heeft aangepast aan de westerse cultuur van de 21ste eeuw. Deze verschuiving heeft door de jaren heen plaatsgevonden, maar is werkelijk doorgebroken met het besluit van de synode Meppel vrouwen toe te staan in het ambt bevestigd te worden. Daarom stellen wij vast dat we niet langer naar de GKv kunnen zien om hulp en steun in de Canadese strijd tegen de mensgerichte en niet in de waarheid geïnteresseerde westerse cultuur, waarin wij leven en die we moeten weerstaan om vast te houden aan onze Verbondsgod en de redding en het leven dat Hij in Jezus Christus in zijn Woord heeft beloofd. Onze aanbeveling is daarom dat de CanRC de relatie met de GKv niet verlengt.
Aanbevelingen
Aanbeveling 1
De Synode besluit de zusterkerkrelatie met de GKv niet voort te zetten.
Gronden:
Het besluit van de synode Meppel 2017 om vrouwen toe te laten tot het kerkelijk ambt is in strijd met de Schrift, zoals blijkt uit bijlage H van ons rapport.
Het is hoogst onwaarschijnlijk dat dit besluit zal worden teruggedraaid op appel aan de volgende generale synode, aangezien de synode Meppel heeft besloten dat de kerken onmiddellijk vrouwelijke ambtsdragers konden bevestigen en omdat de NGK, met wie de GKv in een proces van eenwording zitten, al enige tijd bevestiging van vrouwen in het ambt toestaan.
Door het besluit de bevestiging van de vrouw in het ambt toe te staan heeft de GKv de talloze waarschuwingen inzake onbijbelse hermeneutiek genegeerd, sinds de synode Zwolle 2008 gericht aan hun synodes door de SRN, evenals door afgevaardigden van andere zusterkerken. De GKv heeft ook ernstige vermaningen, die door de synode Carman 2013 gericht waren aan de synode Ede, aan de kant geschoven betreffende de plaats van die onbijbelse hermeneutiek aan de TUK en ook in het rapport van deputaten M/V.
Het besluit van de synode Meppel om naar volledige eenheid met de NGK toe te werken laat zien dat de GKv zijn opgeschoven in de richting van die kerken, die de ambten ook hebben opengesteld voor vrouwen en die homoseksuele stellen toestaan lid in volle rechten te blijven.
Het besluit van de synode Meppel 2017 om deel te blijven nemen aan het brede oecumenische forum van Nederlandse protestantse kerken op de Nationale Synode in Nederland is zorgwekkend. Dit forum is ertoe overgegaan te spreken over een soort uiteindelijke vereniging van alle deelnemende kerken, zodoende laat de betrokkenheid van de GKv een verzwakking zien van toewijding aan de ware gereformeerde oecumene, die op Schrift en de Drie Formulieren van Eenheid is gebaseerd.
Een besluit om de relatie met de GKv te beëindigen is consistent met het handhaven van relaties met kerken waarmee we momenteel een zusterkerkrelatie hebben en ook met het lidmaatschap van de ICRC en de NAPARC. Het GKv lidmaatschap van de International Conference of Reformed Churches is geschorst, vanwege het besluit vrouwen toe te staan in het ambt bevestigd te worden. Een paar van onze zusterkerken hebben ook hun relatie met de GKv beëindigd en binnen de NAPARC hebben de OPC en de URCNA het contact met de GKv gestaakt vanwege de vrouw in het ambt.
Een besluit om de relatie met de GKv te beëindigen zou een aanmoediging zijn voor trouwe leden binnen de GKv om actie te ondernemen en het zou een laatste oproep aan de GKv als geheel zijn om zich bewust te worden van de ingeslagen richting van deze kerken, die eens met ons stonden op dezelfde basis van Schrift en gereformeerde confessies.
Het doorsnijden van de banden met de GKv is de enige verantwoorde actiekoers met het oog op het geestelijk welzijn van de CanRC, die anders kwetsbaar zouden zijn voor onbijbels denken, dat meer en meer in de GKv duidelijk wordt.
Aanbeveling 2
Na het aanvaarden van Aanbeveling 1 besluit de synode ook de SRN te danken en van haar taak te ontheffen als subcommissie van de CRCA, die verantwoordelijk is voor betrekkingen met kerken in Nederland.
Aanbeveling 3
Na het aanvaarden van Aanbeveling 1 besluit de synode ook een CRCA afvaardiging te benoemen om op de volgende synode van de GKv aanwezig te zijn en haar besluit kenbaar te maken met passende woorden van droefheid betreffende deze breuk met de kerken met wie we zulke diepe wortels delen.
J. de Gelder
J. Moesker
G.J. Nordeman
C. Van Dam
Noot:
1.Acta Synode Bunbury 2018 van de Free Reformed Churches of Australia, speeches pg. 26ff
Bijlage L van Rapport SRN aan synode Edmonton 2019
De Theologische Universiteit in Kampen (TUK) en Gereformeerde hermeneutiek vandaag
Een officiële publicatie van de TUK legt uit hoe Gereformeerde hermeneutiek in onze tijd en cultuur moet functioneren. Faculteitsleden van de TUK schreven samen 13 essays, die werden gebundeld in deel 18 van de TU Bezinningsreeks: Gereformeerde ethiek vandaag (2017) (15). De TUK houdt op 29 september 2017 een conferentie over deze publicatie.
