Canada en de Nederlandse kerken – GKv (4)
Redactie een in waarheid
12-01-13
We vervolgen de serie over de rapportage die de Canadese broederschap heeft geschreven over hun bezoeken en bevindingen ten tijde van de zgn. buitenlandweek van de generale synode van de gereformeerde kerken vrijgemaakt (GKv).
Als laatste onderdeel publiceren we het eindrapport van de subcommissie dat in dat in haar Bijlage 5 is opgenomen.
De volgende keer hopen we in een nawoord de betekenis van het werk van onze Canadese broeders te duiden.
De gehele rapportage omvat de volgende bijlagen:
Bijlage 1 – Verslag bezoek GS Harderwijk 28 maart - 2 april 2011
Bijlage 2 – Toespraak tot de Synode van Harderwijk
Bijlage 3 – Interimrapport Subcomité aan BBK 9 maart 2011
Bijlage 4a - BBK discussiestuk voor de vergadering van 19 april 2012
Bijlage 4b - Antwoord van Subcomité op BBK discussiestuk
Bijlage 5 - 2012 Gedetailleerd rapport over de zorgen t.a.v. de GKv
De vetgedrukte bijlage wordt dus in deze aflevering aangeboden.
Afkortingen
De rapporteurs gebruiken de volgende afkortingen:
BBK – Relations Foreign Churches (Betrekkingen Buitenlandse Kerken)
CanRC – Canadian Reformed Churches
CRCA – Committee for Relations with Churches Abroad
DKE – Deputies for Church Unity (Deputaten Kerkelijke Eenheid)
EF – Ecclesiastical Fellowship (zusterkerkrelatie)
FRCA – Free Reformed Churches of Australia
FRCSA – Free Reformed Churches of South Africa
NAPARC - North American Presbyterian and Reformed Council
NRC – Netherlands Reformed Churches (Nederlands Gereformeerde Kerken)
OPC – Orthodox Presbyterian Church
RCN – Reformed Churches in the Netherlands (GKv)
URCNA – United Reformed Churches of North America
TUK – Theological University Kampen
Bijlage 5
GEDETAILLEERD RAPPORT (afgesloten augustus 2012)
ZORGEN VAN HET SUBCOMITÉ NEDERLAND VAN HET
COMITÉ VOOR BETREKKINGEN MET BUITENLANDSE KERKEN
BETREFFENDE DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND (Vrijgemaakt)
De Synode van Burlington 2010 van de Canadese Gereformeerde Kerken (CanRC) heeft de betrekkingen met de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKv) behandeld. Zij ziet veel om dankbaar voor te zijn in de GKv en besluit om de zusterkerkrelatie met de GKv voort te zetten. Maar de Synode heeft ook de zorgen van de CanRC over de broeders en zusters in de Here daar kenbaar gemaakt, en veel gebeden dat zij trouw mogen zijn aan het Gereformeerde geloof. Om een aantal zorgen over de GKv, geuit door zowel het Comité voor Betrekkingen met Buitenlandse Kerken (CRCA) als door een aantal kerken, heeft de Synode Ds. J. DeGelder, broeder G. J. Nordeman, Ds. J. Moesker (samenroeper) en Dr. C. Van Dam tot dit subcomité benoemd. De Synode van Burlington 2010 heeft dit comité de opdracht gegeven (Artikel 86) om:
4.4.1. Onze ernstige zorgen uit te spreken dat
4.4.1.1. De synode van Zwolle van de GKv niet van Dr. Harinck, professor verbonden aan de Theologische Universiteit te Kampen, heeft verlangd om zijn controversiële opmerkingen terug te nemen;
4.4.1.2. De Theologische Universiteit niet zorgvuldiger is omgegaan met de benoeming van Dr. Paas tot lector; en er bij de GKv op aan te dringen alsnog in deze zaak op te treden.
4.4.2. Onze ernstige zorgen uit te spreken inzake een verandering in de wijze waarop Bijbelse hermeneutiek functioneert binnen de GKv en deze te bespreken.
4.4.3. Speciale aandacht te geven aan het komende rapport over de rol van de vrouw in de kerk.
In de vergaderingen van ons subcomité, gehouden sinds onze benoeming door de Synode van Burlington 2010, hebben wij besloten ons te concentreren op drie zaken, die onderdeel uitmaakten van het mandaat door de Synode van Burlington 2010 aan dit subcomité gegeven:
In een brief van maart 2011, geadresseerd aan de GKv deputaten, hebben wij voorafgaand aan de week voor buitenlandse delegaties in een interim-rapport onze zorgen naar voren gebracht. Wij hebben dit in een geest van broederlijke bezorgdheid gedaan. Per slot van rekening luidt Regel 1 van de Regels voor zusterkerkrelaties: “De kerken zullen elkaar bijstaan in het onderhouden, verdedigen en bevorderen van het gereformeerde geloof in leer, kerkregering, tucht en liturgie, en waken tegen afwijkingen”. Dus het interim-rapport aan de Deputaten Betrekkingen Buitenlandse Kerken (BBK) was bedoeld om een serieuze dialoog te bevorderen. De inhoud geeft onze overwegingen van destijds aan.
Inmiddels heeft de Synode van Harderwijk haar werk vrijwel afgerond en hebben wij wat tijd gehad om na te denken over haar besluiten, voor zover die voor ons beschikbaar waren. We hebben hier en daar het interim-rapport herzien en aangevuld en bieden het aan de deputaten BBK aan ter overweging en voor bespreking met ons in april, als voorbereiding van ons rapport aan de volgende Synode van de CanRC in Carman, Manitoba in 2013.
1. ZORGEN OVER DE SCHRIFTVISIE IN KAMPEN
Als deputaten zijn wij bezorgd over aanwijzingen dat de klassieke gereformeerde Schriftvisie, zoals die in de Schrift wordt gevonden (bijv. Johannes 17:17; 2 Tim. 3:16; 2 Pet. 1:21) en wordt beleden in de Nederlandse Geloofsbelijdenis Artikelen 2 tot 7, is verzwakt. Er zijn verschillende redenen voor deze zorgen.
Samengevat zijn die:
A. De handhaving van Dr. S. Paas als docent aan de TUK
Onze waarnemingen
Wij zijn dankbaar voor de goede elementen in de dissertatie van Dr. Stefan Paas, die we gebruiken in de herziene Engelse druk: Creation and Judgement: Creation Texts in Some Eighth Century Prophets (Oudtestamentische Studiën 47, Leiden: Brill, 2003) - Schepping en Oordeel: Teksten over de schepping bij een paar profeten uit de achtste eeuw -.
Tegenover huidige schriftkritische standpunten is zijn voornaamste stelling dat een scheppingsgeloof al onder de profeten uit de achtste eeuw werd gevonden.
Wij zijn echter zeer teleurgesteld dat hij zichzelf volledig identificeert met “een godsdienst-historische benadering” (20-31). We zouden hebben verwacht dat hij, als Gereformeerd wetenschapper, duidelijk zou hebben verklaard dat hij, hoewel hij de godsdienst-historische benadering niet aanhangt, toch deze benadering zal gebruiken om aan te tonen dat men, zelfs op basis van die veronderstellingen, een scheppingsgeloof kan verdedigen bij de profeten uit de achtste eeuw. Zoals deze dissertatie er nu ligt, blijkt op geen enkele manier dat de schrijver zich distantieert van de schriftkritische benadering, inclusief alle onbijbelse veronderstellingen die ermee samengaan.
