Commentaar bij een dispuut
R.F. van den Berg, VGKSA te Pretoria, Zuid-Afrika
21-06-14
Ingezonden
Bij het aandachtig lezen van het verslag van het dispuut tussen prof. dr. B. Kamphuis en prof. dr. A.J. de Visser is mij opgevallen dat prof. Kamphuis de Bijbel niet zonder meer als normatief leest, maar werkt met wat mensen erin lezen. Hijzelf erkent dat hij de Bijbel als een gereformeerde dogmaticus tegenover Harnack leest.
Natuurlijk leest een mens met zijn eigen zwakke en zondige gebreken. Daarom moet de mens dat wat hij van een bepaald gedeelte van de Schrift begrijpt steeds toetsen aan wat in andere gedeelten van de Schrift gevonden wordt. Zo heeft de kerk al eeuwenlang gehandeld en heeft zij aan ons prachtige belijdenisgeschriften nagelaten.
Goed gebruik van de belijdenisgeschriften bewaart ons voor dwalingen bij het lezen van de Bijbel. Tot onze lering heeft ook Christus zelf Schriftwoorden steeds weer aan de Schrift getoetst en zo verkeerd gebruik ervan aangetoond, zie bijvoorbeeld Matt. 4:1-11, 19:1-9.
Wanneer interpretatie van een Schriftwoord afhankelijk gemaakt wordt van wat de hoorders in hun tijd en situatie daarin hoorden en verstonden, dan is het Bijbelwoord tijdgebonden gemaakt. Dan wordt de Schrift in 1 Petrus 1:10-12, Rom. 4:23 en 24 niet meer als waarheid erkend.
In de inleiding van zijn referaat stelde prof. Kamphuis dat hij ook onze belijdenis op dezelfde manier interpreteert zoals hij dat doet met de Schrift. De belijdenis moet tegen de achtergrond van de tijd van zijn ontstaan begrepen worden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van allerlei filosofische terminologie. De kracht van de belijdenis zou dan in haar historische context gevonden worden.
Nu worden inderdaad in de belijdenis dwalingen weerlegd die in het verleden voorgekomen zijn en die in de tijd waarin de belijdenis werd opgesteld, relevant waren. Maar de kracht van de belijdenis is geen filosofische visie tegenover dwalingen maar haar kracht is dat het Woord van God tegenover de dwaling beleden wordt.
Prof. Kamphuis meent dat vandaag de hermeneutiek bepaalt wat waar is of niet waar is in de kerk. Maar daarmee wordt wel een ander kenmerk van de kerk ingevoerd.
De Schrift leert een andere norm om de waarheid in de kerk te bepalen. Al in Johannes 10 heeft Christus geopenbaard hoe Hij zijn kerk vergadert; zijn schapen kennen zijn stem en volgen de goede Herder, vers 3 en 4, want de goede Herder kent de zijnen en Hij wordt door de zijnen gekend, vers 14. In vers 16 heeft Christus al geopenbaard dat er plaatselijk maar één kerk kan zijn en er over de hele wereld één kudde en één Herder zal zijn. Daarmee is de mogelijkheid uitgesloten dat er plaatselijk of in een land kerken kunnen zijn die niet in één verband samenleven. Zoals Christus in Lukas 11:23 al geopenbaard heeft: 'hij die niet samen met Mij verzamelt verstrooit'!
Wij belijden in art. 29 NGB volgens de Schrift, dat sekten zich ten onrechte de naam kerk toe-eigenen. Het verbaast mij telkens weer hoe Schriftgetrouw en rechtstreeks onze vaderen het Woord van God na gesproken hebben.
Helaas hebben omstreeks de wisseling van de zestiende naar de zeventiende eeuw de met de Remonstranten sympathiserende regenten het in Holland voor elkaar gekregen dat voor de overheid de naam 'sekte' door 'kerkgenootschap' vervangen is. Dat is mede aanleiding voor een eeuwenoude spraakverwarring t.a.v. waar en wat de kerk van Christus is.
In het dispuut liep prof. Kamphuis helaas achter dwalingen van Barth en Bonhoeffer aan. De kern van de dwalingen heeft prof. De Visser vragenderwijs goed aan de kaak gesteld. Wel had hij er ook op kunnen wijzen dat hoewel de belijdenis mensenwerk is deze pas is vastgesteld na verschillende kerkelijke vergaderingen gepasseerd te zijn, kerkelijke vergaderingen die gewerkt hebben onder de belofte van Christus: 'De Heilige Geest zal u in de hele waarheid leiden' (Joh.16:13).
De repliek van prof. Kamphuis is te merken hoe hij klare taal van de belijdenis verruilde voor filosofie van wereldse wijsheid.
Vertaling uit het Zuid-Afrikaans: A. Mol