Printen

Nationale Synode en belijdenis

 

N. van Dijk

11-01-14

 

In het magazine ‘Dordt’, dat is uitgegeven door de Stichting Nationale Synode, is een gesprek te lezen tussen prof. dr. Jan Hoek (directeur van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Bond) en Tom Mikkers (secretaris van de Remonstrantse Broederschap). Het gesprek gaat over kerkelijke eenheid. Aanvankelijk was de Remonstrantse Broederschap terughoudend: “In 2010 vonden we dat we het verleden niet ongenoemd konden laten”, zegt Mikkers. Het was een eerste Nationale Synode na de synode van 1619. Toen zijn de remonstranten er met grof geweld uitgezet. In 2010 zijn er ook goede dingen gezegd. Er hebben remonstranten meegedaan. De moeiten van 2010 zijn als verbrande turf. We doen nu mee”. Hoek pleit voor een “verzoende verscheidenheid waar we elkaar aanvaarden”, hij zou “met andere christenen in het geding willen om de waarheid te proeven. Als we als kerken rigoureus vasthouden aan Gods genade, dan komen we samen verder”, waarop Mikkers reageert ook andere christenen te willen aanspreken met de vraag: ‘Kan dat niet anders?’ Hij denkt dan aan het letterlijk nemen van de Bijbel, dat soms heel onmenselijk kan uitpakken.

Beiden zijn positief over het idee van een Nationale Synode. Mikkers, die onlangs lid is geworden van de EO en aangaf  best bereid te zijn te spreken op de EO-jongerendag, vindt dat je stappen moet durven zetten. En Hoek zou bv. een uitnodiging om de bevestiging van een remonstrantse collega bij te wonen, niet meer afslaan, om te laten zien dat je elkaar als christenen zoekt. Als  het gesprek gaat over ‘Klaas Hendrikse’ ontstaat er toch wat verschil. Mikkers vindt dat kerken hem niet moeten afserveren als iemand die er niet bij hoorde:

 

“De Nationale Synode beoogt niet alleen de verbondenheid tussen kerken, maar ook het gesprek naar buiten toe. Daar ligt een nieuwe taak voor ons. Ik denk dat wat hij (Hendrikse) zegt niet ingaat tegen het christendom. Ik zou graag het gesprek aangaan over de vraag of God hierdoor beschadigd is of niet”. 

 

De reactie van Hoek:

 

“Nou ja, hierover zouden we nog een pittig gesprek moeten voeren, denk ik”.

 

In ‘De Reformatie’ van 15 november ’13 beschrijft Heleen Sytsma (eindredacteur van De Reformatie) haar indruk van de Nationale Synode. Ze was door Deputaten Kerkelijke Eenheid gevraagd om deel uit te maken van de delegatie van de vrijgemaakte kerken.

Wat het meeste indruk op haar maakte was het ‘diepe verlangen om naar elkaar te luisteren en om elkaar te aanvaarden, met alle verschillen die er zijn, als staande op het ene fundament: Jezus Christus, de gekruisigde’.

De kerkelijke achtergrond van de meer dan 300 aanwezigen speelde maar een kleine rol in de gesprekken die ze had, steeds was er hartelijke herkenning. In de groepsgesprekken die gehouden werden n.a.v. een artikel van prof. dr. Bram van de Beek kreeg men de vraag mee: welke prijs zijn we bereid te betalen voor de eenheid? Wat de eindredacteur bijbleef was dat bij alle verschillen steeds teruggekeerd werd naar het leven uit genade, het eigendom zijn van onze trouwe Heiland. Verschillen worden dan in het juiste perspectief geplaatst. Zo vroeg zij zich af of bijvoorbeeld de visie op de doop een breekpunt moet zijn voor evangelische en reformatorische christenen. Wilkin van de Kamp (Verenigde Pinkster- en Evangeliegemeenten) gaf aan de stap te willen zetten gedoopte mensen die willen toetreden niet meer te verplichten zich nogmaals te laten dopen. En ze vraagt zich af of het dan voor ons “te veel is gevraagd om bv. zonder de gereformeerde doopvisie op te geven, jonge ouders die ervoor kiezen om hun baby niet te laten dopen, in de gemeente ruimhartig te blijven aanvaarden?”

 

Ad de Boer (NGK) riep op elkaar in Christus onderdanig te zijn.  Prof. dr. Barend Kamphuis vertelde geraakt te zijn door Paulus’ houding in Filippenzen 3:

 

“Er blijft heel weinig over wat je niet zou moeten willen opgeven, alles is vuilnis, behalve de weergaloze Naam van Christus”.

 

Opvallend is dat bij de roep om eenheid steeds minder gesproken wordt over het handhaven van de geloofsbelijdenis. De bijdrage van Bart Jan Spruyt aan het magazine ‘Dordt’  is daarop een gunstige uitzondering.  Hij merkt op dat de kerk in het verleden vaak in dienst werd gesteld van een maatschappelijk probleem. Zo werd begin negentiende eeuw het belijden ondergeschikt gemaakt aan de noodzaak van nationale eenheid. In de persoon van Willem I ging de overheid heersen over de kerk, er ontstond een volkskerk van nationale eenheid, met als resultaat een verdeelde kerk van modaliteiten. Met de kerkorde van 1951 werd het belijden ondergeschikt gemaakt aan het ideaal ons land alsnog te herkerstenen, met de ‘apostolaatsgedachte’  werd achteraf “een ingang geboden aan een horizontalisering van het Evangelie, die de ontkerkelijking eerder heeft bevorderd dan vertraagd”. Bart Jan Spruyt ziet nu een soortgelijke bedreiging:

 

“dat het belijden ondergeschikt wordt gemaakt aan een nieuwe doelstelling, namelijk die van kerkelijke eenheid. Het doel van de Nationale Synode is dat christenen die weer beter naar elkaar luisteren, zich positief inzetten voor een gezonde en rechtvaardige samenleving (aldus de Signaaltekst). Dat moet gebeuren onder de regenboog van een Credotekst, die bewust niet uitblinkt in een scherpe dogmatische belijning van het geloof”.

 

Spruyt wijst op het gevaar dat protestanten van gematigd rechtzinnig tot gematigd vrijzinnig “een fundament zoeken om van daaruit allerlei maatschappelijke en psychische nood te gaan lenigen – zonder mensen in de eerste plaats als zondaren voor God te zien en als zodanig te benaderen”. Hij vraagt zich af:

 

“Is er een weg naar die gezonde en rechtvaardige samenleving buiten de notie van bekering om? Hoe bekrompen het ook moge klinken: de katholiciteit van het christelijk geloof heb ik nooit ergens beter en warmer verwoord gevonden dan in onze Drie Formulieren. En het lijkt me een historisch feit dat de vaderlandse kerk nooit meer volkskerk is geweest, dat wil zeggen: de cultuur en consciëntie van ons land meer heeft gevormd, dan in tijden waarin deze belijdenis als levend bezit in de Kerk aanwezig was en functioneerde”.