Laten we binnen de beperkingen van dit rapport het bovenstaande zo kort mogelijk illustreren.
Anderen die bezwaren kenbaar hebben gemaakt
Zoals u weet, zijn wij niet de eersten die dit soort bezwaren kenbaar hebben gemaakt. Soortgelijke zorgen werden al in een officieel bezwaarschrift naar voren gebracht door 7 predikanten. Zij wijzen erop, gebruik makend van de Nederlandse editie van zijn dissertatie, dat Dr. Paas schriftkritische theorieën aanhangt, die geen recht doen aan de Schrift en zijn goddelijk gezag. Naar onze mening zijn deze bezwaren gerechtvaardigd. Maar de TUK heeft verzoekschriften om de benoeming van Dr. Paas opnieuw te bezien afgewezen.
Ook Prof. J. Douma heeft geprotesteerd in een artikel in het Nederlands Dagblad van 3 april 2009 (op de site van het ND geplaatst op 6 april 2009 - zie http://www.nd.nl/artikelen/2009/april/06/dissertatie-stefanpaas-botst-met-godsopenbaring). Zijn bezwaren komen overeen met die hierboven zijn beschreven. Hij hoopte op een antwoord van de TUK. Kampen heeft met een artikel van de hand van Prof. Kwakkel geantwoord, waarin hij het werk van Dr. Paas verdedigde. De voornaamste argumenten zijn:
Een paar van de bovengenoemde punten werd ook door Paas vermeld in het interview met het Nederlands Dagblad (laatst herzien 6 april 2009).
Onze evaluatie
De redenen voor de weigering van de TUK om de benoeming van Dr. Paas te heroverwegen of te herroepen zijn niet erg overtuigend. Kort samengevat is ons antwoord als volgt:
Onze conclusies
B. De dissertatie van Dr. K. van Bekkum, goedgekeurd door de TUK
De dissertatie van Koert van Bekken, From Conquest to Coexistence (Van Verovering tot Samenleving) werd op 18 maart 2010 verdedigd en werd cum laude gewaardeerd door de senaat van de TUK. Deze dissertatie heeft veel tegenspraak uitgelokt en de punten, hieronder naar voren gebracht, zijn niet alleen van ons. Anderen hebben soortgelijke kritiek geuit. We noemen speciaal Dr. J. Douma, die als emeritus hoogleraar aan de TUK zeer ernstige kritiek op zijn website heeft geplaatst, evenals Dr. E.A. de Boer en Dr. R. van Houwelingen (De Reformatie nr. 85-oktober 2010-blz. 393-394), die beiden doceren aan de TUK, en Ds. Joh. de Wolf (Nader Bekeken -juli 2010- blz. 246-250). Ook anderen die kritiek geuit hebben, zouden vermeld kunnen worden. Over deze dissertatie zou veel gezegd kunnen worden, ook veel positieve dingen. Wij beperken ons echter tot wat wij beschouwen als een kernbezwaar, namelijk de methodologie, waarvan in dit werk gebruik is gemaakt. Twee aspecten kunnen worden genoemd.
Van Bekkum brengt de bijbelse tekst in dialoog met archeologische vondsten. Dat is lofwaardig. Het blijkt echter dat de huidige interpretatie van archeologische resten die hij selecteert, bepaalt of de Schrift in historische details accuraat is. Het effect hiervan is dat de rechtstreekse historische claims van de Schrift opzij worden gezet. Bijvoorbeeld, 1 Koningen 6:1 geeft aan dat de Exodus 480 jaar voor Salomo’s vierde jaar als koning plaats vond. Maar het accepteren van deze datum is volgens Van Bekkum een “oplossing van een lui mens” (33). Het is behoorlijk schokkend dat geen ernstige poging is gedaan om de historische gegevens, zoals men die bij eenvoudige lezing van de Schrift zou moeten verstaan, te begrijpen.
Van Bekkum accepteert evenwel zo’n eenvoudig lezen van de Schrift niet, want hij beschouwt geschiedenisbeschrijving in het Oude Testament als een soort representatieve kunst, een karakterisering waar rekening mee moet worden gehouden, samen met de verwachtingen en het geloof van de gemeenschap, om het wezen van zijn historische waarheidsclaim te definiëren. De waarheidswaarde van de tekst kan worden beoordeeld door rekening te houden met de resultaten van de dialoog tussen de bijbelse tekst en de huidige interpretatie van het artifactbewijs (31-32). Daarom is het methodologisch onjuist, volgens Van Bekkum, om bijbelse gegevens zonder meer te accepteren. “De literaire kunstzinnigheid en het gebruik van genre-conventies in de tekst moeten eerst worden bestudeerd” (33).
Het onderscheid, door Van Bekkum gemaakt tussen waarheidsclaim en waarheidswaarde (32), laat geen hoge dunk van de Schrift zien en moet worden verworpen.
Eén consequentie van deze benadering is dat de gebeurtenis van de zon die stil staat (Jozua 10:12-14) op een metaforische manier wordt geïnterpreteerd (250). Dit is echter in tegenspraak met de klaarblijkelijke bedoeling van de tekst, zoals die ons gegeven is en zoals die ook is verstaan in de eerste verklaringen van dit gedeelte, zoals we zien in Targum Jonathan, de Septuagint, en bij Josephus (Jewish Antiquities, V.61). Het is daarom zeer teleurstellend dat in zijn ingewikkelde (verwarrende) kritische analyse van de tekst, de manier waarop de tekst altijd begrepen is, niet echt wordt behandeld. Alleen problemen die Van Bekkum met de traditionele interpretatie verbonden ziet, worden fel belicht. Vrijwel geen positief commentaar wordt naar voren gebracht ter ondersteuning van de traditionele interpretatie (241). Het onderliggende probleem is zijn methodologie, waardoor hij de Bijbelse tekst (aanvankelijk alleen het poëtische gedeelte) onderwerpt aan bepaalde regels van literaire kritiek. Vervolgens eindigt hij met het niet meer kunnen zien van wat de tekst werkelijk zegt (237-250). Het eindresultaat is dat volgens Van Bekkum de tekst betekent dat de zon en de maan niet echt stil stonden. Veeleer “wordt het verlengen van de dag om de vijand in één keer te verslaan, verstaan als een retorische strategie, die de normale antieke literaire techniek van het Nabije Oosten laat zien die een grote militaire overwinning tot één enkel tijdsbestek beperkt.” (256).
In contrast met deze benadering, die de geest van de schriftkritische wetenschap ademt, is bijvoorbeeld de behandeling die J.H. Kroeze in zijn commentaar op Jozua geeft (Jozua. Commentaar op het Oude Testament (1968), (135-136) of M.H. Woudstra (Joshua: New International Commentary on the Old Testament, (1981) (176). De laatste merkt terecht op dat “rationaliserende methoden die het doel hebben aan de moderne wetenschappelijke geest te voldoen, vermeden moeten worden, … het Bijbelse standpunt van de wereld als door God geschapen, die aan elk hemellichaam zijn plaats en functie toewees (Gen. 1:16), permitteert een behoorlijk letterlijke kijk op de hier beschreven gebeurtenissen” (176).
