Printen

Waakt en bidt

 

F. Hoogland
28-11-20

 

Onder dit opschrift troffen we in de Saambinder, kerkelijk weekblad van de Gereformeerde Gemeenten een artikel aan van de ons inmiddels bekende auteur dr. C.S.L. Janse, over het recente verbod van de bisschoppen aan de Radboud Universiteit te Nijmegen om zich nog 'katholiek' te mogen noemen. Het lijkt ook voor ons interessant om hiervan kennis te nemen. Het stond in het 6e nummer van de 99e jaargang, gedateerd 5 november 2020.

 


 

Waakt en bidt

 

Dr. C.S.L. Janse

 

De Radboud Universiteit in Nijmegen en het daarbij behorende ziekenhuis mogen  zich van de Nederlandse bisschoppen niet langer katholiek noemen. Nu is dat voor de lezers van De Saambinder geen zaak om van wakker te liggen. Toch is die kwestie voor ons niet zonder betekenis.

 

Zo is er het juridische gezichtspunt. Hoewel in de statuten was vastgelegd dat de bisschoppen een vetorecht hadden over de benoeming van leden in het bestuur van de Stichting Katholieke Universiteit maakte de Ondernemingskamer van het Amsterdamse gerechtshof die bepaling krachteloos. Nu de bisschoppen de laatste jaren allerlei kandidaten voor het bestuur hadden afgewezen omdat ze geen vertrouwen hadden in hun identiteit, kreeg het stichtingsbestuur de vrijheid om zelf de vacatures in te vullen.

 

Geen garantie

 

Statutaire bepalingen over de identiteit van een confessionele instelling bieden dus geen absolute garantie. De rechters vonden dat dergelijke bepalingen niet meer van deze tijd waren en dat het belang van de universiteit zwaarder woog dan dat van de bisschoppen.

 

Als gevolg van die beslissing mag de Nijmeegse universiteit zich van de bisschoppen niet langer katholiek noemen. Dat zal men daar ook wel niet erg betreuren. Voorheen was de naam Katholieke Universiteit Nijmegen, maar al in 2004 werd die veranderd in Radboud Universiteit om het rooms-katholieke karakter minder op de voorgrond te stellen.

 

De Nijmeegse universiteit vormde de kroon op de emancipatie van het rooms-katholieke volksdeel. In de loop van de vorige eeuw was een groot aantal rooms-katholieke organisaties en instellingen opgericht en tot bloei gekomen. Rome werd in ons land een machtsfactor van betekenis.

 

Dat vervulde veel protestanten met zorg. Bij iedere volkstelling was het percentage rooms-katholieken weer wat gestegen. Met name ds. G.H. Kersten en ds. P. Zandt ageerden in de Tweede Kamer fel tegen het roomse gevaar. Zeker achteraf gezien, misschien wel te fel. Zo’n vaart liep het nu ook weer niet.

 

Afbrokkelen

 

Na 1960 begon de Rooms-Katholieke Kerk en de roomse zuil af te brokkelen. Inmiddels is daar niet veel van over. Roomse kerken worden aan de lopende band gesloten wegens teruglopend kerkbezoek en gebrek aan priesters. Bij enquêtes geven nog heel wat mensen zich op als katholiek, maar de meesten komen zelden of nooit in de kerk en laten zich weinig gelegen liggen aan de kerkelijke regels.

 

Opvallend is wel dat bij allerlei maatschappelijke controverses over abortus en euthanasie, huwelijk en homoseksualiteit, de top van de Rooms-Katholieke Kerk tot dusver een behoudend standpunt inneemt. We vinden daar vaak meer steun voor onze principiële bezwaren dan bij veel leidinggevenden in de grote protestantse kerken.

 

Overigens is er op het grondvlak vaak niet zoveel verschil in opvattingen tussen seculiere mensen en velen die zich katholiek noemen. De nieuwe lijstaanvoerder van D66 is ook rooms-katholiek, net als Biden, de democratische presidentskandidaat in de VS.

 

Innerlijk verbonden

 

Hebben al deze ontwikkelingen in rooms-katholieke kring ons iets te zeggen? ‘Reformatorisch’ is vanouds een onbeschermde naam. Er is geen instantie die beslist over het hanteren daarvan. In ieder geval geldt dat een reformatorische school of instelling niet reformatorisch is en blijft omdat ze die naam draagt. Daarvoor is meer nodig. Omgekeerd is het vaak wel een teken aan de wand als men zichzelf in plaats van gereformeerd of reformatorisch voortaan aanduidt met het woord christelijk. Dat heeft nu eenmaal een veel bredere en vagere betekenis.

 

Duidelijk kan ook zijn dat een verankering van de identiteit en van bepaalde benoemingsrechten in de statuten, geen garantie biedt voor het behoud daarvan.  Als het tot een conflict komt dat voor de rechter wordt uitgevochten, is het lang niet zeker dat je het daarmee wint.

Wezenlijk is dat achterban, personeel en bestuursleden, zich innerlijk verbonden weten met de beginselen die de generatie van de oprichters bezielden. En dat alles in het besef dat zo de HEERE het huis niet bouwt, de bouwlieden tevergeefs daaraan arbeiden (Ps. 127:1).

 

Als je terugkijkt op organisaties die veel van hun oorspronkelijke (gereformeerde) identiteit verloren hebben, dan was het in een aantal gevallen een krimpende en minder principieel betrokken achterban, waardoor de identiteit onder druk kwam te staan. Om die te behouden, ging men helaas water bij de wijn doen.

In andere gevallen was het vooral de leiding die koos voor een andere koers, die meer bijdetijds zou zijn. Soms was het de druk van de overheid. Vaak versterkten al die tendensen elkaar.

Onmiskenbaar is dat zorgelijke ontwikkelingen onze kringen niet voorbijgaan. Voor ons allen geldt daarom de Bijbelse oproep: Waakt en bidt.