Een korte overweging van een belangrijk essay in deze nieuwe publicatie is van belang om te pogen inzicht te krijgen in recente synodebesluiten over het toelaten van de vrouw in het ambt en waarschijnlijk ook het nog in behandeling zijnde besluit om praktiserende homoseksuelen tot het avondmaal toe te laten. Het gaat de reikwijdte van dit korte rapport te boven om op alle essays van deze verzameling opstellen in te gaan. Dat zou nog een boek vereisen. Voor ons doel focussen we op de bijdrage van prof. De Bruijne, die ethiek doceert.
Ethiek en hermeneutiek
In de bijdrage van Ad de Bruijne, “Ethiek en hermeneutiek”, stelt hij dat we een betere visie nodig hebben dan de gangbare, waarin de Tien Geboden als Bijbelse basis voor de ethiek werden gebruikt (182) (16). De centrale ethisch-hermeneutische vraag is: “wat is het goede leven dat past bij Gods werken in Christus op weg naar het komende koninkrijk en wat is binnen de marges van de gegeven situatie de optimale stap vooruit in die richting?” (184-85, cursief in de oorspronkelijke tekst). Het eerste antwoord draait om de drieslag ”geloof, hoop en liefde, waarbinnen de liefde de kern vormt” (185).
De Bruijne vervolgt met te claimen dat de ethiek van de apostelen aansluit bij algemeen erkende opvattingen over goed en kwaad in hun cultuur. Wij moeten ons ook aanpassen aan de cultuur van onze tijd, zoals de apostelen dat deden. Zij gaven verschillende adviezen, afhankelijk van de situatie (188-89). In onze tijd gaat het dan om: “Factoren als ervaring, ratio, gemeenschap en context blijven staan binnen het raamwerk van het omvattende verhaal van de Schrift. Daardoor zijn ze ‘geheiligd’ en kunnen ze volwaardig meedoen binnen de ethische hermeneutiek”(190).
In het licht van het bovenstaande werkt De Bruijne de vijf consequenties hiervan uit.
In de eerste plaats: “Ethische hermeneutiek vraagt om expliciete duiding van de werkelijkheid waarbinnen we zoeken naar het goede leven. Die werkelijkheid bleek immers ingesloten bij het grote verhaal van de Schrift. Zij is meer dan een passief veld, waarop Bijbelse normen moeten worden ‘toegepast’. Ook volgens Artikel 2 van de NGB maakt zij deel uit van Gods openbaring. Zij kan ons veel leren, zoals duidelijk wordt in de Bijbelse wijsheidsliteratuur” (190-91). Dan geeft De Bruijne een grove schets van wat allemaal binnen de werkelijkheid valt, die ons helpt ethische beslissingen te nemen. Deze werkelijkheid omvat films en andere culturele fenomenen, die we in onze christelijk beïnvloede westerse cultuur tegenkomen (191).
In de tweede plaats behoren ook zelfkennis en zelfkritiek tot de ethische hermeneutiek. Als je iemand anders oordeelt, oordeel je jezelf (Rom. 2:1). Rationele argumenten zijn niet genoeg. Liefde moet bijvoorbeeld gediend worden, ook tegenover homoseksuelen.
In de derde plaats merkt De Bruijne op dat zijn insteek bij de ethische hermeneutiek van de apostelen met de daaruit volgende hermeneutische consequenties leidt tot correcties van en aanvullingen op het gangbare gereformeerde Bijbelgebruik in de ethiek. We moeten het contingente karakter van veel ethische aanwijzingen in de Bijbel meer verrekenen. Ze staan niet los van hun eigen tijd en situatie en zijn in de eerste plaats daarop gericht.
De Bijbel zegt bijvoorbeeld over homoseksualiteit alleen dat wat in de toenmalige context belangrijk was. De vraag die ons het zwaarst weegt, speelt in de Bijbel niet, namelijk die van een oprechte christen die bij zichzelf een onvrijwillige homoseksuele oriëntatie ontdekt. Daarom biedt datgene wat de apostelen wel over het onderwerp zeggen, niet automatisch voldoende antwoord op die vragen. De apostolische voorschriften waren eerst op onze medegelovigen destijds gericht en vormen niet automatisch rechtstreekse richtlijnen voor ons. Ze stimuleren ons juist om in onze omstandigheden ook zelf zulke ethische vragen te beantwoorden. (192).
Ten vierde moeten we, meer dan gebruikelijk is in de gereformeerde ethiek, aandacht vragen voor geestelijk vermogen tot mondig (zelfstandig) en creatief ethisch oordelen (Rom. 12:1,2). De Bijbel duidt dat aan met termen als onderscheidingsvermogen, wijsheid en fijngevoeligheid. De gemeente bezit dat vermogen. Als degenen die door Christus zijn verlost en door de Geest herschapen, hebben wij het vermogen om goed en kwaad te onderscheiden. Zo’n vermogen wordt in de Bergrede voorondersteld.
