Ethiek

In de pers

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Vrouwen op vrijgemaakte kansels 40 - Tegengas

 

R. Sollie-Sleijster

01-04-2017

 

Op Defence of the Truth (internetmagazine) kwam ik een bespreking tegen van het Rapport 'Samen Dienen' van M/V en ambt door prof. dr. Cornelis VanDam.

Dr. VanDam is emeritus professor Oude Testament aan het Canadese Gereformeerde Theologische Seminarie (Canadian Reformed Theological Seminary) te Hamilton.

Het artikel verscheen in februari jl. al in Clarion, Canadees gereformeerd magazine.

 


 

De Kerk kan van een ongelovige wereld tegengas verwachten

 

door Cornelis VanDam

 

Onze Nederlandse zusterkerken kwamen eind januari officieel samen op een Generale Synode om elkaar te ontmoeten, hoewel de gewone plenaire zittingen volgens de planning op hun website pas in maart beginnen. Eén van de onderwerpen op de agenda is een rapport in opdracht van de vorige synode over de vraag of de vrouw tot het kerkelijk ambt kan worden toegelaten. Dit rapport, Rapport deputaten M/V en ambt: Samen dienen, is een ontzettende teleurstelling. Het geeft de aanbeveling dat de vrouw tot alle ambten in de kerk wordt toegelaten: prediker van het Woord, ouderling en diaken. Nadat de kerk zo'n tweeduizend jaar consistent in het begrijpen van de Schrift is geweest, dat het niet Gods wil is dat de vrouw in het kerkelijk ambt wordt bevestigd, zegt dit rapport zonder enige schroom het tegenovergestelde en geeft een overeenkomstige aanbeveling.

 

Hoe heeft het zover kunnen komen? Hoe kan dit rapport zo'n koers rechtvaardigen?

Dit artikel is een korte inleidende blik op een paar kenmerkende punten ervan. Het vijfenzeventig bladzijden tellende rapport (waarbij we de referenties laten verwijzen naar de paginanummers) is op internet beschikbaar en is goed geschreven. Eigenlijk is de hele opzet en voortgang van het rapport, te beginnen bij de Schrift en zich een weg banend door de geschiedenis tot de huidige tijd, heel knap geschreven, zodat het ieder kerklid, dat niet heel goed op de hoogte is van de desbetreffende onderwerpen, gemakkelijk kan overtuigen. Voor hen die met hun tijd mee willen gaan en niet te veel willen afwijken van de cultuur waarin wij leven, gaat dit rapport erin als koek. En cultuur is hierbij heel belangrijk.

 

De plaats van de cultuur

 

Dit rapport hecht veel waarde aan de cultuur, zowel in bijbelse tijden als in onze tijd. Zij die het rapport hebben geschreven, zijn ervan overtuigd dat hun aanbevelingen op de Schrift zijn gegrond en zij ontkennen nadrukkelijk dat zij door de eisen van onze huidige cultuur worden beïnvloed (61-62). Zonder een vraagteken te zetten bij de integriteit van de deputaten is deze ontkenning binnen de context van het rapport toch wat moeilijk te geloven.

Het is bijvoorbeeld opmerkelijk dat het rapport verklaart dat het gezag van de echtgenoot over zijn vrouw vooral door de cultuur van die dagen wordt bepaald en dus in wezen voor vandaag niet meer normatief is (13,15).

Het is ook treffend dat de kwestie van onze huidige cultuur onder de gronden ligt die gegeven worden om er bij de kerken op aan te dringen ruimte te creëren voor de vrouw om haar gaven in verkondiging en onderwijs, pastoraat en diaconaat te laten zien. Aangezien zowel mannen als vrouwen tegenwoordig goed zijn opgeleid en gelijke toegang tot maatschappelijke functies hebben, zou hetzelfde het geval voor de kerk moeten zijn (67-68). Het is niet voor het eerst dat zo'n rationeel argument in onze Nederlandse zusterkerken wordt genoemd. Myriam Klinker-de Klerck gaf in haar studie uit 2011 (Als vrouwen het woord doen, 134) al blijk van soortgelijke gevoelens.

 

Het belangrijkst zijn natuurlijk de actuele gronden, die het rapport op de Schrift probeert te baseren, om alle ambten voor de vrouw open te stellen. Ook hier lopen we tegen een manier van redeneren aan, waardoor de culturele context van een bijbelse tekst (bijv. 1 Tim. 2:11-14) gebruikt wordt om de Schrift op zo'n manier uit te leggen dat de Bijbel tenslotte het tegenovergestelde bedoelt van wat de tekst duidelijk zegt. We komen nog op dit voorbeeld terug.

