Printen

Kruisverhoor op Zondag (8aaa)

D.J. Bolt
22-03-08

De lezer kan aan het indicering in de titel van deze bijdrage zien dat het wat ingewikkeld dreigt te worden. De vorige keer had ik gemeld te hopen een reactie van ds. Wierenga te kunnen plaatsen op mijn argumenten uit de kerkgeschiedenis (in KoZ 7b).
Helaas is ds. Wierenga daartoe niet bereid, althans voorlopig niet. In plaats daarvan heeft hij een samenvatting van zijn positie in deze discussie ingezonden.
Ik hoop op zijn reactie(s) de volgende keer in te gaan. En ook zijn vraag te beantwoorden of we zó kunnen overgaan tot de oorspronkelijk bedoelde discussie over het vierde gebod.

Hieronder volgt de positiebepaling van ds. Wierenga.

Ds. Wierenga aan Bolt

Zeer geachte broeder Bolt,

Ik heb de hele discussie tussen ons nog eens doorgenomen. Het lijkt me goed mijn positie nog eens helder onder uw aandacht te brengen.
Ik leg nadruk op het feit dat wij, christenen, niet leven onder het oude verbond dat God Jahweh eens met Israël sloot bij de Sinaï. De bijbel zelf zegt dat erg duidelijk. In Jer 31 is sprake van een nieuw, van een ander verbond dan Hij met de Israëlieten sloot bij de Sinaï. Bij de instelling van het avondmaal sprak onze Heer over een nieuw verbond. De brief aan de Hebreeën zegt het met zoveel woorden: dat oude verbond dat bij de Sinaï werd gesloten is verouderd. Om die twee verbonden draaide onze discussie. En over het al of niet geldig zijn van het oude Sinaï-verbond voor ons vandaag en de consequenties daarvan voor ons doen en laten vandaag. Buiten de discussie bleef het verbond dat Jahweh sloot met Abraham.

Verder leg ik nadruk op het feit dat de thora in de betekenis van wetgeving, gegeven door God Jahweh, de wet van het Sinaï-verbond is en een eenheid is. Daarmee bedoelde ik dat de bepalingen inzake offers en rein en onrein voedsel en de zevende dag als rustdag en het zesde gebod van de dekaloog, binnen het kader van dat verbond, éénzelfde verplichtende kracht hadden. En dat Jahweh zelf dat verbond verouderd heeft verklaard, inclusief al die bepalingen en geboden en verboden.
Ik heb dat als een syllogisme gepresenteerd. De eerste stelling (de maior): het verbond bij de Sinai gesloten, is volgens de bijbel verouderd en niet meer geldig, sedert Christus het nieuwe verbond in zijn bloed gefundeerd heeft ingesteld. De tweede stelling (de minor) zegt: de thora (incl. de dekaloog als?modern gezegd?de grondwet van dit Sinaï-verbond), maakte deel uit van dit Sinaï-verbond. Met als conclusie (de conclusio): de thora, incl. de dekaloog is verouderd en niet meer geldig. Verouderd en niet meer geldig gebruik ik in de betekenis van: ze maken geen deel uit van de officiële papieren van het nieuwe verbond.

Naar mijn oordeel hebt U niet op enige wijze aangetoond dat dit syllogisme onjuist is. Naar mijn oordeel zijn de stellingen bijbels en is de conclusie logisch.
Maar niet alleen logisch. De conclusie is door Paulus ook duidelijk onder woorden gebracht. Hij noemt de thora een tuchtmeester die dienst deed tot de komst van Christus, tot de tijd door de Vader bepaald. Van ons, christenen, zegt hij dat wij niet onder die tuchtmeester staan. Dat we niet onder de wet zijn. Dat we dood zijn voor de thora, zodat die thora ons niet meer iets kan opdragen, evenmin als de huwelijkswet kan gelden voor een weduwe. Ik verwijs naar Gal 4, 1-10 en naar Rm 7, 1-6.

Door de stellingen waarvan U uitgaat, maakt U het zich onmogelijk de duidelijke uitspraken van Paulus over de positie van de thora tot hun recht te laten komen. Ik denk aan uitspraken als dood voor de wet, niet onder de wet; Christus als het einde van de wet. U maakt het zich ook onmogelijk om verder na te denken over het gebruiken van de thora en dus ook van de dekaloog binnen het nieuwe verbond. U maakt het zich ook onmogelijk de eenheid van de thora te eerbiedigen doordat U scheiding aanbrengt tussen de dekaloog (als nog geldend) en de andere woorden in de thora (waarvan vele niet meer geldend).

Ik heb duidelijk aangegeven dat mijn mening niet impliceert dat wij nu zonder de wet van God leven. Aan de hand van 1 Kor 9 liet ik zien dat wij niet, evenmin als Paulus, onder de (joodse) wet staan, maar dat dat niet betekent dat we de wet van God hebben losgelaten. Want we onderwerpen ons aan de wet van Christus (vs 20-21). God Jahweh verwees ons naar Hem (?luister naar Hem?, Mt 17,5). In overeenstemming met de wil van zijn Vader bepaalt Hij voor ons de wet. Hij bepaalt welke voorschriften van de thora Hij opneemt in zijn wet en welke niet. En Hij stemt zijn wet af op de nieuwe situatie van het nieuwe verbond. Verder is Hij ons hier op aarde ook tot een voorbeeld geweest (vgl bv 1 Pt 2, 21-22). Onderhouden we zo Christus? wet, dan doen we de wil van God en onderhouden we zijn geboden in onze nieuwe situatie.

 

Met vriendelijke groeten,

WWierenga, Midlaren. 4 maart 2008.