Grondslag (1)
N. van Dijk
15-06-13
In het kerkblad van de Hersteld Hervormde kerk schrijft ds. P. de Vries (Boven-Hardinxveld) een aantal artikelen over de ‘refozuil en de toekomst van de kerk in Nederland’.
Hij constateert dat binnen de ‘gereformeerde gezindte’ de laatste jaren de betekenis van de zogenaamde ‘refozuil’ regelmatig aan de orde wordt gesteld. Voor sommigen heeft deze refozuil haar tijd gehad of wordt zelfs als een hinderpaal gezien voor de roeping van de kerk en van christenen persoonlijk. Met name iemand als Abraham Kuyper heeft veel betekend voor de christelijke organisatievorming op de verschillende terreinen van het leven, het was voor Kuyper het antwoord op de secularisatie in een samenleving waar de band tussen kerk en staat was doorgesneden. De samenleving moest weer onder het beslag van het christelijk geloof worden gebracht. Door toenemende verwatering en verwereldlijking van het protestants-christelijke volksdeel kwam vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw de refozuil tot bloei, er ontstonden reformatorische basisscholen en middelbare scholen, instellingen op het gebied van de gezondheidszorg, reisverenigingen.
Als de refozuil haar tijd gehad heeft is het de vraag of externe óf interne ontwikkelingen er een einde aan maken. Ds. de Vries zet vraagtekens bij de opvatting van hen die het verdwijnen van de refozuil door uiterlijke druk een positief verschijnsel vinden.
“Nu is er voor orthodox-gereformeerde christenen de mogelijkheid via de SGP aan hun politieke roeping gestalte te geven. Verdwijnt deze partij, dan wordt dat heel moeilijk. Bij geen enkele niet-confessionele partij in Nederland is men welkom als men het klassieke huwelijk als een unieke instelling ziet en homosexualiteit afwijst. Binnen het CDA is men met zo’n zienswijze al een dissident en zelfs de CU geeft hierin niet zo’n helder geluid als wenselijk is. Bezwijkt de refozuil onder uiterlijke druk, dan verdwijnen er mogelijkheden die er nu nog zijn. Het zal bv. niet meer mogelijk zijn om degenen die blijvende zorg nodig hebben, die zorg in een door de Bijbel gestempelde omgeving aan te bieden”.
Nog grotere bedreiging dan de druk van samenleving en overheid vindt ds. de Vries de dreiging van binnenuit. Hij denkt dan aan de wereldgelijkvormigheid en het weggroeien van de gereformeerde belijdenis en de godsvrucht daarmee verbonden. Hij pleit voor het dagelijks houden van stille tijd, werk maken van huisgodsdienstoefening, het tegengaan van de van binnenuit doorgaande uitholling van de zondagsheiliging:
“Wie een positieve invulling geeft aan zondagsheiliging, namelijk als een dag om bijzonder aan Schriftstudie te doen of een goed boek te lezen of als gezinsomstandigheden het toelaten na afloop van de tweede dienst samen met anderen over het gehoorde na te spreken, zal merken dat de dag bij wijze van spreken om is voor we er erg in hebben”.
Bij onze verwachting voor de kerk van God zijn we wel in alles afhankelijk van Zijn verbondstrouw.
In een Groen van Prinstererlezing, gehouden voor het Wetenschappelijk Instituut van de Christenunie, pleitte dr. Kars Veling ervoor het ‘grondslagmodel’ te vervangen door het ‘perspectiefmodel’. Er is een verzwakking van christelijke organisaties, ze verliezen steeds meer aanhang. Als oplossing wordt dan vaak overgegaan tot verruiming van het toelatingsbeleid. Veling denkt dat het anders kan. Kenmerkend voor het grondslagmodel is dat mensen voor een organisatie verzameld worden op grond van een algemeen geformuleerde christelijke grondslag, vaak is in de statuten de basis van de organisatie de Bijbel, al dan niet aangevuld met belijdenisgeschriften. Veling vindt het vruchtbaarder dit model te vervangen door het perspectiefmodel, bedoeld wordt dan een vorm van organisatie van christelijke activiteit die wordt ondernomen vanuit het doel. Dat doel is verbonden met waarden of belangen, waardoor de aantrekkingskracht ook te maken heeft met een visie op de wereld, met een perspectief. Voorbeelden kunnen zijn een politieke partij, onderwijsinstelling, hulpverleningsorganisatie, krant. Volgens dit model zou bv. in art. 1 van de statuten beschreven kunnen worden doel en onderscheidend perspectief. Er wordt geen toelatingsbeleid geformuleerd. Het ledenbeleid vloeit voort uit het specifieke doel. Bepalend is waar het de organisatie om begonnen is, en niet zozeer wat als formulering van een christelijke grondslag kan gelden.
