Printen

Afbraak en opbouw van de kerk van Christus

 

Dr. M.J. Arntzen
07-04-12  

 

In het maandblad Protestants Nederland van februari 2012 stond een artikel van Drs A.A. van der Schans  te Bodegraven onder de titel "Waar komt de tijdgeest vandaan?" Het gaat dan over de omslag in het denken vooral in de zestiger jaren van de vorige, de 20e eeuw. Het bijbels christendom verdween ("God verween uit Jorwert"). Er was geen schuldbesef meer, ook in de kerk verminderde de overtuiging dat we als verloren zondaren met een heilige God te doen hebben. Dat er maar één waarheid is, kon men niet meer aanvaarden. Ieder had zo zijn eigen waarheid. Er kwam meer welvaart en de mensen emancipeerden. Wat goed en kwaad is, ging men zelf uitmaken. Daarbij werden karikaturen gemaakt van het leven in de vijftiger jaren. Alles in een keurslijf. Altijd drie-gangen-menu. Vader het hoofd van het gezin. Domme kinderen zouden op school geslagen worden etc. 

Het is wel waar dat er een omslag in het denken kwam ook in de kerken. Het gold niet alleen de meer vrijzinnigen. Maar ook kerken, die altijd als rechtzinnig en bijbelgetrouw bekend stonden, gingen snel en enorm verschuiven. De bijbel had niet meer goddelijk gezag, waaraan we ons moesten onderwerpen. Nee, de Heilige Schrift gaf weer hoe mensen uit vroeger tijden, met een heel andere cultuur over God dachten. Zo was het nu niet meer. Niet meer: zo staat het er en zo geloof ik tot mijn behoud.  Maar, hoe komt die bijbeltekst bij mij over? Wat heeft die mij te zeggen? Vind ik mijn eigen verhaal erin terug?

 

Niet alleen de leer veranderde, ook het leven. Het gebod dat kinderen hun ouders moesten gehoorzamen werd uit de tijd geacht. Echtscheidingen namen toe, en ook het opzettelijk doden van ongeboren leven. Als een kind ongewenst was, moest men de zwangerschap vakkundig kunnen afbreken.

Zeker waren er verontrusten. Maar naar hun waarschuwing werd niet geluisterd. Ook oppositie op hoog niveau, zoals van Dr. W. Aalders, die zich sterk beriep op Groen van Prinsterer, mocht niet baten. Wie opponeert zal merken, dat hij in een verkeerde tijd leeft. Hij wordt als een achterblijver beschouwd. 

 

Intussen zijn de gevolgen van de omslag in het denken wel ruïneus. Op grote schaal is er kerkverlating. Men gelooft niet meer in een God die ons schiep, die ons zijn heilzame wetten stelt en die wij hebben te gehoorzamen. Wat doen we dan nog in de kerk waar het Woord van een God gebracht wordt?, zo vraagt men zich af. Aan Wie we alleen gehoorzaamheid verschuldigd zijn, wiens Woord we moeten aannemen, zoals dat in het evangelie, in de kerk gepredikt wordt. We zullen zelf wel uitmaken, wat en in Wie we hebben te geloven. We beoordelen zélf wel wat goed en kwaad is in ons eigen bestaan, in onze eigen ogen.

Het gaat zelfs zo ver, dat men, als dr.H.M.Kuitert, stelt dat het in onze tijd de taak van de kerk is, de mensen, de hoorders 'af te kicken'. "Ze moeten het geloof aan een eeuwige soevereine God laten varen. Ze hebben immers een Godsbeeld dat door henzelf bedacht is. Alles wat transcendent, boven het aardse verheven is, komt van beneden”, zo leraart Kuitert, en hij staat niet alleen. Al zulke theorieën hebben grote invloed ook in eertijds rechtzinnige kerkgemeenschappen. Ook in de vrijgemaakt gereformeerde kerken, invloed op de nederlands-,  christelijke gereformeerden en de belijders in de gereformeerde bond binnen de PKN. We zijn allemáál vatbaar voor dat nieuwe denken waarbij het transcendente, het bovennatuurlijke wegvalt, en de mens als soeverein overblijft. Het is eigenlijk het denken van de Franse revolutie: " geen God en geen Meester" en ook geen kerk die een hoge soevereine God predikt en van straffen en genade spreekt. “Verbrijzel de eerloze (de kerk)”, zei Voltaire.

