Printen

Kruisverhoor op Zondag (9c)

D.J. Bolt
17-05-08

Commentaar op ds. Wierenga's bijdrage [Koz 8aa]

Op dezelfde manier als [KoZ8a] wil ik ook graag commentaar geven op deze bijdrage. Het is niet allemaal nieuwe materie die de lezer zal tegenkomen. Maar wellicht kunnen hier en daar toch de standpunten nog wat worden verhelderd.
Mijn bijdragen zijn weer blauw gekleurd.

WW
Inderdaad is voor mij de eenheid van de thora een belangrijk uitgangspunt. U bent ook van mening dat de wetten en verordeningen van de thora een eenheid vormen. U bedoelt met die eenheid echter iets anders dan ik er mee bedoel. Voor mij betekent het dat niet een deel van de thora kan vervallen en een ander deel geldig kan blijven. U spreekt echter rustig over: niet alles van de thora is meer geldig, en U zegt dat de dekaloog (onderdeel van de thora!) nog wel geldig is. U gebruikt het woord ?eenheid? dus anders dan ik doe. U vraagt dan wat mijn logica is in dit opzicht. Dat is nu wel duidelijk, nietwaar.
Maar het is niet slechts mijn logica. Paulus spreekt nooit over delen van de wet (thora) die wél en andere delen die niét meer geldig zijn. Hij zegt zonneklaar dat wij die aan Christus verbonden zijn (in Hem zijn), dood zijn voor de wet (Rm 7, 4). Wij waren aan de wet geketend, zegt hij, maar nu zijn we bevrijd ( Rm 7, 6). Wij dienen niet meer naar de oude orde van de wet, maar naar de nieuwe orde van de Geest (ib). Nergens, werkelijk nergens ben ik ooit in het NT iets tegen gekomen dat lijkt op wat U schrijft: ?op zijn minst zijn délen van de thora vervallen.

DJB
Het blijkt voor u een allesbeheersend uitgangspunt te zijn: De thora is één ondeelbaar geheel. Het is zwart-wit: alles daarvan is geldig of niets. Na de komst van Christus dus niets. Ook de Tien Geboden niet. U meent dat u daarbij het Nieuwe Testament, en m.n. Paulus aan uw zijde hebt. Hij zou nooit over delen van de wet spreken die wél of die níet geldig zijn.
Maar laten we nu er eens op focussen hoe de Here Jezus, Paulus en andere apostelen over de geboden spreken. Ik laat buiten beschouwing of het daarbij om de Tien Geboden alléén gaat of om veel meer dat de Here gebiedt. Er zijn vele bladzijden mee te vullen.
Daarom een bloemlezing.

Als de Here Jezus antwoord geeft aan de rijke jongeling op zijn vraag: Wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?, dan zegt Hij:

?indien gij het leven wilt binnengaan, onderhoud de geboden. Hij zeide tot Hem: Welke? Jezus zeide: Deze: Gij zult niet doodslaan, gij zult niet echtbreken, gij zult niet stelen, gij zult geen vals getuigenis geven, eer uw vader en uw moeder, en gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.

De Here Jezus zegt dus niet: Heb mij lief en daarmee klaar. Nee, hij citeert allemaal geboden die rechtstreeks uit de decaloog komen. Die moeten onderhouden worden. Dan "ga je het leven in", zegt Hij. De jongeman denkt dat hij het wel voor elkaar heeft. Maar dan 'test' Jezus hem op het allereerste gebod van de decaloog: gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Die test wordt niet doorstaan want "hij had vele goederen". Zijn liefde was gedeeld.

Die liefde tot God is de grondslag van Gods geboden. Dat is niet pas het geval in het Nieuwe Testament. We vinden het al in de Thora(!):

Gij zult de HERE, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht1.
Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf: Ik ben de HERE2.

