Vrouw in het Ambt
J. Peters
26-01013
Op 7 oktober 2010 hield dr. R.D. Anderson een referaat over de openstelling van kerkelijke ambten voor de vrouw[1]. Daarop reageerde br. E. Bos met een artikel[2], waarvan ik de inhoud zo dadelijk zal bespreken. Op het artikel van Bos reageerde Anderson kort en concludeerde daarin dat hij en Bos twee verschillende geloven hebben[3].
Uit de reactie van ds. Anderson blijkt dat hij van zijn kant niet verder op het artikel van Bos zal ingaan. Ik wil dat wel doen, omdat mijn vrouw en ik lid zijn geweest van de GKv-gemeente te Capelle aan den IJssel Zuidwest en onze liefde nog steeds naar de broeders en zusters aldaar uitgaat.
De vrouw in het ambt
Het kan haast niet anders of ook br. Bos draagt kennis van het feit dat voor- en tegenstanders van de vrouw in het ambt de laatste decennia al hun argumenten al hebben uitgewisseld. Overtuigen doen ze elkaar niet en er is geen tussenweg. Als ik het me goed herinner zijn er op de laatste GKv synode ook soortgelijke woorden gesproken.
Dit keer dus geen compromis, hoewel….? In de de volgende GKv synode af te hameren kerkorde is redactioneel plaats gemaakt voor de vrouwelijke diaken. Maar met acceptatie van een vrouwelijke diaken alleen nemen voorstanders van de vrouw in het ambt nooit genoegen. Dat leert de kerkhistorie overduidelijk. Getuige ook het artikel van br. Bos. Maar hij niet alleen. Ook de voorstanders in de Nederlands Hervormde Kerk en later in de Gereformeerde Kerken in Nederland (nu PKN) kregen een algehele openstelling van de ambten voor de vrouw voor elkaar. Sinds kort kennen ook al enkele kerken van de Gereformeerde Bond in de PKN de vrouw in het ambt.
Br. Bos is niet de enige voorstander in de GKv. Vele anderen, waaronder GKv predikanten, zijn er rijp voor.
Eenvoudig een bril opzetten
In zijn antwoord aan ds. Anderson begint br. Bos met de positie van de vrouw. De visie daarop wordt bepaald door exegese en hermeneutiek. Als voorstander van de vrouw in het ambt, schrijft Bos, dat hij andere conclusies trekt uit teksten dan tegenstanders en dat dit vooral te maken heeft met de vergelijking van die teksten met elkaar en hun bedoeling en achtergrond. Verder trekt hij er de tijd, cultuur en context bij.
Hij vindt dat Paulus een uitleg geeft aan Genesis 1 en 2 die niet overeenstemt met de tekst van die hoofdstukken. Hij spreekt zelfs van een tegenstrijdigheid bij Paulus. Ds. Anderson zet, volgens hem, eenvoudig de bril van Paulus op en de vergaande consequenties ervan beperkt hij door ze te negeren. Bos meent dat het erom gaat dat je ervan overtuigd moet zijn dat je uitleg te verantwoorden is .
Hoe je ook denkt over de opvatting van ds. Anderson, een scherpe reactie was te verwachten.
Het is verbazingwekkend te lezen dat Bos Paulus tegenstrijdigheid met Genesis 1 en 2 verwijt. Had de Heilige Geest bij Paulus’ inspiratie dan per ongeluk die hoofdstukken over het hoofd gezien?
Of Bos inderdaad die tegenstrijdigheid hard kan maken valt nog te bezien. In ieder geval vormt die wel de basis voor zijn pleidooi voor de vrouw in het bijzondere ambt.
In het begin schrijft hij over de positieverbetering van de vrouw ten tijde van het Nieuwe Testament (NT) en noemt o.a. Genesis 1 en 2, het profeteren door zonen en dochters uit Joel 2, charismata en het onderdanig zijn van de man aan de vrouw. Ook het bekende Gal. 3: 26-28 komt aan de orde. Niet weinig wordt deze Galaten tekst genoemd als ondersteuning in de pleidooien van voorstanders.
We begrijpen deze opmerkingen en het tekstgebruik over de positieverbetering van de vrouw wel. Zij moeten dienen als opmaat voor het feit dat we nu in een heel andere tijd leven en derhalve teksten over het zwijgen van de vrouw anders zullen moeten lezen en verklaren.