Veel meer zou gezegd kunnen worden en is gezegd in de Nederlandse Gereformeerde pers (zoals hierboven opgemerkt). Onze zorg als deputaten is echter het feit dat de TUK een dissertatie met zulke methodologische principes heeft kunnen goedkeuren. Betekent dit dat Kampen niet langer de traditionele Gereformeerde visie van de Schrift, als helder en haar eigen uitlegster, vasthoudt? Als het Oude Testament niet langer bedoelt wat het zegt, waar eindigen we dan?
We beseffen wel degelijk dat er vrijheid van exegese is. We zijn ons er ook van bewust dat Van Bekkum in de Epiloog van zijn dissertatie zijn aanvaarding van Artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis bevestigt (499). Maar het is onduidelijk hoe deze aanvaarding hem ertoe kan brengen om de klaarblijkelijke betekenis van de tekst, zoals die traditioneel en historisch werd verstaan, aan de kant te zetten.
C. Bezwaarschriften ingebracht op de Synode van Zwolle-Zuid 2008 en afgewezen
Bijvoorbeeld:
Samengevat, de onmacht om de essentie van de ter synode gebrachte bezwaren in de bovengenoemde drie voorbeelden te behandelen, is zeer ongelukkig en kan de indruk geven dat de GKv standpunten tolereert, die niet in overeenstemming zijn met het getuigenis van de Bijbel zelf en met de Gereformeerde Belijdenisgeschriften. Deze tolerantie en de mogelijke consequenties daarvan verontrusten blijkbaar velen in de GKv. Dezelfde verontrusting leeft ook binnen de Canadese zusterkerken.
D. Een vraag
Het trof ons dat Dr. Van Bekkum bij de verdediging van de benadering in zijn dissertatie, het feit noemde dat hij zich tot die mensen moest richten en hén moest aanspreken die zich buiten de eigen kring bevonden, inclusief schriftkritische wetenschappers.
Hij schreef:
"Geheel volgens het Kamper wetenschappelijk beleid zoals dat sinds het rapport Oberman in 1989 is gevoerd, heb ik een poging gedaan een eigen gereformeerde bijdrage te leveren aan de oudtestamentische wetenschap. In de netwerksamenleving van vandaag betekent dat een boek schrijven dat gehoord kan worden op het podium van de internationale Bijbelwetenschap. Op dat podium spreken atheïsten, agnosten, joden en christenen tegenwoordig met elkaar over de Bijbeltekst. Dat stelt bepaalde eisen aan de presentatie. Je gebruikt argumenten die een ander zouden kunnen overtuigen. Net zoals vele gewone christenen dat doen op hun werk of gereformeerde tieners op een openbare school. Daarbij is het natuurlijk de kunst niet in te leveren op je eigen principiële overtuiging. Die overtuiging mag je ook niet verstoppen. Tegelijk is het op zo’n podium niet verboden andere zaken ter wille van dat ene punt dat je wilt maken even buiten beschouwing te laten, of termen te gebruiken die binnen de eigen geloofsgemeenschap zo niet aan de orde komen."[1]
Het is natuurlijk te prijzen om zich te richten tot de wetenschap in het algemeen en een gereformeerde bijdrage daaraan te leveren. Maar in het licht van de bevindingen van dit comité is de vraag gerezen, of de wens om deel uit te maken van de huidige discussie binnen Schriftkritische kringen niet onwillekeurig leidt tot een beïnvloeding door de geest van kritische wetenschappers met wie men in gesprek is en met wie men thans in Kampen geacht wordt samen te werken bij de goedkeuring van dissertaties.
2. WERK VAN DEPUTATEN MAN/VROUW IN DE KERK
A. ODRACHT VAN DE DEPUTATEN
De Generale Synode van Zwolle 2008 van de GKV heeft deputaten benoemd om nadere bezinning en besluitvorming betreffende de rol van de vrouw (en de man) in de kerk te bevorderen. Zij kregen de instructie een drie-sporen benadering te volgen om aan hun opdracht te voldoen:
1. Theologisch/sociologisch onderzoek
2. Bezinning binnen de kerken
3. Voorbereiden van praktische, korte termijn besluiten
1. Theologisch/sociologisch onderzoek
Dit gedeelte van de opdracht werd aan de TUK gegeven. Eén van de projecten was een hermeneutische onderzoek door drs. Myriam Klinker-De Klerck, dat in 2011 als boek nr. 9 in de TU-Bezinningsreeks werd gepubliceerd. Dit boek is getiteld: Als vrouwen het woord doen; Over Schriftgezag, Hermeneutiek en Het Waarom van de Apostolische instructie aan vrouwen. Het boek wordt hier onder C. gerecenseerd.
2. Bezinning binnen de kerken
De deputaten hebben een handleiding opgesteld om gebruikt te worden bij de reflectie over de rol van vrouwen (en mannen) in de kerk. Dit werkboek werd gepresenteerd op 6 regionale vergaderingen, waarvoor alle kerken werden uitgenodigd om afgevaardigden te zenden. De afgevaardigden ontvingen een toerusting om de bezinning over M/V in de kerk op gang te brengen en kunnen daarbij gebruik maken van door deputaten ontwikkelde en verzamelde materialen. Een korte videoclip is ontwikkeld om de kwestie voor bespreking op lokaal niveau te introduceren. Deze aanmoediging tot bezinning en bespreking in de plaatselijke kerken eindigde met een uitnodiging voor een conferentie in maart 2011 over de rol van mannen en vrouwen in de kerk. Een korte samenvatting van en kritiek op de handleiding volgt onder B. hierna.
3. Voorbereiding van Praktische Besluiten
De Synode van Zwolle heeft de deputaten M/V in de kerk de opdracht gegeven om praktische antwoorden op een aantal vragen voor te bereiden. De deputaten M/V waren echter niet in staat om enige praktische aanbeveling te doen en vonden de opdracht te veelomvattend. Zij hebben de synode van 2011 verzocht om hun een vereenvoudigde opdracht inzake aanbevelingen voor praktische toepassing van hun bevindingen te verlenen. De synode van Harderwijk 2011 besloot (Besluit 2):
Besluit 2:
opnieuw deputaten M/V in de kerk te benoemen met als opdracht:
a. de volgende vragen te beantwoorden:
b. op aanvraag uit de kerken ondersteuning te bieden ten behoeve van bezinning op dit onderwerp. Hierbij dienen de deputaten:
Grond:
de in gang gezette bezinning vraagt om een afronding conform de opdrachten van de GS Amersfoort-Centrum 2005 en om duidelijke besluitvorming die het leven in de plaatselijke kerken dient.
Wat nu eerst volgt is een samenvatting van en kritiek op de handleiding voor bespreking van de onderwerpen in de kerken (B) en de theologische studie, geproduceerd door drs. Klinker-De Klerck, “Als vrouwen het woord doen” (C).
B. RECENSIE VAN DE HANDLEIDING M/V OPGESTELD DOOR DEPUTATEN t.b.v. DE KERKEN
De handleiding bestaat uit zes hoofdstukken.
HOOFDSTUK 1 - Rapport van deputaten M/V in de Kerk aan de Synode van Zwolle 2008.