Het punt in geding, waarop gewezen moet worden, is dat in het rapport het gebruik van de cultuur om de Schrift te begrijpen en toe te passen, centraal staat en dat is tegelijk de achilleshiel van het rapport, het kwetsbare punt en de fatale zwakheid ervan.

Deputaten hebben een interpretatiemethode gevolgd, waarbij de Schrift door de bril van de cultuur van die tijd, zoals zij die verstaan, wordt gelezen en uitgelegd. Dus, tenzij je bekend bent met de cultuur van bijvoorbeeld de tijd van de Apostel Paulus, kun je wat hij geschreven heeft niet goed begrijpen en evenmin de tekst voor deze tijd toepassen.

 

Deze interpretatiemethode, die zoveel voorrang geeft aan cultuur, heeft enorme consequenties. Als je er bij stilstaat en deze methode op je laat inwerken, dan is het logisch dat alleen in onze tijd - met alle beschikbare archeologische en culturele bronnen en historische studies - dat we eindelijk in staat zijn om te ontdekken wat de Heere onze God ons in de geschriften van de apostelen nu wérkelijk leert.

Natuurlijk is het waar dat de nieuwste ontdekkingen ons kunnen helpen om de Schrift beter te begrijpen. Maar Gods Woord is helder als het gaat om de bedoelde basisbetekenis, niet slechts voor onze generatie, maar ook voor al diegenen die ons zijn voorgegaan. Geen lezer van Gods Woord moet door de nieuwste culturele studies gegijzeld worden om uiteindelijk er achter te komen wat God ons nu echt bedoelt te zeggen over vrouwelijke bevestiging in het kerkelijk ambt. Toch is dit in wezen wat dit rapport zegt, en het geeft toe dat de aanbevelingen ervan een breuk met het verleden betekenen (62).

Is een dergelijke breuk met het traditionele begrip van de bijbelse tekst, dat de kerk sinds Pinksteren heeft gediend, gewettigd? Aangezien het bijbelse bewijs doorslaggevend is, willen we hier twee centrale tekstgedeelten overwegen: 1 Korinthe 14:34, waar staat

 

“...zoals in alle gemeenten van de heiligen. Laten uw vrouwen zwijgen in de gemeenten. Het is hun immers niet toegestaan te spreken, maar bevolen onderdanig te zijn, zoals ook de wet zegt.” (HSV).

 

In 1 Timotheüs 2:12 schrijft de apostel:

 

“Want ik sta niet toe dat een vrouw onderwijs geeft en ook niet dat zij de man overheerst, maar ik wil dat zij zich stil houdt” (HSV). Hoe gaat dit rapport met deze teksten om? Binnen de beperking van dit artikel zullen we deze teksten kort overwegen.

 

1 Korinthe 14:13-35

 

Het rapport begint met de verklaring dat we niet zeker weten wat dit gedeelte betekent, omdat we niet genoeg informatie hebben omtrent de situatie waarop de apostel reageert. Een aantal exegetische punten wordt genoemd. Het rapport noemt terecht dat het bevel om zich in de kerken stil te houden voor alle gemeenten geldt en niet alleen maar voor die van Korinthe. Het rapport merkt dan op dat de eis om te zwijgen alleen betrekking heeft op een specifieke situatie, omdat vrouwen in de kerk wel was toegestaan te bidden en te profeteren (1 Kor. 11:5; 14:26). Het rapport herhaalt dat wat de woorden voor onze tijd betekenen onduidelijk is (19-20). Maar dit gedeelte behoort niet op deze wijze aan de kant geschoven en in deze discussie gebagatelliseerd te worden. Hierover kan meer gezegd worden dat relevant is voor het onderhavige onderwerp.

 

In 1 Korinthe 14 heeft de Apostel Paulus het over profeteren en het spreken in tongen met het oog op de opbouw. Dat is het waar het bij alle dingen om moet gaan. Zo is profeteren beter dan in tongen spreken, tenzij het spreken in tongen tot welzijn van de hoorders wordt uitgelegd. Profetie moet echter zorgvuldig gewogen worden (v.29), want er was ook het gevaar van valse profeten (vgl. 1 Joh. 4:1). In die algemene context zegt de apostel dat vrouwen stil moeten zijn, omdat zij “onderdanig moeten zijn, zoals ook de wet zegt” (1 Kor. 14:34). “De wet” verwijst waarschijnlijk naar het Oude Testament, waarbij vooral het scheppingsverslag in beeld is. De apostel had immers al eerder een beroep op de schepping gedaan, waar het ging om de relatie tussen mannen en vrouwen (1 Kor. 11:8,9). Het punt is dat als profetieën beoordeeld worden, vrouwen niet mogen spreken, want dat kon een gezag hebben over een mannelijke profeet inhouden. De eis om te zwijgen wordt drie maal herhaald (1 Kor. 14:34,35), wat het belang van dit verbod nog onderstreept.