We ontkennen de positieverbetering van de vrouw niet. Haar maatschappelijke veranderingen zijn inderdaad onderdeel van de cultuur waarin we leven. Ook in de kerk van onze Here merken we culturele en maatschappelijke veranderingen op. Maar een positieverbetering betekent in de kerk nog niet perse een principiële positieverandering.
1 Tim. 2:11-15 en Bos’ universaliteitgedachte
Br. Bos blijft volharden bij zijn standpunt dat 1 Tim. 2: 11-15 gaat over de positie van zusters in kerk en wereld. Deze universaliteitgedachte vindt Bos consequent en logisch. Hij schrijft:
“het gaat hier niet uitsluitend over ‘zusters in de gemeente’, maar over zusters in het algemeen: in kerk en samenleving. Je kan dit gebod niet tot de gemeente beperken… Het begin van hoofdstuk 2 dat over de overheden gaat is al breder dan de kerkgemeenschap, maar de verwijzing naar de schepping (scheppingsorde) en zondeval maakt het gebod algemeen geldend.”
Hij vindt dat terug in het meerderheidsrapport van de GS Groningen 1927, bij Kuyper, bij de SGP en een predikant als P. van Ruitenburg die stelt n.a.v. deze tekst dat vrouwen in alle lagen van de samenleving hun mond moeten houden. Br. Bos vindt dit een consequente benadering.
Maar als voorstander van de vrouw in het ambt kan hij deze tekst slechts aanvaarden in het licht van het feit dat de consequente uitleg van deze tekst in de gereformeerde wereld nu al voor bijna een eeuw terzijde is gelegd. Hij merkt op dat ook Anderson en andere tegenstanders daarin zijn meegegaan en stelt dan de vraag waarom deze verzen niet gelden in de wereld en wel in de kerk. In feite wordt Anderson hier inconsequentie verweten en een niet meegaan met zijn tijd. Bos:
Je kunt het toch niet maken om buiten de kerk te zeggen dat het wel goed is dat een (gelovige) vrouw een verantwoordelijke en gezaghebbende functie heeft, maar binnen de kerk niet. Dat is niet eens zozeer omdat de Bijbel dit verbiedt of omdat de Bijbel dat onderscheid niet maakt maar omdat het geen integere positie is.”"
Hier blijkt met wat voor bril Bos de Bijbel leest en vanuit welke hoek geargumenteerd wordt tegen Anderson. Het is de bril van deze tijd die de exegese van 1 Tim 2 bepaalt. Maar dan krijg je ongelukken. Zelfs als je het erover eens zou zijn dat hier een Bijbels verbod klinkt dan nog zou volgens Bos de standpuntbepaling van Anderson geen integere zijn. Met deze hermeneutische bril gooit Bos het antithetische karakter van dit deel van de Bijbel overboord. Dat zal ook consequenties hebben voor andere (ethische) onderwerpen. Maar dat terzijde.
In de exegese dat het in 1 Tim. 2 gaat om zusters in de gemeente staat Anderson niet alleen. De gereformeerde uitleg van ongeveer de laatste 100 jaar steunt hem daarin. Prof. P.H.R. van Houwelingen van de TUK deelt de mening van Anderson op dit punt en is zelfs nog concreter en scherper.
Kortom, Bos zal zijn bril stevig moeten oppoetsen en zich moeten gaan afvragen of zijn universaliteitgedachte over 1. Tim. 2 wel stand houdt.
1 Kor. 14: 26-36
De lezing van Anderson over dit gedeelte kunt u lezen op deze site[4]. Een nog uitgebreidere exegese hierover is te vinden in zijn verklaring op 1 Korintiërs in de serie CNT onder redactie van prof.dr.J. van Bruggen.
Met 1 Kor. 11 gaat br. Bos op dezelfde wijze aan de slag als met 1 Tim.2.
Ook hier wordt door middel van vraagstelling Anderson indirect inconsequentie verweten.
Als volgt.
Het valt hem op, dat Paulus uitvoerig in hoofdstuk 11: 2-16 schrijft over het gebod voor vrouwen om met gedekt hoofd te bidden. Hij schrijft dat dit gebod door de Gereformeerde Kerken terzijde is gelegd. Vragend voert hij dan zr. M. Klinker-De Klerck en ds. W. van der Schee[5] op die, haast verwijtend tegen Anderson opmerken:
“hoe het mogelijk is dat je het ene gebod (het zwijgen van de vrouwen) meent te moeten handhaven en het andere gebod (gedekt hoofd) meent te mogen negeren. Het feit dat men het ene gebod handhaaft en het andere terzijde stelt, verzwakt de argumentatie voor het gebod voor vrouwen te zwijgen in de samenkomst.”