De synode van Amersfoort 2005 heeft deputaten benoemd en hun de opdracht gegeven om door middel van empirisch onderzoek en in samenwerking met de TU het soort vragen en problemen, dat de kerken tegenkomen in verband met de kwestie van 'vrouwen in de kerk', boven tafel te krijgen. De resultaten van een onderzoek dat in de kerken werd gehouden, zijn samengevat. Een paar van die resultaten zijn:
Het rapport vermeldt dat de laatste jaren de rol van vrouwen in de maatschappij, net als in de kerk, is veranderd en dat vrouwen op allerlei manieren meer worden ingeschakeld dan voorheen. De standaard visie in de GKv is dat mannen en vrouwen verschillende rollen hebben. Maar dat wordt meer en meer ter discussie gesteld. Verschillen de rollen van mannen en vrouwen wel principieel? Zo ja, hoe dan en waarom? Vrouwen worden ingeschakeld in de kerk, zelfs in taken die voorheen alleen aan mannen werden opgedragen, zoals het geven van catechisatie, pastoraal werk, het scriba zijn van vergaderingen, het werk in commissies, enz. Zij mogen stemmen bij verkiezingen van ambtsdragers. Maar het is hun niet toegestaan om de ambten in de GKv te bekleden, hoewel andere protestantse kerken hun ambten voor vrouwen wel hebben opengesteld. Al deze veranderingen hebben de GKv ertoe gebracht zich opnieuw te bezinnen op wat de bijbel leert over de rol van mannen en vrouwen.
Het rapport M/V brengt daarom vragen omtrent Bijbelse richtlijnen over de positie van vrouwen in de kerk naar voren. We krijgen de verzekering dat de Bijbel in deze zaken gezaghebbend is. De vraag wordt echter gesteld hoe we de relevante Bijbelse passages moeten interpreteren. In het kader hiervan stelt het rapport vragen als: In welke culturele situatie werden de Bijbelboeken geschreven en hoe draagt die culturele situatie bij aan de formulering van de Bijbeltekst? En wat betekenen de woorden van de tekst voor ons in onze tijd? Er wordt opgemerkt dat de rollen van mannen en vrouwen niet expliciet zijn vastgelegd in de confessies van de GKv.
De hoofdlijnen van de argumentatie werden neergelegd in het rapport aan de synode van 2008.
Ook werden twee andere argumentatielijnen, beide Schriftgetrouwheid claimend, in het rapport naar voren gebracht (C. en D.). Het verschil is dat hier de culturele context ten tijde van de Bijbelschrijvers en van onze hedendaagse cultuur in rekening wordt gebracht.
Ander materiaal dat aangeboden werd aan de kerken ter bezinning op de rol van vrouwen in de kerk, stond in de volgende hoofdstukken.
HOOFDSTUK 2 - Een schets voor Bijbellezen met aandacht voor 1 Tim. door Ds. F. Wisselink
HOOFDSTUK 3 - Een artikel over de rol van mannen en vrouwen door Almatine Leene
HOOFDSTUK 4 - Een artikel over de ambten in de kerk door Ds. R. Heida
HOOFDSTUK 5 - Een artikel over verschuivingen in de maatschappij door Ds. J. Harmanny
HOOFDSTUK 6 - Een lijst met referenties
Onze bezwaren tegen de Handleiding
In de eerste plaats hebben wij bezwaren tegen mogelijke interpretaties van de Schrift die zijn voorgelegd aan de synode 2008 en die naar voren zijn gebracht in de 'Handleiding M/V'. De redenering in argumentatie B hierboven beweert duidelijk dat mannelijk leiderschap is afgeschaft na Christus. De basis hiervoor is Galaten 3:28: “Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus.” Deze redenering aanvaarden zou betekenen dat alle kerkelijke ambten opengesteld moeten worden voor vrouwen.
Het aanvaarden hiervan als een mogelijke interpretatie door de synode van Zwolle is naar onze mening een ernstige afwijking van de historische Gereformeerde uitleg van relevante Schriftgedeelten. Er bestaat geen twijfel over dat vanaf de schepping man en vrouw gelijk waren in waarde en waardigheid. Beiden werden gemaakt naar Gods beeld. Aan beiden werd de taak gegeven om de aarde te vervullen en haar te onderwerpen. Beiden kwamen voort uit één vlees en werden tot één vlees. Er bestaat evenwel ook geen twijfel over dat de man werd geschapen vóór de vrouw en dit heeft een blijvende impact op hun rol, zoals door 1 Tim. 2:12-13 wordt aangetoond, “Want eerst is Adam geformeerd en daarna Eva”. Daar komt nog bij dat aan de vrouw de specifieke rol werd gegeven in Genesis 1:18 & 20 als “helper”. Aan de man werd ook de verantwoordelijkheid gegeven om de dieren namen te geven, en hij noemde zijn vrouw “Eva”. De man was ook het verbondshoofd, zoals blijkt uit het feit dat hem het bevel betreffende de boom der kennis van goed en kwaad (Genesis 2:16 & 17) werd gegeven. Het is door zijn ongehoorzaamheid in het bijzonder dat de hele mensheid heeft gezondigd (Romeinen 5:12). Daarom spreken we over deze rollen als een scheppingsordening met blijvende geldigheid.
Daarom kunnen wij ook de idee niet aanvaarden dat Galaten 3:28 gebruikt kan worden ter ondersteuning van een gelijkwaardige positie voor vrouwen in de kerk. Paulus was niet bezig met het aan de kant schuiven van gender-specifieke rollen (anders zouden we dit gedeelte ook kunnen gebruiken om het homohuwelijk (same-sex marriage) te rechtvaardigen). Hij zegt dat Grieken Grieken konden blijven en dat Joden Joden konden blijven. Slaven konden slaven blijven en vrije mensen konden vrije mensen blijven. En mannen konden mannen blijven en vrouwen vrouwen. Het punt waar de apostel naar verwees, was de geestelijke status voor God door het geloof. Zij waren allen één in het geloof, maar niet in hun rol. Wij zien daarom niet hoe een redenering als onder B. als een mogelijke interpretatie van de Schrift in overweging zou kunnen worden genomen. Het principe dat we duidelijk geopenbaard vinden door het hele Nieuwe Testament, is dat van het hoofdzijn van de man, zowel in het huwelijk, als in de kerk (1 Cor. 11:3, Efeze 5:23, 1 Tim. 2:8-15).
Het is treffend dat deze 'eschatologische' benadering van de rol van man en vrouw het hoofdargument was in Rapport 26 aan de Synode 1990 van de Christian Reformed Church [Syn. Geref. Kerk in de VS en Canada, vert.]:
“De hele tendens van de bijbel - zijn eschatologische oriëntatie en richting - is er op gericht dat vrouwen een plaats verkrijgen naast mannen, eerder dan onder hen of gescheiden van hen. De Schriften openen met de man en de vrouw, zij aan zij als Gods beelddragers, die een gezamenlijke taak kregen opgedragen. Heel spoedig horen we echter van echtgenoten die over hun vrouw heersen als gevolg van de zondeval…. Met Jezus begint de restauratie plaats te vinden. In Hem komt het koninkrijk van God nader…. Samengevat, de algehele tendens van de Schrift is herstel door Christus van de oorspronkelijke orde van mannen en vrouwen, die naast elkaar leven en werken in gelijkheid, en die elkaar wederzijds bijstaan en hulp verlenen bij het uitvoeren van hun gemeenschappelijke taak.” (Agenda voor de Synode 1990, blz. 328-329)."