Als dan Farizeeën de Here vragen: Meester, wat is het grote gebod in de wet?, dan antwoord hij 'gewoon' met bovenstaande citaten uit de Thora! En voegt daar nog aan toe: Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.
Niks wet en profeten die "niet meer zouden gelden". De hele zaak "hangt" of is samengevat3 in het dubbelgebod van de liefde. Zó in het Nieuwe Testament áls in het Oude.

Ook in concrete situaties past Christus onbevangen Gods geboden toe. Zo stelt Hij huichelachtig gedrag van de Farizeeën aan de kaak m.b.t. het eren van ouders4. Als de ouders hulpbehoevend zijn zien de Farizeeën kans onder steun uit te komen door geld als offergave te bestemmen. Maar hun kinderplicht verwaarlozen ze. En dan spreekt de Here het snijdende woord:

Het gebod Gods stelt gij wel fraai buiten werking om uw overlevering in stand te houden. Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder, en: Wie vader of moeder vervloekt, zal de dood sterven. Maar gij zegt: Indien een mens tot zijn vader of moeder zegt: Het is korban, dat is, offergave, al wat gij van mij hadt kunnen trekken, dan laat gij hem niet toe ook nog maar iets voor zijn vader of moeder te doen. En zo maakt gij het woord Gods krachteloos door uw overlevering, die gij overgeleverd hebt.

Ook hier weer onbekommerd een rechtstreeks citaat van een gebod uit de decaloog. Opmerkenswaard is hier dat de Here Jezus Gods Woord en Mozes' wet als synoniemen gebruikt! We praten wel vaak over de Mozaïsche wetgeving, en daar is ook niets op tegen, als we tegelijk ook altijd maar beseffen dat Mozes niet anders dan een 'doorgeefluik' is geweest voor Gods wet en geboden.

Christus waarschuwt ernstig zelfs één van de kleinste geboden te ontbinden want die dat doet "zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; maar, die ze doet en leert zal groot heten in het Koninkrijk der Hemelen"5.

Nooit tref je in het Nieuwe Testament een uitspraak aan dat een gebod van de decaloog is vervallen. Altijd worden geboden gebruikt in gezaghebbende referenties.
Als er soms een correctie plaatsvindt dan betreft het geboden van ménsen. Een mooi voorbeeld daarvan is de scheidbrief die Mozes heeft toegestaan. Daarvan zegt de Heiland dat die geen norm kan zijn want "zo is het niet geweest vanaf de schepping"6.

Ook de apostelen spreken vele malen over het houden van Gods geboden.
Johannes zet ons 'bewaren van geboden' en Christus' houden van Vaders geboden in hetzelfde perspectief. Zó bleef Hij in Vaders liefde en zó zullen wij in Christus' liefde blijven7. Voortdurend worden bij Johannes liefde en gebod als het ware als een twee-eenheid gepresenteerd.
Van Paulus hebben we al verschillende malen geciteerd. "De wet is heilig, en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed"8. Hij vat het tweede grote gebod op dezelfde wijze samen als de Here Jezus én zoals het al werd samengevat in het Oude Testament zoals hierboven aangegeven:

Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.9

Maar Paulus bindt ook zonder meer een concreet gebod uit de decaloog op de harten: Eer uw vader en uw moeder (dit is immers het eerste gebod, met een belofte).10

Er is nog veel meer aan te halen. Laat me afsluiten met een paar citaten uit de Openbaring aan Johannes.
Johannes tekent in hoofdstuk 12 de strijd tussen vrouwen- en slangenzaad, tussen kerk en duivel. Die strijd gaat tegen "de overigen van haar [de vrouw, d.i. de kerk] nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben11.
In het grote eindoordeel zal blijken wie overwint: alleen zij die volharden en het beest en zijn beeld niet hebben aanbeden maar die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren.

Ik zou haast met de Hebreeënbriefschrijver willen verzuchten: Wat moet ik nog verder aanvoeren? Het staat voor mij geheel vast dat de wet van de Here m.n. zoals die in de decaloog naar ons toekomt nog volstrekt geldig is voor heel ons christenleven.

