Printen

Hamilton, GKv en de belijdenis

 

N. van Dijk

05-04-14

 

Op de website van de Theologische Universiteit van Kampen staat een samenvatting van een lezing die gehouden is op de conferentie van het Canadian Reformed Seminary en die handelt over gereformeerde hermeneutiek in deze tijd. De lezing was van prof. dr. B. Kamphuis en ging over het lezen en begrijpen van het dogma in deze tijd. We moeten nieuwe taal en beelden vinden voor het evangelie in deze tijd. Ook op deze site is een samenvatting van deze lezing en een reactie daarop te vinden: Hamilton en Hermeneutiek (8) – Metaforische dogma's, rubriek Rond de Schrift.  

 

Prof. dr. A.J. de Visser reageerde op de gehouden lezing en zei een verandering te bespeuren bij Kamphuis ten opzichte van zijn uitgave Klare Taal uit 1988. Hij sprak toen nog over

 

"de klaarheid (helderheid, duidelijkheid) van de waarheid in de Bijbel, maar nu wordt gesproken in de richting van Barth, Berkouwer en Gadamer. Namelijk Gods Woord is niet adequaat genoeg om volledig te begrijpen. Daarin zou het gaan om ‘het is en het is niet’. Dogma’s zijn evenmin adequaat want het zijn menselijke verwoordingen. We moeten zoeken naar beelden om het evangelie voor vandaag te laten zien".

 

De Visser vraagt aan Kamphuis of Gods Woord tot ons komt in metaforen en of dit niet in tegenspraak met art. 5-7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is. De Visser noemt ook de Dordtse Leerregels die met enthousiasme werden ontvangen in Afrika, toen hij daar docent was.

Kamphuis antwoordde dat zijn ontwikkeling niet heeft stilgestaan. Hij heeft twee dingen toegevoegd aan Klare Taal,

 

“De duidelijkheid van de Bijbel is een belijdenis van geloof. Wat we zien is niet klare taal. We zien een onduidelijk woord maar we geloven dat dit het Woord van God is. Bovendien geldt ook dat als de bijbel duidelijk is voor mij dat hij dat ook voor de ander is. Daarom moet je ook naar de ander luisteren. Er is altijd mijn eigen eenzijdigheid in mijn luisteren naar de bijbel. Metaforische taal wil zeggen: we gebruiken een woord van de ene context in een andere context. Metaforisch wil niet zeggen dat de klaarheid van de bijbel verandert. Het is alleen een klaarheid die we nooit helemaal zullen grijpen".

 

Kamphuis wil blijven bij de oude dogma’s en beseft tegelijk dat het menselijke antwoorden zijn op het Woord van God. "Maar nu hebben we een andere tijd en we moeten in onze tijd antwoord geven op het Woord van God".                   

 

We noemden een andere keer (Eeuwig evangelie en tijdgeest) het boek ‘Het eeuwige evangelie en de vierde mens’, destijds geschreven door dr. W.G. de Vries. Het boek bevat nog steeds actuele en waardevolle bijdragen over bijbel, kerk en moraal. In een hoofdstuk ‘De bijbel in het geding’ schrijft hij over de verhouding Woord en belijdenis. Belijden betekent ‘hetzelfde zeggen’ als de Schrift. De belijdenis wijst altijd van zichzelf af naar de Schriften heen. Zij blijft

 

"een menselijk getuigenis van het goddelijke Woord. Zij mag en moet telkens weer getoetst worden aan de Schrift, die bovenal is. Maar tegelijk zegt de belijder dat ‘alle stukken der leer’ die in de belijdenis te vinden zijn naar de Schriften zijn".

 

In zijn boek blijft dr. De Vries aandringen op handhaving van de belijdenis, omdat zij conform Gods Woord is. Hij waarschuwt voor  een manier van denken van bv. iemand als Berkouwer die zei het ‘grondmotief’ van de Dordtse leerregels te aanvaarden, maar het ‘kader’ waarin Dordrecht het heeft geplaatst  te verwerpen.

 

"Zo wil hij terugroepen van de belijdenis naar de bijbel, intussen ging hij ook al de weg van het terugroepen van de mensen vàn de bijbel naar het evangelie in de bijbel, namelijk de existentiële strekking van de bijbel".

 

En zo was Berkouwer in de  twintigste eeuw volgens De Vries “bezig voor het modernisme de weg te plaveien”.

 

In een onderzoek door A. van Zanten aan de universiteit van Utrecht naar de representatie van het calvinisme in enkele werken van Maarten ’t Hart schrijft hij ook over het denken en de invloed van Berkouwer:

 

"Bracht in 1926 een ruimere Schriftopvatting nog een kerkscheuring teweeg, na de oorlog maakt ook in de gereformeerde kerken de moderne theologie opgang. Thema’s als verbond en verkiezing raken steeds meer op de achtergrond. Een belangrijke rol hierin speelt professor Berkouwer (1903-1996), hoogleraar dogmatiek aan de VU. Waar Kuyper nog uitging van een zogenaamde grafische inspiratie van de schrift (de bijbel is volledig door God geïnspireerd), beschouwt Berkouwer de Schrift als Gods woord in mensenwoord. Volgens deze schriftvisie is wegens de menselijke weergave ook het feilbare en tijdgebondene in de bijbel doorgedrongen. In de jaren vijftig en zestig wordt deze schriftvisie steeds breder gedragen, wat enorme gevolgen zal hebben voor de verdere ontwikkeling van de Gereformeerde kerken.