Dit klinkt net zoals de redenering onder B. hierboven. Wij ervaren dit als schokkend juist nu wij als kerken samenspreken met de United Reformed Churches in Noord Amerika, kerken die hoofdzakelijk vanwege de zaak van de vrouw in het ambt zich hebben afgescheiden van de Christian Reformed Church.
Het is waar dat de GKv niet metterdaad opvatting B. als hun benadering hebben aangenomen. Toch hebben de synode van Zwolle 2008 en de synode van Harderwijk 2011, door aan de deputaten M/V in de Kerk het “go-ahead” (ga door) te geven om deze opvatting als een echt alternatief voor het huidige standpunt aan de kerken te presenteren, twijfel gezaaid over de geldigheid van opvatting A., de historische opvatting van het mannelijk hoofdzijn. Het zal nu moeilijk worden om terug te gaan naar de positie van alleen maar A., die de gereformeerde kerken historisch gezien altijd hebben ingenomen. Wij zien niet gebeuren dat diegenen in de kerken die vóór de vrouw in het ambt zijn (zoals het onderzoek laat zien) hun standpunt zullen opgeven nu dit als een mogelijkheid werd opgenomen.
Het wekt geen verbazing dat in het licht van de gegeven uitleg over Galaten 3:28 de klassieke gereformeerde hermeneutiek van vraagtekens wordt voorzien in redenering D. De culturele context wordt in beeld gebracht als mogelijk bepalend voor wat zo’n tekst zegt over de rol van vrouwen. Dit betekent dat ook hier een deur geopend is voor de mogelijkheid van een 'nieuwe hermeneutiek', die meer gewicht geeft aan het menselijke element in de Bijbeltekst. Ja, er zijn talrijke verzekeringen dat de Bijbel nog steeds gezaghebbend (blz. 4 & 31) en betrouwbaar (blz. 5) is. Maar deze verzekeringen klinken bepaald hol, als men overweegt hoeveel gewicht het menselijk element wordt gegeven in de relevante teksten als 1 Cor. 11 & 14 en 1 Tim. 2 & 3. Zóveel dat ze op die basis het tegenovergestelde gaan zeggen van wat ze volgens de gereformeerde bijbelcommentaren eeuwenlang hebben geleerd. De betekenis van deze teksten wordt gerelativeerd door een beroep te doen op hermeneutisch gezag, dat niet gefundeerd is in de tekst zelf, maar in degene die interpreteert. Wij zien dit als een stap bij het werkelijke Woord van God vandaan en in het verlengde van de nieuwe hermeneutiek die in zoveel kerken in de ongeveer laatste halve eeuw is binnengedrongen. Zo’n benadering van de Bijbel opent ook de weg naar de herinterpretatie van wat Bijbelteksten zeggen over andere onderwerpen, zoals schepping/evolutie en homoseksuele relaties. Nogmaals, we zeggen niet dat de GKv deze benadering officieel hebben aangenomen, maar door het niet afwijzen van B. en D. in de Handleiding hebben zij de deur geopend voor zo’n nieuwe hermeneutiek, die uitzonderlijk moeilijk te sluiten zal zijn, gezien de opvattingen die velen in de kerken er op na houden. Onze vraag blijft daarom: komt deze studie waarlijk voort uit nieuwe ontdekkingen in de uitleg van de bijbel, of uit de culturele context en de daaruit ontstane druk op de GKv kerken?
Wat betreft de vier punten (A, B, C en D.) van de 'Handleiding M/V' realiseren wij ons dat zij geschreven en verspreid werden om de discussie te stimuleren. Zodoende waren zij bedoeld om zo onpartijdig mogelijk te zijn. In de vraagstelling proeft men evenwel een soort provisorische interpretatie en op zijn minst de geldigheid van de ’nieuwe’ benadering van de rol van vrouwen in de kerk.
Wij voelen mee met de GKv in hun worsteling onder de druk die de kerken ondervinden door een in toenemende mate seculiere , humanistische samenleving, vooral met het oog op de plaats en de rol van de vrouw. Het zoeken naar betere manieren om God te dienen en te prijzen is positief. De 'Handleiding M/V' is echter een document dat grote vraagtekens zet achter de klassieke benadering van de rol van de vrouw in de gereformeerde kerken en de Bijbelse interpretatie die deze benadering ondersteunde. Deze opening van interpretatiemogelijkheden heeft, zouden we zeggen, op zijn minst de deur geopend voor tolerantie van de nieuwe hermeneutiek. Nu de deputaten M/V in de Kerk de taak die hun is opgedragen door de synode van 2008 niet volledig hebben afgerond, hopen wij dat de GKV hun richting méér zullen laten bepalen door een gezonde, gereformeerde uitleg van de Schrift dan door sociale druk en daaruit voortvloeiende herinterpretaties. En dat zij tot de conclusie komen dat de deur naar de nieuwe hermeneutiek aangaande de rol van vrouwen in de kerk, gesloten moet worden en dat het gezag van het heldere en volkomen Woord van God moet wordt gehandhaafd.
C. REACTIE OP HET BOEK “ALS VROUWEN HET WOORD DOEN”
Drs. Myriam Klinker-De Klerck, doctoraal student Nieuwe Testament aan de Theologische Universiteit te Kampen, kreeg het onderzoek naar de relatie tussen mannen en vrouwen in de kerk opgedragen. Deze opdracht kwam voort uit het verzoek door de Generale Synode van Zwolle-Zuid aan Kampen om een wetenschappelijke reflectie over dit onderwerp. Het resultaat is een studie van ongeveer 140 bladzijden met als drie voornaamste onderdelen: Schriftgezag en hermeneutiek, Gedrag en motivering. Exegese van apostolische instructie voor mannen en vrouwen in hun onderlinge verhouding, en een Slotbeschouwing.[2] De bredere context van deze studie wordt gevormd door de voortgaande besprekingen in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt over de vrouw in het ambt. Als comité hebben wij deze publicatie gerecenseerd, omdat zij onderdeel uitmaakt van de uitvoering van een opdracht van de Generale Synode van Zwolle-Zuid. Maar we doen dit zeer kort, want zij is niet door enig synodaal besluit officieel aanvaard voor aanbeveling aan de kerken.
Het zou de tijd en mogelijkheden van ons comité te boven gaan om dieper in te gaan op elk aspect van dit boek. Wat we hebben gedaan is de twee gebieden van deze studie, die ons in het bijzonder raken met het oog op onze opdracht als synodecommissie, naar voren halen. De twee bezwaren concentreren zich op de plaats die in deze studie aan de algemene openbaring wordt toegewezen en de tendentieuze exegese die van sleutelteksten wordt gegeven, zodat de plaats van het scheppingsverslag van minder belang wordt geacht als het gaat over man/vrouw relaties. De nummers in de tekst verwijzen naar de bladzijden in Klinker-De Klercks studie.