U stelt: "Nergens, werkelijk nergens ben ik ooit in het NT iets tegen gekomen dat lijkt op wat U schrijft: "op zijn minst zijn délen van de thora vervallen"".
Ik beklaag me erover dat u deze stellingname handhaaft zonder in te gaan op wat ik reeds in bijdrage [3, paragraaf 'Gevolgen'] schreef. Daarin gaf ik aan wat gevolgen zijn van de overgang van oud naar (ver)nieuw(d) verbond. Voor het gemak van de lezer copieer ik die paragraaf hier:

"
Zeker, er zijn wijzigingen t.a.v. het Oude Verbond.
Dé fundamentele verandering is dat er een nieuwe Hogepriester is gekomen, zo zagen we boven al. Daar bent u het natuurlijk ook mee eens, terecht verwees u naar Luk.22:20. De komst van deze Hogepriester heeft vele implicaties. Want Gods wetten die via Mozes aan Israël zijn gegeven en die naar de komende Messias verwijzen moeten op heel veel plaatsen worden veranderd of zijn vervallen. Onder andere: niet meer dagelijks offeren, de Hogepriester heeft zich eenmalig zelf geofferd; geen bloedstorting van dieren ter verzoening meer, het bloed van de Hogepriester is geheel afdoende; aanpassing van de orde van de hogepriester; de tempel kan worden afgebroken, etc.
Alles wat heenwees naar de Messias-Hogepriester ('zijn schaduwen') kon vervallen omdat Hij zelf immers was gekomen.

En dat Gods volk niet meer alleen uit de Joden bijeengebracht wordt maar uit alle volken heeft ook zijn gevolgen. Dat betekent natuurlijk dat allerlei specifieke wetgeving voor het joodse Israël komt te vervallen of moet worden aangepast31.
"

Dit zal voor onze lezers waarschijnlijk weinig uitdrukkelijke onderbouwing behoeven. Ieder weet dat de brief aan de Hebreeën veel spreekt over het hogepriesterschap van onze Heiland en de consequenties daarvan voor de inzettingen rond de eredienst. "Uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet", zegt de schrijver12. En dan wordt uitgebreid gesproken over de verdwijning van allerlei Thora-bepalingen die heenwezen naar de gekomen Messias.
Een uitspringend voorbeeld is de besnijdenis. Deze is vervallen en vervangen door de Heilige Doop13.

Die aanpassing van de wet belijden we in art. 25 NGB ook expliciet. Onder de titel Christus de vervulling van de wet luidt dit artikel:

Wij geloven dat de schaduwachtige eredienst van het oude verbond en de gebruiken die door de wet waren voorgeschreven, met de komst van Christus hebben afgedaan en dat zo aan al deze schaduwen een einde is gekomen. Daarom moeten de christenen die niet langer handhaven. Toch blijft voor ons de waarheid en de inhoud ervan in Christus Jezus, in wie zij hun vervulling hebben.
Wel maken wij nog gebruik van de getuigenissen uit de Wet en de Profeten, om ons in het Evangelie te bevestigen en ook om overeenkomstig Gods wil ons leven in alle eerbaarheid in te richten tot zijn eer.

Mijn conclusie is dat gezegd mag worden dat enerzijds delen van de Thora hun geldigheid hebben behouden, zie maar hoe de Here Jezus en de apostelen geboden uit de Thora handhaven, en anderzijds delen van de Thora zijn vervallen omdat ze hun primaire betekenis als heenwijzend naar de komende Christus hebben verloren.

WW
Verder wil ik nog een keer met nadruk zeggen dat mijn opvatting over de thora (incl. de dekaloog) steeds betrekking heeft op de formele positie of status van de dekaloog. Die thora (incl. de dekaloog) behoort niet tot de officiële papieren van het Nieuwe Verbond. Als verbondsstatuut is de thora (incl. de dekaloog) vervallen, hetgeen niet vanzelfsprekend impliceert dat de inhoud van de bepalingen van de thora (incl. de dekaloog) is vervallen.

