Printen

De hoogste autoriteit

 

N. van Dijk

26-01-13

 

In het tijdschrift ‘WEET’ van december 2012 worden een tweetal opmerkelijke boekpresentaties genoemd die laten zien hoe christenen vandaag met de Bijbel omgaan. Eerst wordt genoemd de ‘Christelijke Dogmatiek’ van de professoren Van den Brink en Van der Kooij: “een formidabel werk. Jammer dat het niet uitgaat van de historiciteit van het begin van de Bijbel”. Het andere boek is geschreven door Tjarko Evenboer: ‘De Wereldwijde Vloed’. In dit boek onderbouwt de schrijver dat elk volk op aarde de geschiedenis van Genesis op eigen wijze meemaakte en bewaarde:

 

“Zijn bevindingen passen prima bij een normale lezing van Genesis. Een lezing waarbij je de Bijbeltekst niet hoeft te problematiseren om maar tegemoet te kunnen komen aan vandaag geldende wetenschappelijke denkbeelden. Evenboer houdt zich gewoon aan wat er staat; de bronnen spreken voor zich. Die aanpak – niet twijfelen aan wat God in Zijn Woord stelt – spreekt de redactie van Weet Magazine aan. Het betekent niet dat je zomaar elke mogelijke Bijbeluitleg kunt geloven. Het betekent wel dat je je vooraf bindt aan de historiciteit van de Schrift, om vanuit die positie naar antwoorden te zoeken. Soms vind je ze niet, soms wel”.

Het tijdschrift ‘De Reformatie’ lijkt minder moeite te hebben met het feit dat er niet uitgegaan wordt van de historiciteit van het begin van de Bijbel. Zo schrijft Erik de Boer, redacteur van ‘De Reformatie’ in een recensie op de ‘Christelijke Dogmatiek’:

“De eerste mensen moeten een primitief moreel besef gehad hebben ‘waarbij ze zich (hoe vaag ook) bewust waren van goed en kwaad in het licht van Gods gebod’ (278). Adam en Eva kan je je indenken als clanhoofden van de eerste groep mensen. Ik vind dit een mooi voorbeeld van gesprek tussen theologie en natuurwetenschappen en van debat binnen de theologie om antwoorden te vinden op vragen van nu. Of je de oplossingsrichting aanvaardt of niet, het dogmatisch denken mag ruimte krijgen”.

 

In zijn boek ‘God of Darwin’ wijdt Zeger Wijnands een hoofdstuk aan het ‘consonantiemodel’ van professor G. van den Brink.
In het Reformatorisch Dagblad van 10 april 2009 zei Andries Knevel: “Het consonantiemodel van Gijsbert van den Brink ten aanzien van geloof en wetenschap spreekt mij erg aan: geloof en wetenschap zijn aparte werelden, maar ze raken elkaar wel.”
Volgens Van den Brink hebben wetenschap en geloof allebei hun eigen domein, beide ‘cirkels’ overlappen elkaar niet, maar raken elkaar wel.
Wijnands vraagt zich dan af wat nu eigenlijk het verschil is tussen ‘zijn’ consonantiemodel en het dualistisch wereldbeeld van de scholastiek. Van den Brink zegt dat de verhouding tussen geloof en wetenschap lang niet altijd harmonieus is, conflicten kunnen zich voordoen, bv. wanneer de Bijbel wordt tegengesproken door de meeste wetenschappers. Wijnands noemt dan de zes scheppingsdagen en vraagt dan wat voorrang moet krijgen: de Bijbel of de meerderheid van de wetenschappers? Bij het ‘complementariteitsmodel’, verwoord door Thomas van Aquino (1225 – 1274) “heeft bij  meningsverschil de waarheid van het geloof, door God ons geschonken, volstrekte prioriteit.”

In het RD van 23 mei zegt Van den Brink over de zes scheppingsdagen: “Het punt is dat steeds duidelijker wordt dat het gewoon niet zo gegaan is”.  De visie van de meerderheid van de wetenschappers krijgt bij Van den Brink voorrang op de Schrift.