Ten vijfde heeft ethische hermeneutiek in het licht van het bovenstaande een nadrukkelijke spirituele dimensie. Resultaten zijn niet langs methodische weg maakbaar. Elke positieve uitkomst is een geschenk. Inzichten overkomen je bij verrassing, ook wanneer je er hard voor werkte. Veel inzichten krijg je bovendien direct of indirect aangereikt door anderen. Je luistert en leest, wordt opgevoed en geschoold, neemt waar en beweegt in een traditie. Dit typeert het inzicht in Gods Woord en wil (194).
Het Bijbelse fenomeen profetie leert ons dat zulke kennis uiteindelijk òf van God komt, òf van een dwaalgeest. Kennis van goed en kwaad is een genadegeschenk. Wijsheid komt op het gebed (Jak 1:5). De Bruijne refereert dan aan Hand. 21:10-14 om te laten zien dat profetie vaak betrekking had op de concretisering van Gods wil in concrete situaties. Hij claimt dat profetie bij de ethische hermeneutiek hoort. Christelijk ethisch inzicht is onmogelijk, als we ons niet daadwerkelijk overgeven aan de leiding van de Geest. Zonder deze houding seculariseert christelijke ethiek, zelfs wanneer zij zich sterk maakt met Schriftberoep en redeneert vanuit Bijbelgegevens (194).
Dit geschenkkarakter van ethisch inzicht leert ons Gods vrijheid te respecteren, ook als zijn Woord geen duidelijk antwoord geeft. En als ethisch inzicht aanwezig blijkt waar we het niet verwachtten, dan moeten we het desondanks waarderen en benutten.
Het geschenkkarakter van ethisch inzicht maakt ons vrijmoedig en bescheiden tegelijk. Een geschenk bederf je niet door slagen om de arm en disclaimers, maar gebruik je enthousiast en overtuigd. Tegelijk besef je diep dat je niets hebt dat niet ontvangen was (1 Kor. 4:7), en dat ook ‘ethisch brood’ alleen ‘dagelijks’ komt. Op het geschenk van gisteren kun je vandaag niet zelfverzekerd teren, terwijl je het cadeau voor morgen nog niet op zak hebt. Bovendien zijn vergissingen denkbaar en kunnen medechristenen betere inzichten hebben. Zelfs de kerk als geheel heeft zich regelmatig vergist in het onderscheiden van Gods wil (slavernij, visie op vrouwen) (194).
De Bruijne zegt verder dat onze ethische zekerheid geloofszekerheid is. In vertrouwen waag je de stap. Juist deze houding doet je open staan voor Gods eventuele correctie en verdere leiding. Je moet ervoor open staan om terug te komen op eerdere conclusies.
Het geschenkkarakter van ethisch inzicht motiveert daarom tot het inoefenen van ontvankelijkheid voor God. Alleen een geestelijk mens kan verstaan (1 Cor. 2:14-15). Alleen gevormd door de Geest en delend in Christus’ karaktertrekken worden wij open voor God. Het is niet alleen zo dat ethische inzichten onze levenspraktijk veranderen, maar ook omgekeerd is het waar. We ontvangen pas dieper inzicht wanneer we werkelijk veranderen naar het beeld van Christus. Eerst komt de liefde. Daaruit wordt de fijngevoeligheid geboren (Filip. 1:9-10). Daarom is de belangrijkste functie van de Bijbel niet eens dat hij ons precies de weg wijst. De Schrift verbindt ons aan Christus en doet ons delen in zijn veelzijdige geestelijke vermogen om het goede leven te herkennen. Ethische hermeneutiek is alleen mogelijk wanneer de Schrift ons in gezamenlijke en persoonlijke liturgie voortdurend beademt. Alleen in zo’n spirituele bedding ontstaan vruchtbare ethische inzichten. Soms ontvangen we een ethisch inzicht terwijl we omgaan met een Bijbelgedeelte dat niets met het onderwerp van het inzicht te maken heeft. Maar die passage verbindt ons echter wel met Christus en vormt een venster op het omvattende kader van Gods werken. Daarom kan geen ethicus zonder intensieve omgang met de Bijbel (195).
De Bruijne pleit dan voor een uitgebreidere gereformeerde kijk op hermeneutiek in de ethiek.
Hij vraagt: Zegt de gereformeerde belijdenis terecht dat “de Heilige Schrift de wil van God volkomen bevat en voldoende leert al wat de mens moet geloven om behouden te worden”(NGB Art. 7)? Wanneer daarmee bedoeld is dat alle noodzakelijke ethische inzichten wel ergens in de Bijbel staan of daaruit afgeleid kunnen worden, klopt het niet. Zien wij echter de Bijbel als het getuigenis van Gods werken in Christus en als het middel waarmee de Geest ons in Christus doet delen, dan verandert het beeld. Alle factoren van christelijk-ethische hermeneutiek staan inderdaad in de Schrift. Zo bezien blijft christelijk-ethische hermeneutiek inderdaad hermeneutiek van de Bijbel (195).
Korte kritiek
In het algemeen kunnen we concluderen dat dit essay het vertrouwen in het vermogen van het Woord van God om met de huidige ethische kwesties om te gaan niet bevordert.