DJB
Ik denk dat ik begrijp wat u bedoelt. Tegelijk is dan uw standpunt voor mij onaanvaardbaar.
In de eerste plaats om al de argumenten die ik in de bijdragen 9 tot nu toe heb gegeven. Maar ook omdat het ons tot een verdere discussie voert die voortdurend gefrustreerd gaat worden door onze fundamenteel verschillende uitgangspunten. Laat me dat met een eenvoudig voorbeeld verduidelijken.
Stel we staan met verkreukelde autoneuzen op een kruispunt. U kwam van links en ik van rechts. Het wordt dan een aardig moeizame discussie als ik me beroep op rechts-gaat-voor volgens het Wegenverkeersreglement (WVR) en u ontkent dat dat reglement formeel nog geldt. Weliswaar wilt u best erkennen dat daar veel goeds staat en dat je er veel van kunt leren maar u claimt een andere regel namelijk: heer-in-het-verkeer. De discussie over de vraag wie ten onrechte zijn bumper in het andere vervoermiddel boorde zal zo dus geruime tijd gaan duren en ongetwijfeld door omstanders worden afgebroken.
Is heer-in-het-verkeer dan voor mij niet van toepassing? Zeker wel! Zowel die houding als het WVR bepalen mijn gedrag. In dit concrete geval zou ik u met liefde voorrang hebben willen verlenen ondanks dat ik in 'mijn recht' stond.

WW
Ik veronderstel dat mijn standpunt niet zo gemakkelijk te begrijpen is. Dat is wat Paulus over de wet te berde brengt, ook niet. Eén ding ten minste staat voor mij zo onwrikbaar vast dat ik grote moeite heb met uw vraag 9. Als U mij vraagt: onderschrijft U de uitleg die de Heid.Cat. van de dekaloog geeft, als juist, dan antwoord ik: Ja. Als U mij vraagt: onderschrijft U dat ons handelen moet zijn uit geloof en naar Gods wet (de dekaloog), dan antwoord ik met: Ja. Als U mij vraagt: wilt U met mij over het vierde gebod discussiëren zoals dat gebod wordt uitgelegd in de Heid. Cat. , dan zeg ik: Ja. Is dat voldoende om nu over te gaan tot een discussie over het vierde gebod van de dekaloog?

DJB
Nee, lijkt me niet. Ik kom hier later, na reactie op [KoZ 8aaa], op terug.

WW
In die discussie breng ik dan in dat het vervallen zijn van de formele status van de dekaloog ook geldt voor het vierde gebod. En dat alleen, alleén dat feit U de vrijheid geeft om de eerste dag van de week te onderhouden in plaats van de in de thora verordende zevende dag van de week.

DJB
Ik denk dat u hiermee mij wat voor uw karretje spant. U lijkt te willen zeggen dat ik uw standpunt wel moet gaan innemen omdat ik er anders niet uitkom met 'mijn handhaving' van het vierde gebod. Maar ik denk dat ik uw ongeldigverklaring van de Tien Geboden niet nodig heb om voluit de geldigheid van een van zijn onderdelen, het vierde gebod, te handhaven. Sterker nog, ik denk dat ik in ernstige problemen kom als ik vanuit uw uitgangspunt het vierde gebod en zijn aspecten moet beschouwen. En daarmee, het centrale punt dat in onze kerken in geding is, de rust van het vierde gebod kwijtraak.