Algemene openbaring en hermeneutiek
Volgens ons gereformeerde begrip van de openbaring, belijden wij in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, Artikel 2, dat God zichzelf aan ons bekend maakt door twee middelen:
Ten eerste door de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld. Want deze is voor onze ogen als een prachtig boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons te aanschouwen geven wat van God niet gezien kan worden, namelijk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, zoals de apostel Paulus zegt in Romeinen 1:20. Dit alles is voldoende om de mensen te overtuigen en hun elke verontschuldiging te ontnemen. Ten tweede maakt Hij Zichzelf nog duidelijker en volkomener aan ons bekend door zijn heilig en goddelijk Woord, namelijk voor zover dat voor ons in dit leven nodig is tot zijn eer en tot behoud van de zijnen.
Onder algemene openbaring verstaan wij daarom de schepping, onderhouding en regering van het universum. Door deze middelen openbaart God zijn eeuwige kracht en goddelijkheid. Klinker-De Klerck verstaat algemene openbaring in een veel breder kader. Het omvat niet slechts de schepping, maar ook de cultuur en in feite alles wat bestaat (17). Klinker-De Klerck gebruikt Bavinck voor deze begripsbepaling.[3]
Zo’n brede opvatting van het begrip ‘algemene openbaring’ is een sleutelelement in haar hermeneutisch model. Men moet zich echter wel realiseren dat, hoewel Bavinck’s opvatting van de algemene openbaring inderdaad vrij breed is en de cultuur impliceert, hij erkent dat “niet alle dingen in gelijke mate zijn geopenbaard” en hij benadrukt dat algemene openbaring God moet openbaren om te functioneren als openbaring. Er is geen aanwijzing bij Bavinck dat algemene openbaring richtlijnen onthult om de Schrift aan te passen aan de huidige cultuur, zoals Klinker-De Klerck suggereert.
Bavinck benadrukt inderdaad de onvolkomenheid van de algemene openbaring en de noodzaak tot een speciale openbaring, zoals in de Schrift gegeven, om de algemene openbaring goed te verstaan.[4]
Een andere factor is het werk van de Heilige Geest. Wij zijn het allen met elkaar eens dat de werking van de Geest nodig is om Gods wil, zoals Hij zichzelf openbaart, te onderscheiden. Maar het punt is: hoe openbaart God zichzelf? In de wat verwarrende bladzijden die volgen, argumenteert Klinker-De Klerck ten gunste van een breed begrip van een subjectieve werking van de Geest, waardoor God zijn wil openbaart in de levens van zijn volk (19-21). Zij gebruikt Bavinck in deze discussie, maar lijkt hem geen recht te doen, gezien het feit dat zij het belang van de Schrift duidelijk minimaliseert. Zij concludeert: “het is duidelijk dat de Schrift ‘slechts’ een onderdeel van het geheel van Gods openbaring vormt. Openbaring en Schrift zijn geen uitwisselbare concepten” (21). Volgens Klinker-De Klerck, wil Bavinck “vermijden dat Gods openbaring gereduceerd wordt tot de Schrift en dat deze Schrift functioneert als een ‘zwevende autoriteit’ ver boven het dagelijks leven” (21). Zij is verder van mening dat Bavinck het getuigenis van de Heilige Geest niet te nauw verbonden wilde zien met het gezag van de Schrift als zodanig (21). Wij herkennen Bavinck hier echter niet in[5]. Bavinck zelf onderstreept de centrale positie van de Schrift, wanneer het gaat om het werk van de Heilige Geest.
Als wij kijken naar het getuigenis van de Heilige Geest in zijn totaliteit en het kort samenvatten, bewijst het drievoudig te zijn. Allereerst bevat dit het getuigenis dat de Heilige Geest geeft in de Schrift over de Schrift zelf. Dit getuigenis komt indirect tot ons in al de goddelijke karakteristieken (criteria, merktekenen), die op de inhoud en de vorm van de Schrift staan gedrukt. Het komt ook rechtstreeks tot ons in al die positieve uitspraken die de Schrift bevat met betrekking tot zijn goddelijke oorsprong. In de tweede plaats, opgenomen onder dit opschrift van het getuigenis van de Heilige Geest, is het getuigenis dat de Geest zelf aan de Schrift door de eeuwen heen binnen de kerk heeft gegeven; en dit getuigenis wordt indirect tot uiting gebracht in al de zegeningen die aan de kerk als kerk van de Schrift, werden geschonken (in het bestaan en voortbestaan van de kerk als kerk) en rechtstreeks in de éénparige belijdenis van de geloofsgemeenschap de eeuwen door, dat de Schrift het woord van God is. Tenslotte bevat het getuigenis van de Heilige Geest ook het getuigenis dat de Heilige Geest van het goddelijk gezag van de Schrift in het hart van elke gelovige geeft. [6]
Bavinck bevestigt duidelijk het centraal staan van de Schrift als goddelijke openbaring, ook in verband met het werk van de Geest.
Nadat Klinker-De Klerck het werk van een paar professoren in Kampen kort heeft besproken (maar opmerkelijk genoeg niet van exegeten, d.w.z. professoren, Oude of Nieuwe Testament!), merkt zij op dat er op elk gebied een spanning bestaat tussen de algemene autoriteit van de Schrift en de voortdurend veranderende contexten (36). Wanneer het proces van interpreteren aan de orde komt, bevestigt zij dat we zorgvuldig moeten luisteren naar de Schrift, maar ook moeten opmerken hoe onze eigen context deel uitmaakt van de algemene openbaring (38). Wij zien geen rechtvaardiging voor deze bewering, maar dit concept speelt een zeer belangrijke rol in de hermeneutiek van Klinker-De Klerck.
Zij zegt vervolgens dat de Bijbel als één enkel verhaal als het ware over iemands eigen levensverhaal moet worden gelegd. De Geest ziet er op toe dat het Bijbelse verhaal en het verhaal van iemands eigen leven samengebonden en op elkaar afgestemd worden. Dit werk van de Geest begint een interactief proces van begrijpen hoe de bijbel zich verhoudt tot iemands leven. Een levende gemeenschap met God is nodig voor dit hermeneutisch proces. Het is belangrijk om Gods Woord steeds weer te lezen in je eigen specifieke omstandigheden en om je oog op Jezus Christus en die gekruisigd gevestigd te houden. Men moet voortdurend verenigd zijn met Hem, niet alleen maar als individu, maar ook als gemeente. Geleid door de Geest van God begint het hermeneutische proces (39). Goede dingen worden hier gezegd, maar als onze eigen context moet functioneren als Gods algemene openbaring, wat zal ons dan van het subjectivisme redden? Maar al te gemakkelijk kan het toevoegen van onze context (algemene openbaring) benadrukt worden als werk van de Geest, tot schade van het geschreven en duidelijke Woord van God. Zo meent Klinker-De Klerck dat het hermeneutische proces in elke situatie weer anders zal uitpakken (39, 132).
Volgens Klinker-De Klerck is de idee dat onze eigen context deel uitmaakt van Gods algemene openbaring, een noodzakelijk element in het proces van de Schrift begrijpen in onze huidige tijd. Het brengt ieder onderzoek van de Schrift, gedaan in de rustige omgeving van de studeerkamer, uit balans. Dit wetenschappelijk onderzoek kan niet zelf bepalen hoe we trouw zijn aan de Schrift. De algemene openbaring van onze context moet in rekening worden gebracht (132).