Het traditionele kader wordt steeds verder afgeworpen. In 1961 wordt, onder de noemer van Samen op Weg, het eerste balletje opgegooid over hereniging met de Hervormde kerk. Tevens gaan de gereformeerden oecumenische contacten aan. In 1980 wordt het rapport 'God met ons' gepresenteerd. De voorzichtig Schriftkritische visie van Berkouwer wordt hierin verder uitgewerkt. In het rapport wordt nadrukkelijk afscheid genomen van het geloof dat de Schrift van kaft tot kaft letterlijk genomen moet worden. Ook de, voorheen bijna sacrale gereformeerde 'beginselen' worden sterk gerelativeerd: 'De grondfout van dat opereren met beginselen was de veronderstelling dat in de bijbel, even ónder de cultureel en historisch bepaalde oppervlakte, een welluidend stelsel van waarheden te vinden zou zijn. (…) Maar zo’n systeem bevat de bijbel niet, noch op het gebied van de moraal, noch op het gebied van de theologie!’[1]  Dit alles wordt door de bekende gereformeerde theoloog Harry Kuitert (1924) nog eens onderstreept. Kuitert wil vanuit de aangeboren religiositeit van de mens op zoek gaan naar God. Van beneden naar boven dus".

 

Dr. W.G. de Vries schreef in zijn boek (zo’n veertig jaar geleden) over veranderingen in denken over (het gezag) van de bijbel, de kerk en de belijdenis. Kijken we naar de agendapunten van de synode in Ede en de zaken die in Hamilton besproken zijn, en ook als we de kerkelijke pers een beetje volgen dan zien we dat deze zaken nu weer volop actueel zijn. Op pag. 11 schrijft De Vries over de 'belijdenis-crisis'. In zijn tijd was men in de zgn.  'gereformeerde gezindte' voorzichtig aan bezig

 

"afscheid te nemen van wat de kracht der gereformeerde belijdenis naar de Schriften uitmaakt. Na meer dan een eeuw zijn nazaten van gereformeerde voorouders dáár terechtgekomen waar hun voorgeslacht met hand en tand, ten koste van goede naam en goederen, tegen gestreden heeft: een kerk zonder leertucht, met Schriftkritiek en belijdenisverzaking, hiërarchisch geordend op weg naar de wereldkerk, waarin alle door Gods Woord getrokken grenzen steeds meer worden uitgewist.

De ondertekening van de drie formulieren van enigheid wordt zo langzamerhand een paskwil. Gebrek aan kennis, interpretatiemoeilijkheden, afwijkende gevoelens t.a.v. de confessie, onverschilligheid en een vrije positiekeuze maken de vereiste ondertekening onwaarachtig”.

 

Men wilde de belijdenis als 'verouderd document van het verleden' wel hulde bewijzen, maar men wilde zich niet meer aan haar binden met een beroep op het actueel belijden.

Maar, zo schrijft C. Trimp in 'Wat is Gereformeerd':

 

"Wie de eigen kerkelijke confessie belijdt als de leer der zaligheid, kan nimmer door de binding daaraan zich gehinderd voelen. Die binding wordt hem immers pas een knellende band, wanneer deze de onderwerping aan het Woord in de weg staat. Maar welke gereformeerde belijdenis doet zulks".

 

Zo werd al in 1592 door ds. Hermannus Herberts, een voorloper van de remonstranten, gesteld dat door de verplichte prediking van de Heidelbergse catechismus de christelijke vrijheid verhinderd en de gave van de Heilige Geest aan regels gebonden wordt… En al in 1594 vraagt Jeremias Bastingius (die onder Beza in Genève theologie had gestudeerd) op een voorstel om de catechismus voor gebruik in de kerk af te schaffen, wie zo brutaal durft te zijn om te ontkennen dat dit belijdenisgeschrift uit het getuigenis van de Schrift is genomen en daarmee bevestigd is,

 

"hoe meer men de inhoud beziet, hoe liever het hem is, want dan zal blijken dat deze de toets en het richtsnoer van het Goddelijk Woord wel lijden kan, omdat de catechismus als echt belijdenisgeschrift niet anders doet dan van zichzelf afwijzen náár de Schrift".

 

En Bavinck schrijft over de handhaving van de oude belijdenis dat de kerk bijna van het begin, d.i. de aanvang van de tweede eeuw af een belijdeniskerk is geweest, die haar eenheid had in de gemeenschappelijke regel van het geloof… en steeds gedwongen werd in de loop der eeuwen door ketterijen en laster tot een bredere ontwikkeling van de waarheid.

 

En zo zijn oude vragen en antwoorden ook nu weer volop actueel, Luther sprak over het belang van het handhaven van de gezonde leer:

 

"Daarom moet de leer geheel rein blijven. Wie faalt in het leven, met hem kan God wel geduld hebben en vergeven. Maar de leer zelf, waar men naar leven moet, veranderen of opheffen, dat kan en wil God niet dulden".

 

 

 


 

 

 

 

 



[1] Geciteerd bij Amelink 2002, p. 191.