Ethiek

Liturgie en eredienst

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Avondmaal en zelfgetuigenis - 3

 

D.J. Bolt

22-02-25

 

Over de relatie Avondmaal en huisbezoek vonden we een belangwekkend artikel in het blad Nader Bekeken. Dr. A.N. Hendriks schreef op in het themanummer van september 2003 daarover een boeiend artikel dat alleszins de moeite waard is er kennis van te nemen, ook in relatie tot onze twee voorgaande artikelen. Met toestemming van het blad nemen we het in extenso over.

 

Vooraf willen aandacht schenken aan de auteur van het artikel. Want, zo lazen op het moment van dit schrijven, dat dr. Hendriks maandag 17 februari jl. op 91-jarige leeftijd is overleden. Een vruchtbaar leven als predikant en schrijver kwam ten einde. Een bloemlezing van zijn artikelen samen met een biografie, is te vinden in: Geleerd door de Geest, verzamelde artikelen van Aryjan Hendriks (uitgave Woord en Wereld, W&W 102).  Boeken van hem staan ook in onze boekenkast, en we hebben ervan geleerd!
We wensen de familie de troost toe die kinderen van God mogen ervaren uit de tekst die zij in de rouwadvertentie aanhalen:

 

'Hun wonden worden door Gods heil genezen en Hij is hun een schuilplaats in 't gebed.'   

 


 

Huisbezoek en avondmaal

Nader Bekeken, februari 2003

 

Dr. A.N. Hendriks

 

Aanleiding

 

Het is niet zonder reden dat ik nog eens nadrukkelijk aandacht vraag voor het thema ‘huisbezoek en avondmaal’.(1) Ik ben namelijk wat geschrokken van wat de jury die de inzendingen op de prijsvraag ter gelegenheid van de vijftigste jaargang van het blad DIENST beoordeelde, schrijft over de visie op de ‘rol’ van de ouderling bij de inzenders:

 

‘Bij de een moet hij vooral bestuurder zijn, bij de ander vooral “toeruster” van de gemeente en bij weer een ander moet hij zelf veel pastoraal werk doen. Daar waar hij zijn traditionele takenpakket verliest, komt het taakveld pastoraat met het oog op de heiligheid van de gemeente meestal niet meer goed uit de verf. ... Met name het bezoeken brengen door ouderlingen wordt in een aantal inzendingen gezien als gepasseerd station’.(2)

 

Ik heb de indruk dat er vandaag veel gesproken wordt over de ouderling als ‘aanjager’, als iemand die de gemeente moet stimuleren om haar gaven te gebruiken, maar heel weinig over de ouderling als opziener, die over de zielen heeft te waken.

Vanouds heeft het huisbezoek in de Gereformeerde Kerken gefunctioneerd als middel om aan die opzienerstaak invulling te geven. Het bevestigingsformulier zegt: ‘In de eerste plaats zien zij (de ouderlingen) erop toe, dat elk lid van de gemeente zich in belijdenis en wandel gedraagt naar het evangelie.’ Dat mogen ouderlingen wanneer zij op huisbezoek gaan, niet vergeten.

 

Deze eerste taak komt sterk op ons toe, wanneer wij ons er rekenschap van geven dat er eeuwenlang een nauwe band is geweest tussen huisbezoek en avondmaal. Historisch gezien is het huisbezoek bijzonder gericht op de waardige viering van de maaltijd van de Heer. Dit blijkt uit de oude Dordtse Kerkenordening, die in artikel 20 bepaalde dat het ambt van de ouderlingen ook is ‘de bezoeking te doen, naar dat de gelegenheid des tijds en der plaats tot stichting der gemeente, zoo voor als na het Nachtmaal, kan lijden …’. Bij de herziening van deze Kerkenordening door de Generale Synode van Groningen-Zuid 1978 zijn de woorden ‘zoo voor als na het Nachtmaal’ geschrapt. Hetgeen - zoals ik nog zal beargumenteren - te betreuren is.

 

In plaats van de biecht

 

Wie er studie van maakt, ontdekt dat het huisbezoek in de eeuw van de grote Reformatie in de plaats van de biecht is gekomen. In de vroege Middeleeuwen krijgt de oorbiecht al meer een plaats in de voorbereiding op een waardig gebruiken van het sacrament. De oorsprong van de oorbiecht als kerkelijke instelling ligt, naar men algemeen aanneemt, in Ierse kloosters, waar monniken op gezette tijden elkaar de zonden gaan belijden. Vanuit Ierland hebben Angelsaksische zendelingen de biecht naar het vasteland gebracht. (3) In de 9e eeuw wordt het kerkelijke praktijk bij het begin van de vasten te biechten als voorbereiding op de communie op Pasen.

 

Het vierde Lateraanse Concilie (1215) stelt een algemene biechtplicht vast:

 

‘Elke gelovige van beiderlei kunne moet, nadat hij tot jaren van onderscheid gekomen is, afzonderlijk al zijn zonden getrouw biechten, althans eenmaal per jaar, bij zijn eigen priester. Ook moet hij zich erop toeleggen de boete, die hem voorgeschreven wordt, naar vermogen te volbrengen, terwijl hij minstens op Pasen het sacrament van het avondmaal eerbiedig behoort te ontvangen. …’

 

Het concilie is ervan overtuigd dat men door de biecht het recht van toegang krijgt tot de maaltijd van Christus. Men beleed zijn zonden en ontving van de biechtvader vrijspraak.