Ad de Bruijne suggereert dat de Bijbel niet voldoende is om ethische beslissingen te nemen. Hij ontkent dat al het nodige inzicht ergens in de Bijbel kan worden gevonden of uit de Bijbel kan worden afgeleid. Volgens hem moeten wij, aangezien de ethiek van de apostelen op hun situatie was toegespitst, ons ook aanpassen aan de huidige cultuur en afhankelijk van de situatie andere adviezen geven. De Bruijne ziet over het hoofd dat de apostelen geïnspireerd werden toen zij de Schrift schreven. Wij zijn dat niet.
In antwoord op de Bruijnes essay kunnen we kort het volgende opmerken, waarbij we bovenstaande nummering aanhouden.
In de eerste plaats suggereert De Bruijne dat algemene openbaring, waarbij hij de cultuur insluit, een hulp voor ons bij het nemen van ethische beslissingen kan zijn. Deze notie is niet Bijbels en onze kritiek erop kan in ons rapport aan de Synode van Carman 2013 gevonden worden (blz. 66-68).
Ook kunnen we opmerken dat het goede in onze huidige cultuur vaak aan christelijke invloeden op de westerse wereld is te danken. Deze invloeden kwamen op hun beurt uit de Schrift. Dus moeten we terug naar de Schrift voor onze ethische oriëntatie.
In de tweede plaats is het waar dat rationele argumenten niet voldoende zijn om tot ethische beslissingen te komen. Liefde moet er ook onderdeel van zijn. Maar we moeten voorzichtig zijn om geen valse dilemma’s te creëren, alsof we bij het rationele gebruik van de Tien Geboden en de principes ervan geen liefde kunnen en moeten gebruiken als we goddelijke normen toepassen.
Ten derde, als De Bruijne verklaart dat we met het contingente karakter van veel ethische richtlijnen in de Bijbel moeten rekenen en dat zij niet apart staan van hun eigen tijd en situatie, waarop ze in de eerste plaats gericht zijn, loopt hij het gevaar de duidelijke normen van de Schrift te ondermijnen.
Dit blijkt duidelijk uit het tolereren van praktiserende homoseksuelen, omdat zij in liefde en trouw samenleven. God openbaarde zijn afschuw van homoseksueel gedrag door heel de Schrift en allerlei culturen heen (bijv. Lev. 18:22; Rom. 1:26-28; 1 Cor. 6:9-10). De liefde wordt gediend, als Gods altijd durende normen aan degenen die in homoseksuele zonde leven, duidelijk worden gemaakt.
Ten vierde, als De Bruijne zegt dat we meer aandacht moeten hebben voor geestelijk vermogen en creatieve ethische oordelen dan gebruikelijk is in de gereformeerde ethiek, suggereert hij dan dat we uitgaan boven wat de Schrift leert? Hij zegt dat Christus in de Bergrede van zo’n vermogen uitgaat. Maar heeft Christus echt verwacht dat zij die zijn rede hoorden boven de Schrift uit zouden gaan? Christus heeft zelfs gezegd, dat Hij niet is gekomen om de wet te ontbinden, maar om die te vervullen. Hij bevestigde opnieuw de blijvende normativiteit van de geboden (Matt. 5:17-20). Wij moeten naar de wet handelen en er niet bovenuit gaan.
Ten vijfde, wanneer De Bruijne de nadruk legt op de spirituele dimensie in ethische oordelen, benadrukt hij terecht dat we moeten handelen in overeenstemming met het Woord van God.
Door echter te suggereren dat profetie tot de ethische hermeneutiek behoort, opent hij de deur naar ethische oordelen die de duidelijke tekst van de Schrift tegenspreken. Wij hebben geen belofte van God dat Hij ons van tijd tot tijd profetie zal geven om ons in de ethiek de weg te wijzen. Hij leidt ons door zijn Woord en Geest (Heid. Cat. Zondag 12).
De Bruijne is tenslotte abuis om te concluderen dat alle benodigde ethische inzicht niet in de Bijbel kan worden gevonden of daaruit kan worden afgeleid (195). De Schrift bevat alles wat voor ons nodig is om te weten. De Tien Geboden geven ons de goddelijke basisnormen, waaruit wij de nodige ethische principes kunnen afleiden. Ook: “gebaseerd op het apostolisch beroep op de wet in Romeinen 13:8-14, Jacobus 1:22-2:13 en Johannes 3, moeten we erkennen dat de apostelen zeer zeker het gezag van de Tien Geboden hebben aangenomen en van christenen verwachten dat zij die in praktijk brengen”. (17). Bovendien, in tegenstelling tot de Bruijnes kijk op een door hem gebruikt voorbeeld dat wij inzake milieukwesties geen leiding van de Schrift hebben, wordt het principe van beheer en zorg voor de schepping zo duidelijk in de Schrift aangewezen, dat het een basis en voldoende gids is om op de ethische wateren van zorg voor Gods schepping te navigeren (bijv. Gen. 2:15; Ps. 24:1; 95:5; 145:9, Spreuken 12:10; 1 Pet. 4:10). Op alle andere ethische gebieden kunnen we op vergelijkbare wijze door Gods Woord worden geleid, indien we de principes, die het Woord ons leert, erkennen. (18)
Noten:
Uittreksel uit het CRCA-SRN rapport voor de synode Dunnville 2016
(onderdeel van bijlage M bij rapport SRN aan synode Edmonton 2019)
Dr. Hans Burger, door de synode Ede als universitair docent Systematische Theologie benoemd, publiceerde onlangs een essay “Voorbij de offerkritiek”, met als ondertitel “Het beeld van het offer”. [19]