Ik merk ten eerste op, dat waar Bos in 1 Tim. 2 op grond van universaliteit niet wil weten van het zwijgen van ‘zusters in de gemeente’ hij nu beweert, dat het in hoofdstuk 11 gaat over het profeteren van ‘zusters in de gemeente’. Hij gaat totaal niet in op de heldere exegese van Anderson die duidelijk maakt dat het in hoofdstuk 11 niet gaat om het profeteren van de vrouw in de gemeente/samenkomst, maar over de verhouding tussen man en vrouw. Nergens uit de tekst kan met zekerheid worden afgeleid dat er sprake zou zijn van een samenkomst, waarin de vrouw zou profeteren. Samenkomsten komen pas in vers 17 ter sprake.
Ten tweede merk ik op dat hieruit voortvloeit dat Bos een tegenstrijdigheid creëert tussen hoofdstuk 11 en 14 die er niet is. Anderson toont met zijn exegese de consistentie van de Schrift aan, waarmee hij Woord en tekst ziet harmoniëren. Anderson heeft houdt zo geen vragen over. Bos heeft wel vragen en werpt ze op, maar beantwoordt ze niet. De exegese van Anderson zal aantoonbaar onjuist moeten blijken te zijn, wil hier de Schrift kunnen worden gelezen, zoals Bos dat doet.
En ook haalt br. Bos Joël 2 om zijn visie te ondersteunen dat Handelingen 2 kan worden vergeleken met 1 Kor.14. Dit soort vergelijkingen wil ik best serieus nemen, maar niet gebruiken als argument om Paulus’ woorden in onze tekst te 'ontzenuwen'. Als Bos overtuigd is dat deze tekst een ondersteuning is voor de vrouw in het ambt, dan zal hij een uitleg moeten geven die aan beide teksten recht doet. En het niet 'oplossen' door Paulus tegenstrijdigheid te verwijten..
Ik geloof niet in een tegenstrijdigheid in de door de Heilige Geest geïnspireerde Schrift en heb het bewijs van tegenstrijdigheid daarvan in het commentaar van Bos tot nu toe ook zeker niet gevonden. Nog sterker, zulk denken verdraagt zich niet met dat we geloven in de betrouwbaarheid van de Schrift.
Ook voert br. Bos prof. Van Bruggen aan voor zijn standpunt. Dat gebeurt in het kader van de opmerking dat in 1 Kor. 14 sprake zou zijn van een bijzondere situatie. Die situatie zou de discussie na hun profeteren betreffen waaraan vrouwen niet mochten deelnemen. Op dat moment moeten ze zwijgen. Daarom zou het algemeen zwijggebod voor vrouwen, zoals Anderson meent, niet overtuigen. Maar wat moeten we met die aanhaling van Van Bruggen als hij in de huidige ambtsstructuur van de GKv geen plaats ziet voor vrouwelijke diakenen?[6]
De universaliteitgedachte is de oplossing niet
In het verdere commentaar van Bos worden door hem plaatsen in de Bijbel aangehaald die moeten aantonen dat het zwijgen van de vrouw achterhaald is. Gelijk op met haar positieverbetering gaat zij spreken. Het zwijggebod en het algemeen zwijggebod wordt aan de kant geschoven met voorbeelden van de vrouw in Luc. 13:10-21, Johannes 4, en Maria en Martha en nog meer passages uit de Schrift. “De opmerking dat het lelijk staat als een vrouw spreekt, is toch wel een heel duidelijke verwijzing naar de mode van die tijd”, vindt Bos. En in die tijd zijn er “mensen geweest die vrouwen zelfs het zingen in erediensten verboden”.
Op grond hiervan stelt Bos: “dit extreme voorbeeld geeft aan dat het zwijgen in ieder geval gerelativeerd moet worden”.
Bos maakt hier dezelfde fout als die 'extreme' mensen: de tijd en haar culturele context bepalen hoe je de Bijbel dient te lezen. Anderson echter gaat tegen de tijdgeest in met Bijbelse argumenten. Hij exegetiseert vanuit Gods Woord en bepaalt zijn standpunt door de bril van de Schrift. Wie zo het Woord wil laten spreken roeit tegen de stroom van de tijd in en maakt de minst makkelijke keuzes.
Bos daagt de tegenstanders van de vrouw in het ambt uit door allerlei vragen te stellen als “mag een vrouw de gemeentevergadering leiden?”; “mag ze de schriftlezing doen en voorgaan in gebed tijdens de eredienst?”; “mag ze catechisatie geven?”
