Ethiek

Rond de Schrift

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

De Moor over wetenschap en de Schrift

 

 

Dr. W. Bredenhof, blog via Creation Without Compromise

26-11-16

 

Eén van de redenen waarom geschiedenis zo boeiend kan zijn, is dat je merkt dat anderen vaak al bezig zijn geweest met het soort vragen waar je zelf over nadenkt. Nee, meestal zijn de vragen niet identiek, niet precies gelijk, maar af en toe wel soortgelijk. Als het gaat om zulke soortgelijke vragen is het ook interessant de historische antwoorden naast onze huidige antwoorden te leggen. Op de site van Creation Without Compromise hebben we vooral belangstelling voor de vragen en antwoorden die betrekking hebben op de relatie tussen wetenschap en de Schrift.

 

Vandaag gaan we terug naar de tweede helft van de achttiende eeuw. De Gereformeerde theologie was door filosofische invloeden vanuit de Verlichting grotendeels verwoest. Er waren nog maar een paar standvastige mensen die we als confessioneel Gereformeerd en orthodox zouden kunnen bestempelen. Eén van hen was Bernhard de Moor (1709-1780).

 

Nadat hij verscheidene jaren als predikant had gediend, werd De Moor professor in de theologie aan de Universiteit van Leiden. In deze hoedanigheid doceerde hij uitgebreid over een studieboek dat door zijn leraar en vriend Johannes à Marck was gepubliceerd. Deze lessen werden later in een stevige zevendelige boekenserie uitgegeven en droegen als pakkende titel: Commentarius perpetuus in Johannis Marckii Compendium theologiae christianae didactico-elenclicum. Zijn boeken worden als voorbeeld van Gereformeerde orthodoxie beschouwd. Ze gaven een samenvattend overzicht van de Gereformeerde theologie zoals die gold in die tijd.

 

Dr. Steven Dilday heeft de omvangrijke taak op zich genomen om De Moors meesterwerk in het Engels te vertalen. Het is online vrij toegankelijk. Hij is eind 2012 begonnen en is nu bezig met hoofdstuk 2. Dit is kennelijk een project van vele jaren!

 

Eén van de onderwerpen die in hoofdstuk 2. worden behandeld, heeft te maken met de relatie tussen wetenschap en de Schrift. Graag geef ik een overzicht van wat De Moor daarover schrijft.

We kunnen hier zien hoe een Gereformeerd theoloog van ruim 200 jaar geleden omgaat met soortgelijke vragen als waar wij vandaag mee bezig zijn. Als u belang stelt in het zelf lezen van de Engelse vertaling van Dr. Dilday, kunt u via dit blog (zie Creation Without Compromise) daar een begin mee maken. Maar ik denk dat u mijn samenvatting wat gemakkelijker te lezen vindt...

 

Globaal gezien handelt De Moor in hoofdstuk 2. over de Schrift. In paragraaf 21 begint hij met op te merken dat de Bijbel een primair onderwerp heeft, namelijk de ware religie. De Bijbel gaat vooral over 'de juiste wijze om God te leren kennen en te dienen met het oog op de redding van de mens als zondaar en de eer van God...'. Maar de Schrift spreekt ook over andere dingen die met dit primaire onderwerp te maken hebben. Deze andere dingen omvatten natuurkundige, historische en genealogische zaken.

 

Vanaf de 22ste paragraaf van hoofdstuk 2 gaat het over het feit dat de Schrift waarheid spreekt.

De Moor houdt er stevig aan vast dat Gods Woord over alles waarheid spreekt, ook over natuurkundige dingen. Dit is direct verbonden met het feit dat Hij, die alles wat in de Schrift staat heeft geïnspireerd, de Geest van de Waarheid is.

 

Het is goed hier te bedenken dat De Moor een commentaar schrijft of les geeft over een studieboek van Johannes à Marck. De Moor vertelt dat à Marck naar een alternatieve hypothese verwijst, die stelt dat 'de Schrift over natuurkundige verschijnselen spreekt naar de dwalende mening van de gewone mensen'. De filosoof Baruch Spinoza verdedigde deze stelling, evenals de theoloog Christoph Wittich. De Moor geeft ook aan dat de Engelse theoloog Thomas Burnet dit standpunt innam met betrekking tot wat de Schrift zegt over schepping en zondvloed. Vlak daarvoor wijst hij er bovendien op dat dit het standpunt van Balthasar Bekker (1634-1698) was, een Nederlandse theoloog die zwaar onder invloed van het Cartesiaanse rationalisme stond.