Hij merkt op dat woorden als offer, zondebok en zondoffer tegenwoordig ertoe neigen een negatieve connotatie te hebben. Hoe kunnen we dan over Christus’ offer spreken als iets positiefs, als het woord offer zo’n negatieve connotatie in onze cultuur heeft voor iemand die niet met het christelijk geloof is opgegroeid (52)? Wat volgt in het schrijven van Burger is behoorlijk verwarrend. Het lijkt erop dat Burger het evangelie op zo’n manier wil laten horen dat het voor onze huidige postmoderne cultuur begrijpelijker en acceptabeler is door het offerelement te verkleinen. Onterecht suggereert hij dat de Bijbel ook kritisch staat tegenover het offer (53) en hij zet vraagtekens bij de dogmatische formuleringen van het offer van Christus. Hij schrijft dat het belangrijk is onderscheid te maken tussen het spreken van de Schrift over Jezus’ dood als een offer “en dogmatische verwoordingen als ‘Jezus brengt een offer door plaatsvervangend onze straf te dragen als betaling van onze schuld. Zo geeft Hij de vereiste genoegdoening aan God en verwerft Hij ons heil.’ Deze gedachtegang vind je in het Nieuwe Testament” namelijk zo niet terug.” (53-54). Dit is een ongeloofwaardige verklaring, omdat de Schriften al deze waarheden duidelijk leren. [20]
Met deze verklaring lijkt hij de plaatsvervangende verzoening van Christus te ontkennen. Inderdaad verklaart hij dat Jezus’ dood strikt gesproken geen offer was. Maar aan de andere kant erkent hij dat Hij het Lam is dat de zonde van de wereld wegneemt en dat zijn bloed vrede brengt (54-55). Niettemin beschouwt Burger het Bijbelse concept van de plaatsvervangende verzoening als een middeleeuws verstaan van Christus’ dood, wat bij hun culturele context paste.
Onze huidige cultuur is niet zo ontvankelijk voor dit begrip en dus zoekt Burger naar een meer cultureel acceptabel verstaan van wat de Schrift zegt over Christus’ offer. Hij is van mening dat het offer van Christus bestond uit Christus’ volledige toewijding in het gehoorzamen van zijn Vader om zijn zending te vervullen. Op deze manier maakt Christus ons mensen die net als Hij toegewijd zijn aan God. Het cultische beeld van het offer benadrukt het positieve van Jezus, die in zijn toewijding onze zonden bedekt en ons verandert in mensen die aan God zijn toegewijd. Op deze manier wordt ons hele leven een offer. Met dit soort redeneringen verkleint, veronachtzaamt, of ontkent Burger zelfs het belang van Christus’ betaling voor onze zonden met zijn bloedige offer om te voldoen aan Gods gerechtigheid, zoals dat bijvoorbeeld in de Heidelbergse Catechismus (Zondag 3 t/m 6) wordt beleden. Hij komt inderdaad dichtbij het maken van een karikatuur van God als oneerlijk om een offer te eisen. Na het noemen van hoe God Abraham weerhield van het offeren van zijn zoon, schrijft Burger: “De Bijbel tekent dus geen strenge God die bloed wil zien. Alsof God wil dat er koste wat kost doden vallen. Alsof Hij een Vader is die zo bloeddorstig is dat hij dan maar zijn eigen Zoon slachtoffert: een nare, immorele God” (64). [21]. Maar Burger ziet voorbij aan het feit dat God heilig is en dat aan zijn recht voldaan moet worden. Burger gaat verder met te spreken over God liefde, maar hij zegt heel weinig over Gods recht. Blijkbaar zou zoiets volgens Burger niet aansprekend of begrijpelijk zijn voor onze huidige cultuur. Voor Burger is Gods’ offer in Christus “primair een appel op ons hart. Het is een liefdevolle uitnodiging om Gods liefde niet af te blijven wijzen, maar te beantwoorden.” (-) “Met de dood van Jezus als offer is direct de oproep verbonden, om vol bewondering voor God ons leven te leven als dank- en lofoffer voor hem.” (-) “Zo is Jezus’ offer het geheim van onze levenstoewijding.” (65)
Al is het Bijbels om van Gods liefde te spreken in verband met het offer van Christus (bijv. Joh. 3:16), toch moeten we ook het belang van Gods recht onderstrepen en het principe van de noodzaak van verzoening door bloed (vgl. Lev. 17:11). Door het negeren van strafvervanging, lijkt Burger zich uit te spreken voor een neo-orthodox standpunt ten aanzien van de verzoening. Net als Burger leert de neo-orthodoxie dat redding niet moet worden gezien in de forensische context van de rechtszaal, “waardoor Christus, door zijn plaatsvervangende handelen een voordeel krijgt dat dan aan anderen wordt doorgegeven. Veel meer is de redding te vinden in het wezen van Christus zelf en daarom wordt vereniging met Christus de sleuteldoctrine”. Verenigd met Christus delen we in zijn verzoende mensheid en ontvangen zo Gods zegeningen. [22]
Samengevat kunnen we zeggen, dat door te proberen cultureel relevanter of begrijpelijker te zijn, Burgers essay de vraag doet oprijzen of hij nog steeds vasthoudt aan de volle Bijbelse leer van plaatsvervangende verzoening. Helaas doen zijn standpunten weinig om het vertrouwen in de TUK onder de contact- en zusterkerken aan te moedigen. [23]
Noten:
[19] Hans Burger, “Voorbij de offerkritiek (Het beeld van het offer”, in Cruciaal: De verrassende betekenis van Jezus’ kruisiging, Henk Bakker e.a. (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 2014), 51-65.