WW
U schrijft dat U hebt beargumenteerd dat Oud en Nieuw Verbond in wezen één zijn. Het is me niet duidelijk wat U bedoelt met ?in wezen?. Ik heb uit Jer 31 begrepen dat Jahweh aankondigde dat Hij een nieuw verbond met Israël zou sluiten, en wel een ?ander? verbond, niet als het verbond dat bij de Sinaï gesloten werd. Nieuw en Ander Verbond. Niet als het verbond bij de Sinaï. Waarom bent U er dan zo op uit om te beargumenteren dat die verbonden ?in wezen? één zijn? Het zou toch beter zijn dat we als christenen er achter zien te komen in welk opzicht dat Nieuwe Verbond nieuw en anders is?
Ik ben het met dat betoog van U dus niet eens. Neem dat a.u.b. niet aan. Het betoog waarnaar U verwijst, heb ik inderdaad niet behandeld. Alles stuit af op: een nieuw, een ander verbond. En op de uitspraken in de brief aan de Hebreeën, waarin juist grote nadruk wordt gelegd op het anders-zijn van het nieuwe verbond ten opzichte van het oude verbond. Als U wilt dat ik op uw betoog nader inga, wilt U me dan nog even zeggen wat de punten zijn in dat betoog die voor U beslissend zijn?

DJB
Zoals eerder aangegeven heb ik er uitgebreid rekenschap van gegeven waarom met recht van 'in wezen één verbond' kan worden gesproken. Zie daarvoor [KoZ 3]. Ook in mijn commentaar in deze serie [KoZ 9] heb ik dat eerder nog weer kort samengevat. Zie daar.

WW
De eerste alinea onder het kopje Gods wil ?U schrijft iets over het feit dat altijd al, ook vóór de Sinaï, de inhoud van de dekaloog gegolden zou hebben . Maar de preambule van de dekaloog toch niet: Ik heb U uit Egypte geleid?? En toch ook niet de woorden: ?opdat u lang leeft in het land dat Ik u geven zal??
Dit zijn geen wat kinderachtige opmerkingen. Juist die preambule en de woorden die ik citeerde uit het 5e gebod, laten zien hoe gedateerd de dekaloog was. Paulus schrijft in Rm 5 over de tijd dat er nog geen wet was (vs 13). En niet alleen gedateerd, maar ook speciaal geadresseerd: gegeven aan Israël dat net bevrijd was uit Egypte en op weg was naar Kanaän. Nergens spreekt de bijbel anders dan Paulus hier doet: vóór de wet er was. Wat U natuurlijk noemt (natuurlijk was de wet van God geldig vanaf de schepping)? ik kom die woorden niet tegen in de bijbel. Wel de woorden van Paulus hier in Rm 5, 13.

DJB
Misschien mag ik hier verwijzen naar wat ik daar al over heb gezegd in mijn commentaar op [KoZ 8a]. Nu nog een additioneel tweetal reacties hierop. Want u maakt inderdaad bepaald geen "kinderachtige opmerkingen".

Eerst over het gedateerd zijn van de decaloog.
M.i. moeten we onderscheiden tussen Gods wil zoals we die leren kennen uit de decaloog én zijn verwoording en opschriftstelling. Als ik heb gezegd dat Gods wet vanaf de schepping van de wereld heeft gegolden en nog geldt dan bedoel ik dat God altijd heeft gewild en nog wil dat wij geen andere goden voor zijn aangezicht hebben, dat wij God niet afbeelden of vereren op een andere wijze dan hij wil, dat we zijn naam niet misbruiken etc. Dat wilde Hij niet pas op het moment dat Hij het zelf in stenen platen schreef op de Horeb. Gerechtigheid en ongerechtigheid, goddeloosheid en onberispelijke vroomheid zijn al bekende begrippen vóór Israël zijn decaloog ontving.
Kaïn sloeg Abel dood. Maar de Here had hem al gewaarschuwd en straft hem er voor ondanks het feit dat er nog geen geschreven zesde gebod was. Noach is een onberispelijk man14 maar de hele verdere wereld gaat ten onder aan goddeloosheid. Lot wordt rechtvaardig genoemd die zwaar te lijden had onder de losbandige zedelozen van Sodom en Gomorra15. De sabbat als rustdag was al bekend vóór de wetgeving op de Sinaï16.
Zo kunnen we nog wel een tijdje doorgaan. Mijn conclusie is dat God Dezelfde is ook in zijn wil en geboden ten aanzien van het leven van de mensheid.