De plaats van de scheppingsordinanties
Vooraf willen we zeggen dat het ons heeft getroffen dat, wanneer Klinker-De Klerck teksten bespreekt die belangrijk zouden kunnen zijn voor de vraag of vrouwen tot het kerkelijk ambt moeten worden toegelaten, zij niet voldoende recht doet aan de plaats van de scheppingsordinanties met betrekking tot de positie van de vrouw.
Klinker-De Klerck bespreekt motieven voor geboden en verboden, wanneer zij handelt over teksten betreffende man-vrouw relaties. Met betrekking tot 1 Corinthe 11:2-16 somt zij een aantal beweegredenen op, maar zij betrekt hierbij niet het kernmotief voor het gebod dat een vrouw haar hoofd moet bedekken in de samenkomst van de gemeente. Dat wordt in de verzen 8-9 gevonden: “Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man; noch werd de man geschapen voor de vrouw, maar de vrouw voor de man” (54-62).
In 1 Corinthe 14:34 geeft de apostel de instructie dat “vrouwen moeten zwijgen in de gemeenten, want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt”. Klinker-De Klerck somt verschillende beweegredenen op voor dit gebod, maar verzuimt de mogelijkheid te onderzoeken dat de referentie aan de wet het scheppingsverslag op het oog heeft. Aangezien Paulus al in 1 Corinthe 11 een beroep heeft gedaan op het scheppingsverslag, zou men in redelijkheid kunnen veronderstellen dat dit hier eveneens het geval is en dat hij dit daarom niet verder uitwerkt.[7]
Wanneer 1 Timotheus 2:8-3:1a wordt besproken, somt Klinker-De Klerck verschillende motivaties op voor het verbod om onderricht te geven: vrede in de gemeente die een vrouw past die voor haar godsvrucht uitkomt, en de omkering van een gewenste gezagsverhouding.
Wanneer zij toe is aan het scheppingsargument (vv. 13-15), moffelt zij deze weg door te claimen dat deze verzen slechts een indirecte beweegreden geven om niet te onderwijzen. De voornaamste reden is het handhaven van een bepaalde bestaande autoriteitsstructuur (95-99). Deze manier van redeneren doet geen recht aan de structuur van de tekst en de betekenis van het scheppingsgebeuren voor de relatie van mannen en vrouwen in de gemeente. Het is ook zorgwekkend dat zij wat neerbuigend suggereert dat deze wijze van redeneren vanuit de schepping, voor Paulus misschien akkoord was, en impliciet voor ons misschien niet.[8]
Later, wanneer Klinker-De Klerck wat van haar onderzoek samenvat, geeft zij aan dat het scheppingsverslag de ondergeschikte positie van de vrouw ondersteunt. Maar al vertellend zegt zij niet dat het die positie rechtvaardigt (128). Zij merkt verder op dat al de verschillende redenen voor ondergeschiktheid in de vrouw-man relatie duidelijk worden, wanneer die worden beschouwd in de context van ondergeschiktheid in de Grieks-Romeinse wereld. Dat de apostel dit zegt is wat je zou verwachten, gegeven de culturele context (129). Klinker-De Klerck erkent dat de bijbel de ordening van menselijke relaties terugvoert naar God (130). Maar in tegenspraak daarmee suggereert Klinker-De Klerck even later dat Paulus de schepping van man en vrouw interpreteert vanuit de toentertijd heersende culturele orde, waarin vrouwen een ondergeschikte positie innamen (130). Maar dit is een onjuiste manier van redeneren. Het is zaak de schepping niet te interpreteren in het licht van de huidige gewoonten, maar bijbelse gewoonten te begrijpen als voortkomend uit Gods scheppingswerk.
Klinker-De Klerck stelt vervolgens dat het zich conformeren aan de bestaande maatschappelijke orde (vrouwelijke ondergeschiktheid in dit geval) gunstig is voor de verspreiding van het evangelie (130). Dit is echter de zaken omkeren. De bijbelse geboden zijn niet het resultaat van een aanpassen aan de maatschappij, maar zijn normen, opgedragen door God, in dit geval in overeenstemming met zijn scheppingswerk.
Klinker-De Klerck’s slotbeschouwing
We presenteren een paar interessante selecties uit haar eindhoofdstuk.
Met betrekking tot de vrouw in het ambt argumenteert Klinker-De Klerck dat redeneren vanuit Genesis alléén het risico met zich meebrengt, dat het hermeneutische proces verwelkt tot een analytische onderscheiding tussen geboden met een universele geldigheid en geboden die in samenhang met de huidige cultuur moeten worden geïnterpreteerd. De vraag van universele geboden versus de tijdelijke geboden is op zichzelf wettig, maar het kan niet de enige manier zijn. Het hermeneutische proces, het dagelijks leven met de Schrift, begint dan te lijken op een computergestuurd programma, dat met de goede input van data een output van goede geboden oplevert. De essentiële spirituele dimensie raakt dan ondergesneeuwd. De werkelijke confrontatie met echte mensen in hun eigen context functioneert niet. Het hermeneutisch proces verloopt echter helemaal niet als een computergestuurd programma. Het heeft dynamiek. Inzicht hebben op basis van de Schrift is altijd betrekkelijk. Bescheidenheid is noodzakelijk, omdat toegang tot God altijd binnen grenzen wordt gegeven (132-133).
De vraag rijst bij ons of deze benadering niet te onbepaald is. Hoe kunnen predikanten gemeenten leiden met dit soort benadering? Ieder kan de Schrift dynamisch interpreteren volgens Klinker-De Klercks model. Het hangt er dan helemaal van af hoe je de werking van de Geest ervaart.
Wanneer zij motieven voor de geboden of verboden bespreekt, is Klinker-De Klerck van mening dat verwijzen naar wat passend was in de gegeven omstandigheden misschien zwaarder voor Paulus heeft gewogen dan verwijzen naar Genesis (133-134). Wij vragen, indien dat al zo is, wat er dan gebeurt met het alles te boven gaande gezag van de Schrift?
Klinker-De Klerck beweert ook dat de verspreiding van het evangelie een motief is om rekening mee te houden. Men moet niet bij de scheppingsordinanties blijven staan, maar verder gaan naar de doorgaande verlossing in onze huidige maatschappij (134).
Opnieuw, wat is hier met de heldere bijbelse normen gebeurd?
Vanuit haar perspectief laat haar studie naar motieven de inconsequentie zien van het feit dat aan de ene kant kerkelijke ambten voor vrouwen zijn gesloten, maar aan de andere kant burgerlijke ambten voor hen open staan (134).
In antwoord hierop zouden we willen zeggen dat deze inconsequentie het resultaat is van het feit dat zij de scheppingsordinanties niet behoorlijk in rekening brengt bij de exegese van de relevante teksten.