[20] Wat betreft Christus’ offer in onze plaats: Rom. 5:8; 6:4-5; 2 Kor. 5:21; als dragend onze straf: Jes. 53; 1 Pet. 2:24; Heb. 9:28; als betaling voor onze schuld: Matt. 20:28; 1 Tim. 2:6; 1 Pet. 1:18-19.
[21] Burger, “Voorbij de offerkritiek”, 64.
[22] A.T.B. McGowan, “The Atonement as Penal Substitution”, in Always Reforming: Explorations in Systematic Theology, red. A.T.B. McGowan (Downers Grove, IL: IVP Academic, 2006), zie ook blz. 194, 197-200.
[23] Het bovenstaande is voldoende voor ons doel, maar er kan veel meer over Burgers essay worden gezegd. Zie bijv. de discussies in het blog van ds. D. de Jong: http://www.bijbelknopendoos.nl/kn24.htm; zie ook: http://www.eeninwaarheid.info/; en de recensie van Cruciaal door J. Douma: http://www.jochemdouma.nl./boekbespreking/.
Antwoord aan dr. J.M. Burger – 13 maart 2017
(bijlage O bij SRN-rapport aan synode Dunnville 2016)
Geachte br. Burger,
Onze hartelijke dank voor uw antwoord op onze vragen betreffende het onderhavige artikel.
Als commissie hebben wij uw reactie zorgvuldig gelezen en zo een beter begrip van uw achterliggende uitgangspunten gekregen. Desondanks zijn we er niet geheel van overtuigd dat we het in onze op u geuite kritiek niet bij het rechte eind hadden. In bijgaande brief gaan we nader op onze waarnemingen in. Nogmaals willen we graag onze dank uitspreken, dat u de tijd heeft genomen om te proberen elk misverstand uit de weg te ruimen.
We zien ernaar uit u op D.V. 5 april a.s. in Kampen te kunnen ontmoeten.
Namens de CRCA-SRN
Gerard J. Nordeman
Secretaris
Geachte broeder Burger,
Dank u voor uw antwoord van 2 maart 2017 op onze brief van 12 juli 2016. We zijn blij dat u de leer van de plaatsvervangende straf niet ontkent. Uw verzekeringen in dit opzicht accepteren we met blijdschap. Later in ons antwoord zullen we op dit punt terugkomen.
We hadden u twee vragen gesteld. In het licht van deze twee vragen zullen we uw antwoord van 2 maart 2017 overwegen.
Onze eerste vraag aan u in onze brief van 12 juli 2016 was: “Hebben wij u onjuist weergegeven in onze kritiek op uw artikel in Cruciaal? Zo ja, wilt u dan aangeven waar?” (Wij reageren niet op uw andere publicaties die u ons heeft gezonden, daar we die niet hadden gelezen en ze geen onderdeel vormden van ons rapport.)
In onze kritiek hadden we gezegd: “Het lijkt erop dat Burger het evangelie op zo’n manier wil laten horen, dat het voor onze huidige postmoderne cultuur begrijpelijker en acceptabeler is door het offerelement te verkleinen.”
In uw antwoord verklaart u dat “het verkeerd zou zijn” om dit te doen. Wat u zei was meer: “Wat ik graag wil bereiken is om aan mensen uit de 21ste eeuw duidelijk te maken wat de Bijbel over het offer leert.” Maar wij zijn van mening dat u bij uw pogingen hiertoe geen recht doet aan de Bijbelse leer over het offer. In uw antwoord op onze zorgen, zegt u eerst “ik heb me op het cultische beeld van het offer gericht, zonder het al te snel in juridische termen te interpreteren.”
Ten tweede suggereert u dat de Bijbel kritisch staat tegenover het offer en ten derde wijst u op “het verschil tussen een offer naar de Mozaïsche wet en het offer van Jezus.” We willen graag elk van deze onderdelen achtereenvolgens overwegen.
Wat het eerste punt betreft: kunt u werkelijk het “cultische beeld van het offer” scheiden van het juridische doel dat aan het offer ten grondslag ligt? Offeren zou geen onderdeel van de “cultus” zijn, indien het niet gebeurde vanwege Gods rechtvaardige eisen om bloed. De hele Bijbelse reden voor het Mozaïsche offersysteem was juridisch verankerd. Bloed moest vloeien, omdat God naar zijn rechtvaardig bestel het bloed van de mens eiste. Zoals Hebreeën 9:22 samenvat: “zonder het vergieten van bloed vindt er geen vergeving plaats” (vgl. Lev. 17:11). In plaats van het eigen leven en bloed van de mens te eisen heeft God, wetende dat de mens zijn eeuwige wraak niet kon dragen, genadig voorzien in een voorlopig vervangend leven en bloed door middel van een dierenoffer in anticipatie op de komende Redder (vgl. Rom. 3:25). De mens had gezondigd, maar het bloed van dieren werd geofferd. We kunnen niet op Bijbelse wijze over het offer spreken, losgekoppeld van de juridische betekenis ervan.