Als de Here dan zijn volk uit de slavernij heeft gehaald vindt Hij het nodig om zijn wet als een zichtbaar document aan het volk te geven. Een indrukwekkend monument waaraan het een houvast heeft en steeds weer herinnerd kan worden. Er is geen misverstand mogelijk wil Jahwe gediend worden, kijk maar.
Zo doen wij mensen dat overigens ook steeds. Zie hoeveel monumenten opgericht staan met hele teksten die gewagen van belangrijke gebeurtenissen of verdragen.
En dat Gods wet die hij zelf tekende in steen, ook kenmerken vertoont van het tijdstip waarop Hij dat deed zegt natuurlijk niets over de geldigheid ervan in vroeger of later tijd. Vergelijk dat met mondelinge overeenkomsten die lang voordat ze op schrift worden gezet al geldig zijn. Wel toont de preambule van de decaloog de voortgang in de heilshistorie. God heeft zijn volk net verlost uit de slavernij van Egypte. Dat stempel krijgt het stenen document mee.
Misschien kan een vergelijking het nog verder verduidelijken. De Dordtse Leerregels hebben een korte preambule17. Daaraan kun je zien wanneer de verwoording van dit gereformeerde geloofsstuk is vastgesteld. Maar het zou dwaas zijn om daaruit te concluderen dat de leer die 1618/19 door een synode op schrift werd gesteld daarvóór niet bestond en dus ook niet geëerbiedigd hoefde te worden.

Dat leidt tot een tweede opmerking.
Onze geloofsbelijdenissen vertonen inhoudelijk kenmerken van de tijd waarin ze zijn ontstaan. Algemeen bekend is bijvoorbeeld de grote aandacht die de Heidelberger Catechismus geeft aan de leer van het Heilige Avondmaal en verwerping van de pauselijke mis. Ongetwijfeld zou als de belijdenis nu werd geschreven daarin of daarnaast andere aspecten (meer) aandacht hebben gekregen. Denk bijvoorbeeld aan de dwaallering van de evangelischen m.b.t. verbond en doop, opvattingen van charismatische stromingen. Maar daarmee wordt de leer die in onze huidige belijdenissen is verwoord natuurlijk niet ter discussie gesteld.
Iets soortgelijks zien we ook in het door u naar voren gehaalde vijfde gebod van de decaloog. In de voortgang van de heilsgeschiedenis blijft het gebod "Eert uw vader en uw moeder" maar de belofte bij het gebod laat zien dat God is voortgegaan met zijn heilswerk. Die belofte was in de Israël-fase de erfenis van het land Kanaän. Dat heeft God ook waargemaakt. Maar nu Gods volk wordt gerecruteerd uit Israël én alle volken op aarde is 'land' de hele aarde geworden.
Als u zegt de decaloog is "gedateerd" kan ik daarin meegaan als u daaraan niet de betekenis hecht 'dus vervallen'. Daar is nu nou geen aanleiding toe in de toepassing van Paulus' gebruik van het vijfde gebod in de gemeente van Efeze.
Eerder het omgekeerde! Juist aan Paulus' voorbeeld kan een sterk argument ontleend worden t.a.v. de geldigheid van het vierde gebod voor onze tijd?

Wordt vervolgd

NOTEN
____________________________________________________________

1 O.a. Deut. 6:5.
2 Lev 19:18.
3 Rom. 13:9.
4 Mar. 7:7.
5 Mat. 5:17-19.
6 Mat. 5:31; 19:8.
7 O.a. Joh. 14:15,21,24,31; 15:9,10.
8 Rom. 7:12.
9 Rom. 13:9.
10 Ef. 6:2.
11 Opb. 12:17.
12 Hebr. 7:12 e.v.
13 Col. 2:11.12; NGB art 34; HC v/a 74.
14 Gen. 6:9.
15 2Petr. 2:7.
16 Ex. 16.
17 "De Vijf Artikelen tegen de Remonstranten of Oordeel van de Nationale Synode van de Gereformeerde Kerken van de Verenigde Nederlanden, gehouden te Dordrecht in 1618 en 1619."