 

Wat betreft 1 Korinthe 11 moet worden opgemerkt dat de praktijk van biddende en profeterende vrouwen (1 Kor. 11:5,13) geen garantie inhoudt dat zij een officieel kerkelijk ambt hebben. Het gedeelte geeft niet specifiek aan waar het bidden en profeteren werd gedaan. Sommige geleerden hebben beweerd dat het bidden en profeteren van vrouwen in 1 Korinthe 11 buiten de officiële erediensten plaats vond (vgl. Hand. 21:9-11). Er is dan geen tegenspraak met de eis in 1 Korinthe 14:33-35 om in de kerk te zwijgen. Maar deze uitleg overtuigt niet helemaal, omdat niets in 1 Kortinthe 11 de indruk geeft dat dit profeteren een private activiteit was, en profetieën moesten in de kerk worden geëvalueerd (1 Kor. 14:23-29). Ongeacht of men deze activiteit nu in of buiten de kerk uitlegt, wat meer ter zake is, is het feit dat de gaven van profetie en tongentaal in het apostolische tijdperk van de kerk tijdelijke gaven van de Geest waren. Profeten maakten deel uit van het fundament van de kerk en dat samen met de apostelen (Efeze 2:20). Aangezien een fundament maar één keer gelegd wordt, bestaan er vandaag geen profeten en profetessen meer. Zulk profeteren en spreken in tongen, evenals de manier waarop ze plaats vonden, zijn daarom voor de kerk van vandaag niet normatief. Het ophouden van de gaven van profetie en tongentaal betekent dat 1 Korinthe 11 niet rechtstreeks betrekking heeft op de vraag of de vrouw tot het kerkelijk ambt moet worden toegelaten.

Eén van de belangrijkste en duidelijkste gedeelten bij het behandelen van de vraag of bevestiging van de vrouw in het ambt gewettigd is, vinden we in 1 Timotheüs 2:11-14.

 

1 Timotheüs 2:11-14

 

Het rapport merkt terecht op dat in dit hoofdstuk de Apostel Paulus zowel mannen als vrouwen oproept zich in de kerk gepast te gedragen, ieder op zijn eigen wijze en met een beroep op de schepping. Het rapport verklaart dan dat de woorden: “Ik sta niet toe dat een vrouw zelf onderwijst of gezag over mannen heeft” geen algemene uitspraak is (19). Met andere woorden, het is niet normatief voor alle tijden en plaatsen. Dit is het geval volgens het rapport omdat Paulus tegen Timotheüs zei dat hij “oudere vrouwen als moeders” moest zien, ”die gezag over hun dochters en zonen hadden” (1 Tim. 5:2). Maar deze redenering houdt geen stand. Binnen de huiselijke kring hebben moeders inderdaad gezag over hun zonen, maar in 1 Timotheüs 2:8-15 is de publieke eredienst de context van het verbod om te onderwijzen en gezag over mannen te hebben.

 

Wanneer geprobeerd wordt de zaak van de vrouw in het kerkelijk ambt te verdedigen, vraagt het rapport of vrouwen moesten zwijgen omdat ze weinig kennis hadden. Als reden waarom dit punt genoemd wordt, geeft het rapport aan dat het in de cultuur van die tijd niet gebruikelijk was dat vrouwen een opleiding kregen, maar niettemin zegt de apostel in 1 Timotheüs 2:11 “Een vrouw moet zich laten onderwijzen in stilheid, in alle onderdanigheid”. Dus lijkt het erop dat vrouwen moesten zwijgen, omdat ze meer onderwijs nodig hadden. Dat zou ook verklaren waarom de apostel van begaafde vrouwen als Priscilla gebruik maakte. De kern van de zaak is volgens het rapport dat het iedereen is toegestaan om te profeteren en te spreken, maar dat  kennis en inzicht nodig zijn en dat het zonder onderwijs niet verstandig is om te spreken. Verder is het de plicht van mannen en vrouwen om zich als zij het woord voeren gepast te gedragen. Wat gepast is, wordt cultureel bepaald en wat in de tijd van de apostel cultureel gezien gepast was, behoeft voor ons nu niet cultureel gepast te zijn. Daarom vormen de tekstgedeelten die de vrouw zeggen te zwijgen (1 Kor.14:34 en 1 Tim. 2:9-10) geen grond om de kerkelijke ambten voor de vrouw gesloten te houden. Eerder bevatten deze gedeelten volgens dit rapport “een oproep om in alle bescheidenheid zich te laten onderwijzen – iets wat zowel voor mannen als vrouwen geldt – hoewel dat voor ieder van hen een verschillende invulling krijgt, wat ook weer bepaald wordt door de cultuur van de tijd” (20).