U noemt ook: “We vinden in de Schrift dat Jezus zichzelf als offer heeft gegeven, dat onze straf op Hem was, dat Hij de prijs heeft betaald om ons los te kopen. Maar de combinatie van deze elementen in één systematisch theologische verklaring is post-bijbels in de zin dat het boven de woorden van de Schrift uitgaat en in het gebied van systematisch theologische reflectie terechtkomt.” Volgens ons klopt ons oorspronkelijke rapport over deze kwestie en schept u een vals dilemma. Als de Schrift kristalhelder is over de waarheden die we belijden, hoe kunt u dan de verwachting rechtvaardigen dat de Auteur van de Schrift alle verschillende elementen betreffende Christus’ werk zou samenvatten in één theologische verklaring? Bovendien zouden uw woorden geïnterpreteerd kunnen worden als een impliciete bewering dat de Schrift geen theologische verklaringen of theologische reflectie bevat. Wij moeten vermijden om helder water troebel te maken met valse dilemma’s.
Wat het tweede punt betreft: het is onjuist om te zeggen dat de Bijbel kritisch tegenover offers staat. De offers waren een middel, waardoor de HEERE genadig het evangelie van de komende Christus liet zien. Meer daarover in het derde punt. U verwijst naar Hebreeën 9:9, 12, 25-26 en Hebreeën 10:1-4 als zouden die verzen kritisch over het offer zijn. Maar de term “kritisch” is hier niet juist. Deze verzen laten de beperkingen van de Oudtestamentische offerdienst zien, omdat zij schaduwen waren van betere dingen die naar Gods bedoeling nog zouden komen. Zij werden door God verordend. Dit bekritiseren is Gods goede voorziening voor zijn Oudtestamentische volk bekritiseren. Het was Gods wil ze als typen en symbolen van het komende offer, het Lam van God (Joh. 1:29), te gebruiken. De Schrift leert ons juist om niet negatief over het offer te denken, zoals u blijkbaar aanneemt dat de moderne mens dat doet, maar om ons te verheugen en opgetogen te zijn over deze voorziening van de Heere, zelfs als de notie van een bloedig offer voor een mens van onze tijd afschuw zou oproepen. De mens van nu moet horen hoe de apostel Paulus zich verblijdde in het offer van Christus. Hij wist dat preken van een gekruisigde, geofferde, Heiland dwaasheid was voor de Griek, maar toch kwam hij in blijde vervoering over de boodschap van het kruis (1 Cor. 1:8-2:16).
In de derde plaats schrijft u in uw antwoord over “het verschil tussen een offer volgens de Mozaïsche wet en het offer van Jezus”. In Cruciaal zegt u zelfs “in strikte zin was Jezus’ dood geen offer”(54). Wat is het belang ervan om zo’n uitspraak te doen? U verantwoordt dit door te zeggen dat hij geen levitische priester was, dat er evenmin een priester bij zijn dood betrokken was, dat Hij niet in de tempel op een altaar is gestorven en dat hij op onheilige grond stierf (54). Dit alles verraadt een gebrek aan begrip van het wezen van Oudtestamentische types en symbolen. Dat waar een type of symbool naar verwijst, is niet hetzelfde als het type of symbool zelf. De Schrift maakt duidelijk waarnaar elk type of symbool verwijst. En zo functioneerde de offerdienst als een type en symbool dat boven zichzelf uitwees, namelijk naar de bloedige, verzoenende offerdood van Jezus Christus. De Schrift maakt duidelijk dat dank zij de aard van het gebeuren een exacte parallel in de vervulling, met al de verschillende aspecten van de Oudtestamentische offerdienst, geen verplichting is en wij moeten zulke parallellen ook niet proberen te vinden of de Schrift daarin overvragen. Het kernpunt is dat bloed vergoten moest worden voor de verzoening van zonde. Dit was het hart van de zaak in het Oude Testament en het werd genadig in Christus’ dood aan het kruis vervuld. Hij is het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt. Wij hoeven u niet te wijzen op de waarheid van het bovenstaande, u die als professor lesgeeft aan een confessioneel seminarie; de waarheid, die blijkt uit de Schrift en uit wat u zelf in de Artikelen 20 en 21 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijdt.
In het licht van wat we hierboven schreven, zijn wij het niet eens met wat u ons schrijft, dat “Ik goede redenen had om op het verschil tussen een offer volgens de Mozaïsche Wet en het offer van Jezus te wijzen.” Wij geloven niet dat er goede redenen zijn om dat te doen.
