Ethiek

Rond de Schrift

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

NBV, de groeten! (1)

D.J. Bolt
24-11-07

Jaren geleden hield prof. dr. J. van Bruggen "een geleerde oratie"1 over het raadsel van Romeinen 16. Want er is iets opmerkelijks met dat hoofdstuk aan de gemeente te Rome. Immers, Paulus kende de gemeente niet. Althans niet van dichtbij. Hij was er nog nooit geweest hoewel hij haar graag wilde bezoeken2.
Daarom schrijft hij haar een brief. Hij verhaalt onder meer hoe het komt dat zijn voornemen tot nu toe niet verwezenlijkt is. Maar hij heeft plannen! Nadat afdracht van de 'collecte' van de gemeenten in Achaje en Macedonië voor de armen in Jeruzalem en nog wat andere afhandeling van kerkelijke zaken daar, hoopt hij echt naar Rome te kunnen gaan. Daar verwacht hij veel van. Zijn plannen reiken namelijk nog aanzienlijk verder. Voortgeholpen door de Romeinse gemeente hoopt hij zelfs door te reizen naar Spanje om daar het evangelie te brengen!

En zo schrijft Paulus een uitgebreide brief aan de gemeente te Rome. Er worden tal van zaken in behandeld. Fundamentele zaken als: de gerechtigheid uit het geloof alleen, leven door de Geest, de verhouding tussen joden en heidenen, de nieuw-testamentische gemeente, christelijke vrijheid. Om maar wat hoofdpunten te noemen.
Na vijftien hoofdstukken sluit Paulus zijn brief af met bijna een heel hoofdstuk groeten.
En dat is merkwaardig.

Een opmerkelijk hoofdstuk

Nu lijkt dat op het eerste gezicht een wat 'saai'3 hoofdstuk in de Bijbel. Wie kan er nu echt geïnteresseerd raken in 25 groeten die misschien wel 40 personen betreffen maar waarvan het overgrote deel ons geheel onbekend is? Dat leidt onmiddellijk tot de eerste vraag die we aan dit hoofdstuk kunnen stellen. Hoe kon Paulus zoveel mensen in deze gemeente groeten als hij er nooit geweest was? Bijna nergens is er zo'n uitgebreide groetenlijst4. En dat nog wel aan een onbekende gemeente!
De antwoorden van allerlei exegeten op deze vraag zijn divers geweest. Prof. Van Bruggen bespreekt ze zijn nieuwste commentaar op Romeinen5.
Een van de meest verstrekkende 'verklaringen' is de theorie dat hoofdstuk 16 niet bij de Romeinen-brief behoort. Eigenlijk zouden de eerste vijftien hoofdstukken een standaardbrief vormen, een 'tractaat' dat aan alle gemeente van Asia zou zijn verstuurd. Natuurlijk wat 'geknipt en geplakt' bij al te specifieke onderdelen en zo wat toegespitst op de onderscheiden gemeenten. En daarvan is m.n. hoofdstuk 16 met al zijn groeten het meest in het oogspringende voorbeeld.
Nu moet er nóg een aanname worden gedaan. Want het bovenstaande lost het probleem niet geheel op. De tweede hypothese is dan dat het groeten-hoofdstuk bestemd was voor de gemeente te Efeze, waar Paulus wél zeer bekend was6. En per abuis is dat groeten-aanhangsel gehecht aan de brief aan Rome!
En zo is het raadsel van groeten-aan-vele-onbekenden opgelost7.

't Hoort erbij

Prof. Van Bruggen verwerpt deze 'creatieve' oplossing. Hij stelt dat de teksttraditie anders leert.8 Vrijwel steeds blijkt hoofdstuk 16 een integraal onderdeel uit te maken van de hele brief aan de Romeinen. Bovendien, zo stelt hij, is het voor de hand liggend dat Paulus deze mensen kent ondanks dat hij nooit in Rome is geweest. Verschillende van hen zijn immers zijn medewerkers (geweest)9? Zelfs telt hij er stamverwanten10 onder. De gemeente van Rome is weliswaar niet door hem gesticht, maar het is heel wel mogelijk dat het is gebeurd door mensen die door Paulus' prediking tot geloof zijn gekomen en vervolgens de wereld in zijn getrokken om op hun beurt het evangelie te verkondigen11. Ook in Rome! En zo groet Paulus ook hen bij name.

Wat mij betreft is daarmee dit deel van 'het raadsel' op een heldere manier opgelost.