Wijnands noemt dit vreemd omdat de gereformeerde theologie er steeds van uit is gegaan, dat ons in Gods Woord meer licht wordt geschonken, dan in het boek der schepping. We moeten het boek der schepping ‘lezen’ in het licht van de Bijbel. Van den Brink motiveert zijn standpunt door op te merken dat christenen naar consonantie zoeken. Dat kan betekenen dat het geloof wordt aangepast aan wetenschappelijke inzichten. Al wil hij de consonantie tussen geloof en wetenschap niet dwingend opleggen, zelf is hij er wel van overtuigd dat de bewijzen voor een oude aarde zo overweldigend zijn dat we die alleen kunnen negeren door “koppig en eigenwijs te zijn, en dat zijn in principe geen christelijke deugden”. Hij noemt wat het Reformatorisch Dagblad doet gevaarlijk:


“Het Darwinjaar gebruiken om een nieuwe campagne te starten tegen de evolutiegedachte, en in het bijzonder tegen de verenigbaarheid ervan met het christendom. Dit kan gemakkelijk averechts werken en jongeren ertoe aanzetten het christelijk geloof niet langer serieus te nemen. Bovendien loopt men het risico zichzelf te overschreeuwen, en (net als de EO) straks uitspraken te moeten herroepen”.


En Wijnands noemt dan inderdaad de EO en de Evangelische Hogeschool, waar sommigen hun geloof verbonden met een creationistische theorie. Toen deze scheurtjes begon te vertonen, werden verschillende prominente EO en EH vertegenwoordigers in korte tijd vertegenwoordigers van een evolutionistische theorie, of ze werden ontstaansagnost. Wijnands noemt dit voorbeeld als waarschuwing om ons geloof nooit op één of andere theorie te baseren, maar op de Bijbel alleen. Hij noemt het opvallend dat onder de propagandisten van het evolutionisme nogal eens oud EH-studenten te vinden zijn. 

Bij Van den Brink is de theologie ten dele afhankelijk van de wetenschap voor de uitleg van de Bijbel, “zo weten we volgens hem, dank zij de evolutietheorie, dat we de zes scheppingsdagen niet letterlijk moeten lezen”.

Maar de Grote Reformatie gaf ons andere inzichten:


“Door de Bijbel als ‘bril’ of ‘macroscoop’ verstaan we dat de natuurwetten steeds geregeerd worden dor de Schepper. Zo verstaan we dat God de natuurwetten ieder gewenst moment buiten werking kan stellen. Dat is bv. gebeurd toen voor koning Hizkia de schaduw van de zon tien graden achterwaarts is gekeerd (2 Kon. 20), of toen Elisa ijzer op water liet drijven (2 Kon. 6). Voor de seculiere wetenschap is dit onmogelijk. Het eerste voorbeeld zou volgens haar vooronderstellingen zelfs catastrofaal zijn. Maar een christen-wetenschapper verstaat wat Job zegt, namelijk dat het God is “Die de zon gebiedt, en zij gaat niet op.” In de complexiteit en de voortdurende orde van de schepping herkennen we dankzij de Schrift de aanwezigheid van de Schepper. Maar de wanorde, de dood en het verderf wijzen op onze val in de zonde en onze binding aan de tijdgeest”.

 

Wijnands beschrijft in een ander hoofdstuk van zijn publicatie dat we dankzij de Bijbel iets weten over de tijd en omstandigheden voor de zondeval en tijdens de schepping, maar hij noemt het voor de wetenschap principieel onmogelijk om ‘achter’ de zondeval te kijken, en noemt iedere creationistische of evolutionistische theorie een overschrijding van de door God gestelde grenzen. Zijn bezwaar tegen het ‘consonantiemodel’ is dat het tekort doet aan het gezag van de Schrift over de menselijke rede, en over haar activiteit, namelijk de wetenschap.

 

“Velen denken ten onrechte dat er een conflict is tussen Bijbel en wetenschap. Uit de Bijbel leren we echter dat er een conflict is tussen de Bijbel en onze verduisterde rede. In de Heilige Schrift schijnt het Licht, maar dit wordt door de mens die in duisternis leeft niet begrepen. Daarom is het wel heel opmerkelijk dat Van de Brink het volgende opmerkt: ‘Waarom geloof ik dat de zondvloed niet wereldwijd was? Omdat de meeste deskundigen, ook christenen, concluderen dat de relevante buiten-Bijbelse informatie een wereldwijde overstroming uitsluit. Ik geloof gewoon niet dat al die wetenschappers (waaronder vele christenen) betrokken zijn bij een grote samenzwering tegen God.’ (RD, 9 mei 2009).

Maar de Bijbel leert dat de mens sinds de zondeval juist wél betrokken is in een grote samenzwering. Zo zegt Paulus bv. in Rom. 1, dat de toorn van God geopenbaard wordt over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen ‘omdat zij God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden’. Sinds de zondeval is de mens een gevallen schepsel dat zich gewillig en vrijwillig laat misleiden door de vorst der duisternis. Wij moeten daarom niet vertrouwen op ons eigen inzicht, maar we moeten ons steeds afhankelijk weten van de verlichting door Gods Heilige Geest. En Zijn Licht komt uitsluitend tot ons door Gods Woord”.