In dit verband wijzen wij ook uw bewering af dat de manier waarop de confessies over verzoening spreken haar oorsprong in de Middeleeuwen vond. Wij menen dat die haar oorsprong in de Schrift vindt, zoals de relevante Schriftbewijzen die we in de confessies aantreffen ook aangeven. Bovendien moeten we geen valse dilemma’s creëren tussen wat de Schrift zegt en de dogmatische formuleringen van de kerk. U verklaart bijvoorbeeld dat we het woord “voldoening” niet in de Schrift vinden. Maar hoewel het woord zelf misschien niet in de Schrift te vinden is, is de essentie ervan dat zeker wel (Rom. 3:25; Hebreeën 2:17 “propitiation”) Wat we over Christus’ offer belijden is op de Schrift gegrond. Uw redenering (Cruciaal, 54) overtuigt niet.
Wat betreft onze kritiek op uw bespreking van het offer: “met dit soort redeneringen verkleint, negeert of ontkent Burger zelfs het belang van Christus’ betaling voor onze zonden met zijn bloedig offer,” hiermee zeggen we niet dat u opzettelijk het belang van Christus’ betaling voor onze zonden ontkent, maar het soort redenering dat u gebruikte kan leiden tot zo’n verkleining en zelfs ontkenning van het belang van Christus’ betaling voor onze zonden. U schrijft bijvoorbeeld: “God beantwoordt menselijk kwaad liefdevol, door Jezus’ dood te gebruiken als oplossing voor onze zonden.” (Cruciaal, 61). Het op deze wijze verwoorden wekt de indruk dat Christus’ dood niet tevoren verordend was, maar dat Hij, in het zichzelf met hart en ziel geven aan God in gehoorzame offerbereidheid, aan het kruis terecht kwam en God vervolgens de kruisiging als een oplossing voor onze zonden gebruikte. Maar Christus zelf benadrukte de noodzaak van zijn dood en het komende kruis (bijv. Matt. 16:21; Lukas 24:26). Dit was alles tevoren verordend om de Schriften te vervullen (bijv. Lukas 22:37; 24:44).
U heeft deze kwestie nu in uw brief verklaard door ons te schrijven dat “Gods wil ook de dood van Christus aan het kruis omvat”. Wij zijn blij met die heldere verklaring, want zo’n duidelijkheid bleek niet uit uw artikel in Cruciaal. Dit gebrek aan helderheid in uw artikel is wat ons blijkbaar tot een misverstaan (naar uw mening) gebracht heeft van uw opmerkingen over Gods liefde zonder daarbij aandacht aan zijn gerechtigheid te geven. Zoals we echter al eerder in deze brief aangaven, kunt u geen recht doen aan het offer van Christus en tegelijk in uw brief aan ons zeggen “mijn artikel handelt niet over de voldoening aan Gods recht. Het gaat over offers, niet over het gerechtshof” enzovoorts. U kunt het offer niet los bespreken van de reden waarom God in de eerste plaats offers heeft voorgeschreven.
Zo is onze conclusie wat onze eerste vraag betreft, dat wij ervan overtuigd blijven dat in het overwegen van het artikel dat we bekritiseerden, wij terecht voorzichtig stelden: “Het lijkt erop dat Burger het evangelie op zo’n manier wil laten horen, dat het voor onze huidige postmoderne cultuur begrijpelijker en acceptabeler is door het offerelement te verkleinen” (nadruk toegevoegd).
Onze tweede vraag aan u in onze brief van 12 juli 2016 was: “Heeft u uw standpunten sindsdien herzien en publiek uw omstreden standpunten, zoals in Cruciaal gepubliceerd, teruggenomen?”
We zijn blij dat u schreef: “Ik ontken de leer van strafvervanging niet. Ik bevestig en geloof dat onze Heere Jezus Christus in onze plaats de straf heeft gedragen, die wij voor onze zonde verdienden (vgl. Jes. 53:5); Hij werd in onze plaats vervloekt om ons van de vloek van de wet te verlossen (vgl. Gal. 3:13).” Maar het lijkt erop dat deze bevestiging niet duidelijk in uw essay in Cruciaal stond, aangezien u tegen het slot van uw brief van 2 maart 2017 verklaart: “Ik heb geprobeerd mijn positie te verduidelijken en kritische vragen verscheidene malen te beantwoorden… Tot heden heb ik de indruk dat mijn toelichtingen voor GKv-leden overtuigend waren, of tenminste voldoende.” Wij waren blijkbaar niet de enigen die moeite hadden met uw essay in Cruciaal. Wij begrijpen hieruit dat u toegeeft dat het nodig was uw standpunten verder toe te lichten om anderen gerust te stellen omtrent uw orthodoxie op dit punt. Hoewel het in strikte zin geen revisie van uw standpunten is, vormde het wel een opnieuw nodige toelichting op uw artikel, dat inderdaad blijkbaar verwarrend was, niet alleen voor ons, maar ook voor anderen.
Als commissie zijn wij dankbaar voor de verheldering die u ons heeft gegeven, maar wij denken niet dat wij uw standpunten, zoals u die in uw artikel in Cruciaal uiteenzette, in ons rapport aan de Synode Dunnville 2016 verkeerd hebben weergegeven.
Moge de Heere onze God u alles geven wat u nodig heeft om predikanten van het Woord van God op te leiden voor de trouwe prediking van de gekruisigde en weer opgestane Christus.
De uwe in Hem,
Namens de Subcommissie voor betrekkingen met kerken in Nederland
J. de Gelder,
J. Moesker,
C. Van Dam,
Gerard J. Nordeman, secretaris