 

Het rapport gaat er in principe vanuit dat deze cruciale gedeelten niet gaan over het uitsluiten van de vrouw van het kerkelijk ambt, maar dat deze verzen de vrouw willen zeggen dat ze een opleiding moet volgen, zodat ze een man kan onderwijzen en gezag over hem uitoefenen.

Een moeilijkheid bij deze analyse is dat de apostel dit nergens zegt. Er staat geen verwijzing naar het feit dat hun gebrek aan opleiding de reden is dat vrouwen niet kunnen onderwijzen of gezag over mannen kunnen uitoefenen. De gegeven reden is veel meer dat God Adam eerst schiep en daarna Eva. Met andere woorden, het verbod is niet gebaseerd op hun gebrek aan opleiding, maar de tekst rechtvaardigt het duidelijk met de volgorde waarin God man en vrouw heeft geschapen. De tekst geeft dit expliciet als reden. De tekst zegt:

 

“Want ik sta niet toe dat een vrouw onderwijs geeft en ook niet dat zij de man overheerst, maar ik wil dat zij zich stil houdt. Want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva. En niet Adam is misleid, maar de vrouw is, toen zij misleid werd, tot overtreding gekomen” (1 Tim. 2:12-14).

 

Anders gezegd, de reden dat de vrouw moet zwijgen is gebaseerd op de schepping, net als in 1 Korinthe 14:34.

Kortom, er ligt in de zojuist besproken teksten geen bijbelse basis voor de conclusie van het rapport dat de vrouw in het kerkelijk ambt bevestigd mag worden. Het zogenaamde culturele argument voor het zwijgen, dat de vrouw meer opleiding nodig had om te mogen spreken, wordt niet door de Schrift ondersteund. Inderdaad laat het rapport de tekst het tegenovergestelde zeggen van wat de tekst werkelijk verklaart.

 

Een bijzonder grote omissie en een groot probleem

 

Verbazingwekkend dat het rapport de bijbelse kwalificaties voor het ambt van ouderling niet bespreekt, die er van uitgaan dat het om mannen gaat (1 Tim. 3:2; Titus 1:6). Te oordelen naar de richting van het rapport als geheel, zou het, als het om de criteria om ouderling te worden had gehandeld, waarschijnlijk hebben gezegd dat die criteria de relevante kwalificaties voor de cultuur van die tijd zouden zijn, maar dat ze niet langer gelden voor vandaag, aangezien mannen en vrouwen in onze huidige maatschappij gelijke opleiding en werkgelegenheid hebben. Zo'n benadering laat de bijbelse tekst iets anders bedoelen als wat de tekst verklaart en ontkent de helderheid en het gezag van de Schrift. Deze interpretatiemethode leidt ertoe dat de kerk werelds denken en culturele waarden absorbeert en zodoende haar onderscheiden positie als het heilige lichaam van Christus verliest.

 

Conclusie

 

De kerk kan tegengas verwachten van een ongelovige wereld (vgl. Johannes 15:18-19). De kerk moet gehoorzaam zijn aan de eenvoudige leer van de Schrift en als dat betekent tegen-cultureel zijn en andere regels hanteren voor mannen en vrouwen als wat in de maatschappij waarin wij leven gebruik is, het zij zo. We moeten voorbereid zijn om mogelijke spot en hoon en zelfs lijden te verdragen (1 Petrus 4:12-17). De bijbelse normen voor ambtsdragers, zoals die millennia lang begrepen zijn, moeten in gehoorzaamheid aan het Hoofd van de kerk hoog worden gehouden.

 

We hopen en bidden dat de Synode Meppel dit rapport niet aanneemt.

 

Vertaling: R. Sollie-Sleijster