Die vragen mogen terecht worden gesteld. Maar ook hier moet weer worden onderscheiden of het gaat om taken binnen of buiten de erediensten. Bos constateert fysieke verschillen, maar de universaliteit tussen man en vrouw is in zijn commentaar de rode draad. Het is bij hem alles of niets. In de samenleving dan ook in de kerk. In de kerk niet dan ook niet in de samenleving.
Het eigen standpunt van Bos is duidelijk: de Paulinische regel gebaseerd op Gods scheppingsorde t.a.v. gezag en onderricht kun je niet beperken tot de gemeente:: “Paulus verwijzing naar de zondeval, vindt zoals hij het letterlijk formuleert zelfs geen steun in de Heilige Schrift”.
Want, zo redeneert Bos, Adam en Eva pleegden beiden dezelfde zonde. Er is volgens hem geen grond in de tekst van Paulus om te concluderen dat de aard van hun beider zonde verschilde.
Maar de Schrift zelf zegt toch (bij monde van Paulus) dat het wel verschil uit maakte? Het is toch wel héél vergaand, om niet te zeggen brutaal, om hier de Schrift tegen zichzelf uit te spelen? Zo vervlakt Bos universaliteit het reliëf van het landschap van de scheppingsorde.
Bos probeert zich ook nog sterk te maken met Rom. 5: 14 en 15. Hij concludeert daaruit dat de zonde van Adam en de zonde van Eva hetzelfde karakter hadden. Maar nog even afgezien daarvan of die conclusie op basis van deze tekst geheel gerechtvaardigd is, dan nog blijft levensgroot staan dat diezelfde Paulus wel argumenteert dat het voorop gaan van Eva bij de zondeval tot gevolg moet hebben dat ze moet zwijgen in de kerk, kort gezegd. Daar kom je alleen voor weg als je Paulus' spreken tegen hemzelf uitspeelt. En dat moeten we maar niet doen. Want daarmee zetten we het breekijzer in de Schrift en is het eind zoek.
Bos en het kerkverband
Bos kan het betreuren dat Anderson de term ‘kerkscheidend’ gebruikt bij het onderwerp vrouw en ambt. Dat is Bos' goed recht natuurlijk, maar het GKv kerkverband in het verleden sprak op dezelfde wijze als Anderson.
In de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw ging men spreken over tijdgebondenheid van Paulus' woorden. Die tijdgebondenheid was in die jaren de oorzaak dat het mogelijk werd om te komen tot de vrouw in het ambt van de Hervormde en Gereformeerde Kerken. Kerkscheidend noemde de GKv die visie toen en dat werd door de kerken ook zo verwoord. Nu worden universaliteit en context door Bos naar voren geschoven om te pleiten voor de vrouw in het ambt. Wat is het verschil en wat is het verschil in uitkomst? Ik constateer dat br. Bos hier publiek afstand neemt van het spreken van zijn kerkverband toen en officieel nu (nog).
Er is een groot koudefront op komst als we de enquête(s) binnen de GKv mogen geloven. Hoe het ook zij, Bos krijgt alle gelegenheid in het huidige klimaat in zijn kerkverband openlijk zijn onschriftuurlijk standpunt te propageren.
Bos, een man van ‘universalitijd’ en de gevolgen
Bos eindigt zijn artikel met de opmerking:
“Een derde opmerking raakt het tijdsverschil”. Die factor wordt in het betoog van dr. Anderson bewust niet meegenomen. Maar het (is, JP) wel zo dat wij in een heel andere tijd leven dan die van het O.T. en van Paulus, een tijd waarin de positie van de vrouw binnen een eeuw enorm veranderd is. Er is daarbij niet alleen sprake van ideologische en juridische veranderingen, maar ook van technische en sociologische. Anders gezegd: vrouwen hebben de afgelopen eeuw in onze samenleving een heel andere positie gekregen. We hoeven alleen maar te denken aan het arbeidsproces, waar veel vrouwen een belangrijke en vaak leidinggevende positie innemen. En zo is het ook ten aanzien van de politiek, het landsbestuur, het onderwijs en de wetenschap. Dit vraagt van ons dat we niet alleen tegenover buitenstaanders, maar ook tegenover de eigen gemeenteleden en onze jeugd met goede en overtuigende argumenten moeten komen om vrouwen in de kerk het gebruik van een gedeelte van hun van God gegeven gaven te ontzeggen. Ik meen dat de tegenstanders van de vrouw in het ambt de zin en de bedoeling van die ontzegging in het licht van het Koninkrijk niet kunnen aantonen. Eigenlijk erkent dr. Anderson dit ook. Dat steekt in deze tijd.