Veling noemt de ChristenUnie als voorbeeld en merkt op dat daar een poging is gedaan om voorzichtig afstand te nemen van het grondslagmodel. In de verklaring die is geschreven wordt gezegd wat de bedoeling is van de samenwerking in de nieuwe politieke partij. Er wordt een doel geformuleerd dat iedereen die het omschreven perspectief deelt, uitnodigt om mee te doen. Veling vindt dat de Christenunie met de ‘verklaring’ als doelomschrijving en ledenbeleid zou kunnen volstaan. De ‘fundering’ was, gezien de achtergrond, ondenkbaar, maar Veling vindt dat de verwijzing naar de ‘drie formulieren van eenheid’ in de verklaring overbodig is.
“Wat zich afspeelt aan discussies in ‘grondslagorganisaties’ jaagt mensen weg. Wel stimulerend zijn initiatieven met een aansprekend, concreet doel, waarbij een christelijk perspectief extra wervend kan zijn”.
Als voorbeeld noemt hij een organisatie als ‘Present’. Denken in termen van een perspectiefmodel vraagt om het relativeren van het eigen gelijk waar het gaat om de doelstelling van organisaties.
“Christelijk perspectief kan in de kern worden gekarakteriseerd als hoop. De hoop van volgelingen van Jezus, de levende, is natuurlijk heel persoonlijk, maar motiveert christenen ook om samen de handen uit de mouwen te steken”.
In zijn politieke analyse in het Nederlands Dagblad van 25 mei toont Marcel Ten Hooven zich gelukkig met de Groen van Prinstererlezing.
“Wie de geschiedenis kent van de sektarische grondslagdiscussies op het protestantse erf realiseert zich dat Veling een kleine revolutie afkondigt. In de oprichtingsfase van de ChristenUnie was de toenmalige senator nauw betrokken bij het punaisepoetsen over het gewicht dat de nieuwe partij in haar beginselverklaring moest toekennen aan de gereformeerde belijdenisgeschriften. Veel meer dan in die onderliggende leerstelligheden komt het ‘waarom’ tot uitdrukking in doel en daden van de partij. In het handelen worden christelijke waarden als naastenliefde in concreto zichtbaar, aldus Veling, die zei ‘zelf nog in de werken van Jongeling of Douma op te zoeken wat hij ergens van moest vinden, zijn kinderen weten dat zelf’. De grondslag legt de nadruk op de eigenheid van de partij en stelt haar daarmee tegenover anderen, alsof de leer van de antithese (Kuyper) nog altijd actueel is”.
Iets kritischer over de lezing is Peter Bergwerff, hij plaatst in een artikel ‘Bij het naderende einde van het GPV’ (ND) wat kanttekeningen. Hij merkt op dat het feit dat Veling al in 2001 liever helemaal geen grondslag had gezien voor de nieuwe partij toen een stap te ver was, maar nu in 2013, nauwelijks nog verzet zal oproepen.
“Velings lezing zou daarom wel eens het beslissende zetje kunnen zijn om de CU om te vormen tot een doelorganisatie. Zo gaan processen als deze vaker. Eerst verandert stilzwijgend het denken over een bepaalde zaak. En als iemand dat dan hardop constateert, is dat reden om ook de papieren aan te passen. Zo bezien zou het echte einde van het GPV (en ook van de RPF overigens) nu weleens nabij kunnen zijn. Hoe je over de mis denkt, is voor politiek handelen niet relevant, ook hoe je over homoseksualiteit oordeelt, behoeft politiek niet scheidend te zijn. Of iemand lid kan zijn van een politieke partij moet je op politieke gronden beslissen: draagt hij of zij de politieke doelstellingen? Veling kiest voor een model waarin een perspectief geschetst wordt, een doelstelling die mensen inspireert. Hij pleit dan voor het perspectief van de hoop. Tegenover het cynisme dat velen in de greep heeft, kan hoop (ook niet-christelijke) mensen motiveren tot verantwoord politiek handelen”.
Bergwerf vindt hoop een mooi Bijbels uitgangspunt, maar vraagt zich af
“of het wel zo’n gelukkige keuze is om er politiek de boer mee op te gaan. Want direct rijst de vraag: Welke hoop bedoel je? Hoop op een beter wereld? Een wereld met meer welvaart? Of een ‘betere’ samenleving? Maar wat is dat dan? Spreken over ‘hoop’ in politieke zin riekt al snel naar vooruitgangsoptimisme als zou een betere samenleving maakbaar zijn”.
Bergwerff pleit dan in plaats van het perspectief van de hoop, het perspectief van de Bijbelse liefde te handhaven. Liefde voor Gods wereld en die daarop leven. “Ongetwijfeld is dat drijfveer en ijkpunt voor het handelen van een partij als de CU”.
Maar ook Bijbelse liefde kan een rekbaar begrip zijn. Het lijkt ons dan ook van onschatbare waarde om in politiek en onderwijs
zo lang mogelijk vast te houden aan het bijbelse spreken over God, mens en maatschappij, waarbij de belijdenisgeschriften van groot belang zijn.
Volgende keer een pleidooi voor de Bijbel en Drie Formulieren van Enigheid als grondslag voor christelijke organisaties, waarbij het dan wel van belang is dat de belijdenis ook echt functioneert.