Het andere raadseldeel

Maar er is nog een probleem. Want de vorm van de groeten is ook wat merkwaardig. Paulus 'gebiedt' personen te groeten. "Groet Prisca en Aquila, groet Epenetus, groet? Dat is vreemd. Als deze brief werd voorgelezen in de gemeente als een 'preek' dan zou toch niet deze vorm van groeten zijn gekozen? De personen in kwestie zaten toch zelf onder het gehoor? Vergelijk bijvoorbeeld de brief die een vader aan zijn drie zonen Jan, Piet en Klaas schrijft:

Beste jongens,

Ik moet eens even met jullie praten.
bla bla?

Doe de groeten aan Jan.

Pa

Dit schrijft die vader zó natuurlijk niet. Want Jan behoort immers tot de geadresseerden?
Daarom is het vreemd met al die groeten aan het eind van de Romeinenbrief: Groet die en die, terwijl ze erbij zitten, om zo te zeggen. Ze zijn zelf geadresseerd.

Prof. Van Bruggen heeft hier een verklaring voor gevonden. Want hij wijst erop dat in het oosten een groet in die tijd (en wellicht nog) een veel diepere betekenis had dan onze groeten. Wij zeggen bijna achteloos "goeiedag", of nog korter, "dag", "hoi", "hallo", "moi", "goeie". Maar uit de Schrift kun je aflezen dat groeten veel meer inhoud had. Vergelijk b.v. de volgende teksten:

Mat.10:12 Als gij het huis binnentreedt, geeft het de vredegroet; en indien het huis het waard is, zo kome uw vrede daarover; doch indien niet, zo kere uw vrede tot u terug.
Mat.5:47 En indien gij uw broeders alleen groet, wat doet gij boven anderen? Doen ook niet de tollenaars alzo?
Lu 10:4 Draagt geen beurs of reiszak of sandalen, en groet niemand onderweg.

Deze citaten tonen een levensgroot verschil met ons oppervlakkig gedagzeggen12.
Prof. Van Bruggen vraagt ons te beseffen "dat 'groeten' in de oudheid gelijkstaat met 'contact onderhouden, accepteren'. Groeten is een symbool van gemeenschap (met broeders en niet met vijanden). Groeten legt contact, bestendigt een band, bevestigt dat een relatie in stand blijft. Het is ook welkom heten, aanvaarden en eren."13 Iets ervaren we daar ook zelf wel van als belangrijke mensen ons laten groeten. Als b.v. prof. Van Bruggen mijn kerkenraad zou vragen mij als een 'leerling van hem' te groeten voor het front van de gemeente dan zou deze gebeurtenis toch zeker in de gemeente als iets belangwekkends ervaren (evenals door mij trouwens).
Paulus zegt met de groet dus dat zijn medewerkers moeten worden aanvaard. Er moet naar hen worden geluisterd omdat zij de ware leer brengen. Daarom krijgt de groet een 'gebiedende' vorm.
En daarmee lijkt ook dit deel van het raadsel opgelost.

Toch zou ik graag een aanvulling willen voorstellen waardoor m.i. nog meer recht wordt gedaan aan dit opmerkelijke hoofdstuk. Daarin kan ook zonder moeite de betekenis van de oosterse groet zoals prof. Van Bruggen die aanwees worden meegenomen.

Het punt is namelijk dat er nóg een moeilijkheid zit in dit hoofdstuk, namelijk in de verzen 17-19:

Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen. Want zulke lieden dienen niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen. (16:17,18)

Want uw gehoorzaamheid is bij allen bekend geworden. Over u verblijd ik mij dus, doch ik wil, dat gij niet alleen wijs zijt tot het goede, maar ook onbesmet van het kwade. (16:19)

U moet zich eens voorstellen dat Paulus vanaf de kansel de verzen 17,18 laat voorlezen. Dat is 'stevige kost'. Een onderdeel van een 'donderpreek'. Die 'lieden' gebruiken schoonklinkende en vrome taal'. Mijdt hen, zegt hij zelfs.
Maar, en dit is paradoxaal, onmiddellijk daarna prijst hij de gemeente! Deze vertoont een "gehoorzaamheid" die aan iedereen bekend is. Tegenwoordig zou dat heten: Ze stralen wat uit. Daar is Paulus heel blij mee.
Dus enerzijds een stevig vermaan en onmiddellijk daarna 'lof en prijs'. Hoe gaat dat samen?