De motieven die zij binnen de besproken teksten isoleert, neigen er naar om hun zwaartepunt te leggen rond maatschappelijke voorwaarden en menselijke relaties als zodanig. Met als resultaat dat zij de nadruk op de goddelijke normen in de tekst heeft gemist. Bijvoorbeeld, Klinker-DeKlerck vraagt waarom een gereformeerde vrouw wel burgerlijke rechter kan worden, maar geen predikant in een kerk. Een eenvoudige referentie aan het gebod om te zwijgen in 1 Timotheus 2:11-12 volstaat niet. Het volstaat niet voor haar, omdat zij de motivatie voor vrouwen om niet te onderwijzen, ziet als slechts een tijdgebonden culturele noodzaak voor vrouwelijke ondergeschiktheid in Paulus’ dagen. De implicatie is dat dit toen misschien een kwestie is geweest, maar nu niet meer. Dus moeten vrouwen vandaag de dag in de kerk onderwijs kunnen geven (134-135).
Als men echter de motivatie voor geen onderwijs gevende vrouwen in de kerk van vandaag geworteld ziet in de schepping van de man vóór de vrouw, zoals de tekst zegt (1 Tim.2:13), verdwijnt haar moeilijkheid. Het betreft een goddelijke norm, geworteld in de schepping en als zodanig toe te passen voor alle tijden.
Onze conclusie
Hoewel dit boek ook goed materiaal bevat, zijn we er door teleurgesteld. Naar onze mening is deze studie tendentieus, neigt naar een horizontale lezing en interpretatie van de Schrift en zal diegenen die de vrouw in het kerkelijk ambt wensen te zien een dienst bewijzen.
Wij zijn ook teleurgesteld dat het antwoord van de TUK aan de Synode van Zwolle-Zuid alleen maar in deze ene publicatie door één enkele onderzoeker is samengevat. Volgens het Voorwoord zou dit het resultaat van wetenschappelijke reflectie, zoals is opgedragen door de Synode moeten zijn
Wij betreuren het gebrek aan evenwicht en het feit dat niet meer aandacht werd gegeven aan de traditionele tekstinterpretaties, die de kerken eeuwenlang hebben gediend.
3. DE SAMENSPREKINGEN TUSSEN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND (GKv) EN DE NEDERLANDSE GEREFORMEERDE KERKEN (NGK)
1. Inleiding
De Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK) ontstonden aan het eind van de jaren 60 van de 20-ste eeuw nadat zij zich hadden afgescheiden van de GKv. Zaken van leer en kerkregering speelden een beslissende rol bij deze afscheiding. Sinds 1993 is er een groeiend contact tussen de NGK en de GKv. Dit vindt plaats zowel op plaatselijk niveau als via synodecommissies.
2. Karakteristiek
Op het gebied van de kerkregering heeft de NGK altijd een sterk independentisme vertoond. Hun Kerkorde (genoemd Akkoord van Kerkelijk Samenleven = AKS) vermeldt dat een weigering om deze AKS te aanvaarden geen reden kan zijn om een plaatselijke kerk buiten het verband te zetten. De preambule van dit document verzoekt plaatselijke kerken slechts om zo veel mogelijk de besluiten van meerdere vergaderingen te respecteren. Voor wat de leer betreft praktiseren de NGK een aanzienlijke tolerantie wanneer het gaat om afwijkingen van de gereformeerde belijdenissen. De AKS heeft een artikel over het ondertekenen van de Drie Formulieren van Enigheid door ambtsdragers, maar zij die dat weigeren, hoeven dat alleen maar met hun kerkenraad te bespreken. In de praktijk bestaat er vrijheid om kritiek op de confessies uit te oefenen in artikelen en boeken (publicaties van Drs. H. de Jong).
3. Contacten en samensprekingen tussen de GKv en de NGK
4 Evaluatie
Dit vormde ook het kader, waarin de rapporten van de CRCA aan de Synode van Smithers 2007 en de Synode van Burlington 2010 de besprekingen tussen de GKv en de NGK kort naar voren brachten en waarom de Synode van Burlington 2010 dit subcomité heeft opgedragen om speciale aandacht aan deze besprekingen te schenken.
Het lijkt er werkelijk niet op, ondanks de positieve rapporten. Als er al een indicatie is van een verandering binnen de NGK, dan is dat in een meer moderne, liberale richting. Bewijs hiervoor is het aannemen van het VOP-rapport, dat alle ambten voor de vrouw heeft opengesteld. En het is nog steeds acceptabel binnen de NGK dat niet alle ambtsdragers het ondertekeningsformulier ondertekenen en dat sommige ambtsdragers de kinderdoop afwijzen. Op papier mogen zij dit betreuren, maar in de praktijk is het beleid van niets doen om de gereformeerde leer en confessie te beschermen, consistent en onveranderd.
Binnen de GKv gaat de discussie over de rol van vrouwen in de kerk (zie het rapport over Man/Vrouw in de Kerk) verder. Maar de focus richt zich steeds meer op de vraag of vrouwen als ambtsdragers kunnen dienen. De synode van Harderwijk heeft besloten niet deel te nemen aan een gezamenlijke studiecommissie over homoseksualiteit, maar de gronden zijn in principe slechts formeel (“we kunnen niet, omdat onze kerken er niet om hebben gevraagd”).
Dit maakt duidelijk dat we kunnen verwachten dat de komende discussies en mogelijke besluiten zwaar zullen worden beïnvloed door wat binnen de NGK plaats vindt. We kunnen in de praktijk verwachten dat soortgelijke ontwikkelingen in de GKv in versneld tempo plaats zullen vinden door wat al binnen de NGK aan de gang is.
Noten
[1] Zie www.Jochemdouma.nl onder “Achtergrond-Reactie van Koert van Bekkum, 22 juni 2010”.
[2] Myriam Klinker-de Klerck, Als vrouwen het Woord doen, over Schriftgezag, hermeneutiek en het waarom van de apostolische instructie aan vrouwen, TU-Bezinningsreeks (Barneveld: Vuurbaak, 2011.
[3] Klinker-de Klerck, Als Vrouwen Het Woord Doen, 17-19. (Zie Herman Bavinck, Reformed Dogmatics, 4 vols., ed. John Bolt, trans. John Vriend (Grand Rapids, MI: Baker Academic, 2003-8), 1:307-312, 340-342 (par. 86, 94).
[4] Bavinck, Reformed Dogmatics 1:341-342 (par. 94-95); Herman Bavinck, Our Reasonable Faith, trans. Henry Zijlstra (Grand Rapids: Baker, 1977; 1st publ. 1956), 61-66; Klinker-de Klerck, Als Vrouwen Het Woord Doen, 21, 131-136. Zie ook over de beperkte natuur van de algemene openbaring als God onthullend, Nicolaas H. Gootjes, Teaching and Preaching the Word: Studies in Dogmatics and Homiletics, uitgegeven en samengesteld Cornelis Van Dam (Winnipeg, MB: Premier, 2010), 15-19.
[5] Klinker-De Klerck gebruikt Bavinck’s par. 154 zoals gevonden kan worden in de Engelse vertaling, Bavinck, Reformed Dogmatics, 1:593-595.
[6] Bavinck, Reformed Dogmatics, 1:597 (par. 154).
[7] Zie, bijv., R.E. Clampa en B.S. Rosner, The First Letter to the Corinthians, The Pillar New Testament Commentaar (Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2010), 727-728.
[8] Zij schrijft: “Kennelijk bieden beide gebeurtenissen voor de apostel voldoende historische grond om de man gezag toe te kennen over de vrouw en niet omgekeerd.”(99).
Wordt vervolgd
Vertaling: R. Sollie-Sleijster