 

En dan zijn er, die nog redden willen, wat er te redden valt. Maar daar moet men wel een hoge prijs voor betalen. De kerk moet zich aanpassen aan de wereld. Een tweede kerkdienst op zondag is te veel. Er moet toch ook ontspanning wezen, ook in werelds vermaak. Als er dan nog een tweede dienst moet zijn, maak die zo aantrekkelijk mogelijk, met interrupties onder de preek, met gezellig koffiedrinken erbij.

De mens staat dan wel sterk in het middelpunt. Zo hoort het ook,volgens het moderne denken. Het is niet meer: Spreek Here, uw knecht hoort, en ik zal U gehoorzamen tot mijn eeuwig behoud. Maar wat ik hoor van de kansel, wat ik lees in mijn bijbel, moet bij mij passen. Het moet kloppen met mijn levensverhaal. De levende, almachtige en soevereine God verdwijnt achter de nevels van ons menselijk denken.

Er is een sterke neiging om alleen te geloven wat we kunnen zien, horen en met onze menselijke mogelijkheden kunnen waarnemen. Nu, zo vind je de God van de bijbel, de Christus van de Schriften niet. En zo voelen velen, die nog wel christen willen blijven, zich min of meer weerloos tegenover de atheïsten die het bestaan van God loochenen..
Maar hoeven we zo weerloos te staan? Calvijn wees sterk op het Godsbesef, dat ieder mens toch is ingeschapen. De mens is het hoogste schepsel, maar tegelijk beperkt, nietig en sterfelijk. Toch is daar een onuitroeibaar Godsbesef bij een ieder. We horen hiervan ook duidelijk in Rom.1::20 dat de eeuwige kracht en goddelijkheid van onze God en koning vanuit de schepselen worden gekend en doorzien. Er is ook een onuitroeibaar besef, dat er een God moet zijn. Wie kan anders de wereld met zijn gesteenten, bergen en dalen, oceanen en vruchtbare gronden, wie kan de hemel met zon maan en ontelbare sterren bedacht en gemaakt hebben? Er moet een veel hogere transcendente macht een eeuwige God zijn. Ieder mens weet dat van nature.

Maar het is wel zo, en dat lezen we ook in Rom.1 dat de mens dit Godsbesef verdringt en onderdrukt en zo in het tijdelijke, het hier en nu ondergaat. Dan beseffen we niet meer, dat we met al onze waan, met onze vergevorderde wetenschap en techniek, toch tijdelijke nietige afhankelijke schepselen zijn, onderworpen aan Hem die het al regeert. Maar als gezegd, de mens verdringt dat. In een preek hoorde ik vele jaren geleden eens zeggen, dat de mens eigenlijk steeds over zichzelf heen leeft.

Laten we alles nog eens op ons inwerken. Gaan we de ontwikkelingen van de laatste decennia na, dan zouden we kunnen denken, dat de christelijke kerk haar tijd gehad heeft, en dat een geheel goddeloos totaal seculier tijdperk aanbreekt. 
Maar dat zal toch niet zo zijn. Er zijn verschillende golven van verlichting geweest. In de 18e eeuw vooral was de eerste golf. Men geloofde de Schrift nog, voor zover die overeenkwam met het redelijk denken. Van een diepe verdorvenheid, waardoor we de eeuwige dood verdiend hadden, wilde men niet weten. De belijdenisgeschriften werden ellendige formulieren genoemd. Het bestuur van de hervormde kerk in Nederland in het begin van de 19e eeuw, ademde die geest. Kerkleden, ook zeer ontwikkelden, die het opnamen voor het gereformeerd belijden, werden hooghartig afgewezen. Een verwaterd christendom, een liberaal denken vanuit de mens, scheen over te blijven. Einde van een confessionele belijdende kerk,waar je niet meer hoorde van zonde en genade, van schuld en vrijspraak van rechtvaardiging alleen door het geloof van verzoening door voldoening en van wedergeboorte door de Heilige Geest. Dat tijdperk scheen afgelopen. 