Prof. Van Bruggen 'lost dat op' door de verzen 17,18 als niet gericht aan de gemeente te beschouwen. Het zou meer gaan tegen lieden die elders al amok maken en die mogelijk ook de weg naar Rome weten te vinden. Judaïsten b.v. die bezig waren in Galatië. Het zou alleen maar een waarschuwing zijn "bij voorbaat", voor de toekomst.
Bovendien zou volgens prof. Van Bruggen dit vermaan ook nauwelijks passen bij de rest van de brief. Als het nodig was de gemeente te vermanen dan zouden daarvan wel eerder sporen in de brief te vinden zijn. En dus zeker niet te midden van een hele reeks hartelijke groeten.

Toch bevredigt mij deze verklaring niet helemaal. Want er is wel degelijk sprake in deze brief van 'stevig vermaan'. Al in het tweede hoofdstuk. Daar zegt Paulus tegen de Joden14:

2:17vv Indien gij u dan Jood laat noemen, steunt op de wet, u beroemt op God,
zijn wil kent, weet te onderscheiden waarop het aankomt, daar gij onderricht in de wet geniet, en u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn, een opvoeder van onverstandigen en een leermeester van onmondigen, daar gij in de wet de belichaming der kennis en der waarheid bezit, hoe nu, gij, die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij, die predikt, dat men niet stelen mag, steelt gij? Die overspel verbiedt, doet gij overspel? Die gruwt van de afgoden, pleegt gij tempelroof? Die u op de wet beroemt, onteert gij God door uw overtreden van de wet? Want de naam Gods wordt om u gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven staat.

Dat is nogal frontaal! M.i. veel te direct aansprekend om het geheel niet van toepassing te verklaren op de gemeente van Rome, zoals prof. Van Bruggen wil15. Er zaten immers ook Joden in 'de kerk' onder het voorlezen van deze brief. Ik kan me niet voorstellen dat zij zich niet aangesproken hebben gevoeld. Of dat het geheel een zaak van elders zou zijn geweest. M.i. wordt hier indringend vermaand over een ingevreten hypocrisie in de gemeente.
En ook in de hoofdstukken 14 en 15 is Paulus niet onduidelijk over misstanden in de gemeente. Als het daar gaat om zwakken en sterken in het geloof is zijn spreken niet mals:

14:10vv Gij echter, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat minacht gij uw broeder? Want wij zullen allen gesteld worden voor de rechterstoel Gods. Want er staat geschreven: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Here: voor Mij zal alle knie zich buigen, en alle tong zal God loven. Zo zal dan een ieder onzer voor zichzelf rekenschap geven aan God.
Laten wij dan niet langer elkander oordelen, maar komt liever tot dit oordeel: uw broeder geen aanstoot of ergernis te geven.
14:19,20 Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbouwing bevordert. Breek niet ter wille van spijs het werk Gods af; alles is wel rein, maar het is verkeerd voor een mens, als hij door zijn eten tot aanstoot is.

Misstanden dus. Past hier niet uitstekend Paulus' vermaan bij van mensen "die in afwijking van het onderwijs dat gij ontvangen hebt, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken en mijdt hen" 16:17? Paulus kan daar door zijn vele contacten/medewerkers heel goed van hebben geweten en zich er ernstig zorgen over gemaakt mede gezien zijn ervaringen elders.
Mijn conclusie is daarom dat het wél gaat om zaken die spelen in de gemeente van Rome. Maar dan blijft het probleem van de tegenstelling tussen de versen 16,17,18 en 19 nog steeds om een oplossing vragen.

Wordt vervolgd


NOTEN

1 Joh. Francke, Gerechtigheid uit het geloof, 1974.
2 Rom. 1:11-13, Hand. 19:21.
3 Hoge komma's, want wie zou het durven om een gedeelte van Gods eigen Woord saai te noemen?
4 Ook de brief aan de gemeente van Kolosse bevat vele groeten.
5 Dr. Jakob van Bruggen, Commentaar Nieuwe Testament, Romeinen.
6 Handelingen 19.
7 a.w. p264.
8 a.w. p.265.
9 O.m. Urbanus, Timoteüs, Epafroditus, Filemon, Prisca en Aquila, zie de lijst in Rom. 16.
10 Rom. 16:7: Andronikus en Junias, Rom. 16:11: Herodion.
11 Zie b.v. Epafras (Col.1:7) en Timotheüs (Hand. 16-20).
12 Hoewel deze term ook al iets meer betekenis heeft dan de simpele groet in het voorbijgaan.
13 Dr. Jakob van Bruggen, Commentaar Nieuwe Testament, Romeinen, p229.
14 Rom. 2:17-24
15 a.w. "Het gaat in deze brief aan christenen uit de heidenen om een retorische aanspraak van de joden buiten de christelijke lezerskring.", p55.