 

Nu wil ik hier even pauzeren en iets belangrijks over Bekker vermelden. Bekker betrok de door De Moor genoemde hypothese op duivelen. In het bijzonder leerde Bekker dat de engelen (inclusief de duivelen) niet werkelijk bestaan, maar dat de goede engelen in de Schrift grotendeels metaforisch van Gods almacht spreken. Bekker leerde ook dat Eva niet door een letterlijke slang in de tuin werd verleid, noch dat Christus letterlijk door Satan in verleiding werd gebracht – het was alleen maar een droom. Het ging om Bekkers wijze van Schriftinterpretatie. De Nederlandse theoloog Wilco Veltkamp heeft er een dissertatie over geschreven die hier dieper op ingaat. In een artikel in Nader Bekeken van december 2011 heeft hij het verband laten zien tussen de hermeneutiek van Bekker en de theïstische evolutionisten van vandaag. Het verband is een weigering om met het gezag van de Schrift te beginnen en om zich blijvend aan dat gezag te onderwerpen.

 

Terug naar De Moor. Hij weerlegt deze hypothese op verschillende manieren. Zijn eerste observatie is dat zij meer op een menselijke, vooringenomen mening berust dan op de Schrift. De Moor wijst op het feit dat de Bijbel in alles door de Geest van de Waarheid werd geïnspireerd. De Schrift noemt God de God van de Waarheid. Maar deze hypothese maakt Hem tot een leugenaar. Bovendien is God alwetend en Hij weet waarover Hij spreekt. Hij zou ons ook nooit misleiden of laten dwalen.

Als deze hypothese waar zou zijn, zo schrijft De Moor, zijn we vrij om de Schrift uit te leggen zoals ons dat uitkomt en er zou niet langer enige zekerheid bestaan over wat de Schrift werkelijk zegt.

De Moor haalt Augustinus aan die nadrukkelijk vasthoudt dat geen van de canonieke schrijvers heeft gedwaald.

De Moor sluit zijn weerlegging van deze hypothese af met een verwijzing naar artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: “Wij geloven zonder enige twijfel alles wat daarin geschreven is”, in deze canonieke geschriften.

 

De Moor voegt dan nog een nuance toe aan de discussie. Hij merkt op dat terwijl de Heilige Geest 'nooit spreekt volgens de dwalingen van de gewone mensen', Hij wel accuraat verslag kan doen van de door mensen begane dwalingen. Verder erkent De Moor dat de Schrift soms wel spreekt vanuit de uiterlijke, zichtbare verschijnselen. Bijvoorbeeld zegt de Griek in Handelingen 27:27 letterlijk dat de zeelieden en Paulus dachten dat land “naderde”. Natuurlijk kwam het land niet naar het schip, maar het is normaal op die manier te spreken en niemand doet daar verkeerd aan.

 

Nog een bezwaar brengt De Moor naar voren dat eveneens van Spinoza afkomstig is. Het wordt tegenwoordig ook nog naar voren gebracht, al is het in een andere vorm. De Schrift is niet ontworpen om ons te onderwijzen omtrent natuurkundige of wetenschappelijke zaken. In plaats daarvan is het de bedoeling van de Schrift mensen gehoorzaam te maken. De huidige versie verwijst gewoonlijk naar geloof of redding, meer dan naar gehoorzaamheid. Maar zeker horen we vandaag eveneens dat de Bijbel niet een 'studieboek voor wetenschap' is en meer van dergelijke dingen.

Hoe antwoordt De Moor? Hij bevestigt opnieuw dat het primaire doel van de Schrift is om ware religie te leren. Maar dat primaire doel sluit geen andere, mindere doelen uit zoals het onderwijs aan de mens over Gods prachtige werken in de natuur. Het één sluit het ander niet uit. Tenslotte zou het misplaatst zijn te veronderstellen dat de Heilige Geest dwalingen zou gebruiken om zijn doelen te bereiken. Hij zou nooit iets zeggen dat tegen de waarheid ingaat – dat zou tegen zijn natuur ingaan.

 

De Moor besluit deze paragraaf met een intrigerende verwijzing naar een Bepaling van de Staten van Holland en West-Friesland van 30 september 1656. Deze bepaling verbood in feite de uitleg van de Schrift door de natuur, in plaats van andersom. Met andere woorden: op een bepaald moment bestond er Nederlandse wetgeving die handhaafde dat de natuur moest worden uitgelegd door de lens van de Schrift. De Moor acht deze wetgeving “volstrekt vroom”.

 

Het is belangrijk de tijd in gedachten te houden waarin De Moor leefde – het waren de hoogtijdagen van het rationalisme van de Verlichting. De Bijbel stond onder kritiek van degenen die zeiden dat de Bijbel redelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkelingen in de weg kon staan. Intelligente mensen konden de Bijbel niet zonder meer ernstig nemen. In dat klimaat stond De Moor voor het absolute gezag van Gods Woord. Hij bevorderde vertrouwen in de onfeilbare en foutloze Schrift, ook toen het ging om de relatie tussen Schrift en wetenschap. Hij was geen rationalist – nee, hij richtte zich tegen het rationalisme en deed dat op basis van de Schrift. Zij die de theïstische evolutie vandaag propageren, vooral binnen de Gereformeerde kerken, moeten zich afvragen of zij de erfenis van theologen als De Moor verder dragen of dat zij die juist verraden.