Maar nee, de Here gaf een reveil. Mannen als Groen van Prinsterer, Isaac da Costa en anderen verzetten zich tegen die fatale geest der eeuw, tegen de tijdgeest. En zo kan de Here ook in deze tijd getuigen geven, die zich blijven houden aan het eeuwig evangelie.
Zoals gezegd , het ziet er in Nederland en trouwens in heel West Europa niet best uit voor het goede, bijbelse kerkelijk en geestelijk leven. Men heeft terecht gesproken van Godsverduistering. Maar we schrijven toch: er is hoop. We weten ook, dat de christelijke kerk onvergankelijk is. Onze Heer en Koning Christus, de Zoon van  God zal hier op aarde nooit zonder onderdanen zijn. Er blijft altijd een overblijfsel, dat naar de verkiezing is.

Luther heeft in tijden van grote geestelijke en kerkelijke crisis de vraag centraal gesteld “Hoe krijgen we een genadige God?” Dat is en blijft de centrale vraag, ook in het begin van de 21e eeuw, ook voor onze West Europese cultuur.

Het is alweer dr. Kuitert geweest ,die zei: “Maak je die vraag in onze tijd tot de hoofdkwestie, waar het uiteindelijk om gaat, dan bevries je de adem van de kerk”. Wij moeten zeggen, zo bevries je het héle belijden, het evangelie van wet en genade,van zonde en verlossing, van dood of leven.

Zeker, het lijkt er vaak op, of de belangrijkste zaak is of we vriendelijke schappelijke collega’s vrienden en kennissen hebben, of in het internationale verkeer de landen, de grootmachten en de kleinere mogendheden met elkaar in vrede kunnen leven, zonder verwoestende oorlogen met de vreselijke wapens, die er tegenwoordig zijn. En dat is ook van groot belang, maar oneindig veel gewichtiger is de vraag, of we voor tijd en eeuwigheid geborgen zijn. Deze wereld met haar begeerlijkheid, met haar vreugde en smart gaat ten onder. Er komt een nieuwe wereld, waarin gerechtigheid woont. Ja, overal recht en billijkheid, veiligheid en geborgenheid, overal, zoals de wateren de bodem van de zee bedekken.

De grote vraag is, zijn we erfgenamen van die nieuwe wereld, na deze aardse sabbatsweek? Eeuwige vreugde, nadat wij voor een betrekkelijk korte tijd geleden hebben? Ze is er toch nog, een in zichzelf onaanzienlijk volk, maar dat wel beeft voor het Woord van God. Dat leeft bij en naar de Schriften, naar Gods getuigenis, dat eeuwig zeker is. We vinden Gods kinderen in ons land om maar iets te noemen in Gereformeerde Gemeenten, bij Hersteld Hervormden, bij de 'Bewaar het Panders'. Ook ondanks al hun dwalingen, bij getrouwe rooms katholieken,die opkomen voor de waarde van gezin en huwelijkstrouw. We vinden ze bij lezers van de oude schrijvers, de Schotse puriteinen, Comrie en de Erskines maar ook daarbuiten, mensen die wars zijn van de tijdgeest die zo sterk gestempeld door het hier en nu, alsof dit leven alles is, alsof er geen God en geen engelen, geen hemel of hel zou zijn.

 

De Here opene ons toch de ogen, in benauwende tijden, zoals de ogen van de knecht van Elisa geopend werden in een hachelijke situatie, dat onze medestanders meer zijn dan onze tegenstanders (zie 2 Kon.6-17).