De opmerking dat ds. Anderson eigenlijk zou moeten erkennen dat hij in het licht van het Koninkrijk niet kan aantonen dat de vrouw tijdens de samenkomsten moet zwijgen (want daar gaat het om!) raakt kant noch wal. Lezingen, referaten en studie van zijn hand betogen geargumenteerd het tegenovergestelde. Niemand zal ontkennen dat vrouwen gaven hebben. Maar wel dat ze niet gezaghebbend mogen spreken in de samenkomst, zoals de Bijbel leert en door Anderson wordt uitgelegd. Bos kan dit enkel weerspreken door tekstuitleg met een hermeneutisch verkeerd gekleurde bril.
Bij Bos kan de vrouw in het bijzonder ambt! Dat is ook onontkoombaar als je de Bijbel zo leest als Bos dat doet met zijn universaliteitbril. De scheppingsorde heeft een universeel karakter, de positie van de vrouw in het algemeen heeft een universeel karakter. Voor br. Bos heeft de prioriteit in de zondeval geen gevolgen voor de gezagsrelatie. Het verschil tussen man en vrouw in spreken en zwijgen verdwijnt daardoor. Verder is verschil in tijdomstandigheden de bepalende factor dat de vrouw tijdens de samenkomsten nu moet kunnen spreken. Dat zou over tien jaar misschien weer anders kunnen zijn, want het zijn argumenten die los staan van de Schrift zelf. .
Om zijn argumenten nog meer kracht bij te zetten haalt Bos onder andere een artikel van drs. H. de Jong aan. Ik ga dat niet bespreken want daarvoor is geen ruimte nu. Het lijkt mij voldoende erop te attenderen dat dit een predikant van de NGK is waar op basis van het zgn. VOP-rapport (Vrouwelijke Ouderlingen en Predikanten) vrouwelijke ambtsdragers op alle niveaus zijn geaccepteerd en inmiddels functioneren..
Slechts één aanhaling van H. de Jong en wel deze: “Het is mijn ervaring dat het een weldaad is wanneer er in de kerkenraad ook vrouwen zitten”.
Ja, dat zál maar als dit toch in het licht van de Schrift een eigenwillige invulling is? De Schrift kent vele voorbeelden waarbij mensen dachten dat hun invulling van de eredienst beslist eigentijds verantwoord en noodzakelijk was maar toch door God werd veroordeeld. Denk aan een figuur als Jerobeam met zijn eigen altaren in Dan en Bethel.
Op deze lijn zit br. Bos. En helaas velen met hem.
Het is mijn bede dat de ogen en oren van broeders en zusters zullen opengaan en zij zullen blijven kiezen en vasthouden aan de Schriftgetrouwe lijn die de kerk van Jezus Christus op dit punt altijd heeft ingenomen.
Kleine tip
Voor verdere studie wil ik over dit onderwerp van harte aanbevelen de zeer lezenswaardige en gereformeerde brochure van dr. H.J.C.C.J. Wilschut: “Vrouw en kerkelijk ambt”, Van Berkum Graphics BV, ISBN 978-90-811710. Voor de prijs hoeft u het niet te laten.
Tevens wijs ik u op een leerzame boekbespreking van br. A. Capellen[7] van het genoemde boekje van ds. Wilschut en het boekje van ds. J.J. Schreuder getiteld: “Dienende mannen en vrouwen in het huwelijk en in de kerk” (Woord en Wereld nr. 85), J. J. Schreuder; uitg. Woord en Wereld, Bedum, 2010; ISBN 978 90 504 6082 8.
Dit kwam mij bij de voorbereiding van dit artikel in gedachte:
Hoe wonderbaar is uw getuigenis.
Ik zal het altijd in mijn hart bewaren.
Wanneer uw heilig woord geopend is
zal ’t als een licht het duister op doen klaren.
Gij maakt verdwaalden van hun doel gewis,
Uw kennis maakt onkundigen ervaren.
(ps. 119:49, berijmd)
[5] Even terzijde, wat een getuigen voert Bos hier op! Mw. Klinker die naar ons idee les geeft op de TUK, welke beiden op hun beurt Stroom ronduit Gereformeerd vinden. En Stroom, een missionaire gemeente in Amsterdam, die vrouwelijke ambtsdragers kent en die als moederkerk de Oosterparkkerk heeft waaraan ds. Wim van der Schee verbonden is.