Paulus spreekt in 1 Korintiërs 11 over het beproeven van zichzelf en over een onszelf beoordelen. Maar in de Middeleeuwen worden het recht en de plicht om zichzelf te beproeven, de gemeente ontnomen. Uiteindelijk is het de biechtvader die beoordeelt of men kan communiceren. Op de weg naar de tafel van Christus kwam zo de biechtstoel te staan, waarin de priester de wacht betrok bij de heiligheid van deze tafel!

 

De reformatoren van de 16e eeuw keren zich fel tegen deze roomse biechtpraktijk. Voor Luther is deze praktijk ‘de apenwet van de paus’. Zijn verzet gaat vooral tegen de dwang om te biechten en zonden op te noemen. Dat is voor Luther in strijd met de christelijke vrijheid. (4) Wat later wil de reformator toch wel van een verplichte biecht weten, al krijgt die dan bij hem het karakter van een geloofsonderzoek met het oog op een waardige viering van het avondmaal. Dit geloofsonderzoek acht Luther een keer per jaar gewenst, al kan het bij sommigen ook slechts eenmaal in hun leven. Er is bij Luther geen sprake van ouderlingen die toezien op de heiligheid van de gemeente en die de toegang tot het avondmaal bewaken. Luthers kerk blijft een ‘domineeskerk’: de ‘geestelijken’ (Pfarrer) zien toe of men aan het avondmaal kan deelnemen.

 

Ook Calvijn moet niets hebben van de roomse biechtpraktijk. Het komt de priester niet toe uit te sluiten of toe te laten tot het sacrament. Wel acht Calvijn een pastoraal gesprek met de predikant gewenst, wanneer men aan het avondmaal wil deelnemen. Hij schrijft:

 

‘Intussen verzet ik mij er zo weinig tegen, dat de schapen zich voor hun herder stellen, zo dikwijls zij aan het Heilig Avondmaal willen deelnemen, dat ik zelfs wel zou willen, dat dit overal waargenomen werd. Want zij, die een bezwaarde consciëntie hebben, kunnen daaruit een buitengewone vrucht ontvangen; en zij, die vermaand moeten worden, geven zo gelegenheid tot vermaning; wanneer slechts tyrannie en bijgeloof verre zijn’ (INSTITUTIE, III,4,13).

 

Wanneer Calvijn na een (gedwongen) verblijf te Straatsburg in Genève is teruggekeerd, wordt dit pastorale gesprek vervangen door bezoek aan de huizen, waarbij ook de ouderlingen gaan functioneren in verband met de deelname aan het avondmaal. Calvijn volgt in deze inschakeling van de ouderlingen het voorbeeld van Bucer, de reformator van Straatsburg. Algemeen neemt men aan dat in 1550 het huisbezoek in het Genève van Calvijn tot een vaste kerkelijke instelling werd. (5)

 

Dat dit huisbezoek vooral gericht is op de waardige viering van het avondmaal, blijkt uit een brief van Calvijn aan Caspar Olevianus. Daarin schrijft Calvijn:

 

‘Wat de volwassenen betreft, het volgende.

Jaarlijks wordt er door ons in elk gezin een onderzoek ingesteld. De wijken van de stad verdeelen wij onder elkander, zoodat de districten stuk voor stuk, op de rij af, onderzocht kunnen worden. De predikant wordt begeleid door een ouderling. Nieuw aangekomenen worden daarbij aan een onderzoek onderworpen. Bij degenen, die reeds zijn aangenomen, wordt dit nagelaten; bij hen wordt slechts onderzocht, of het in hun huis vredig en ordelijk toegaat; of er geen twist met de buren is; of er geen brooddronkenheid gevonden wordt, en of men niet traag en nalatig is in het regelmatig bezoeken van de prediking des Woords.’ (6)

 

Bij Calvijn komt het huisbezoek voluit in de plaats van de roomse biecht, als instrument om te waken over de heiligheid van Christus’ tafel!

De gereformeerde kerken in ons land gingen ook hier in het spoor van Calvijn. Het werd zelfs voorschrift om de leden van de gemeente zowel vóór als na het avondmaal te bezoeken. De nationale synode van ’s-Gravenhage 1586 schreef de ouderlingen voor:

 

‘de besoukinghe te doen, nae de ghelegentheijt des tijts ende der plaetsen, tot stichtinghe der Gemeijnten soo vore als nae het Auontmael kan lijden, om de litmaten der Gemeijnten te vertroosten, tonderwijsen, ende oock andere tot de Christelyke religie te vermanen.’(7)

 

We ontdekken dat het huisbezoek niet enkel gericht is op de voorbereiding op het vieren van het avondmaal, maar ook dient om de leden van de gemeente pastoraal voort te helpen, ja om zelfs anderen tot geloof aan te sporen.

 

Doel van het huisbezoek

 

Waarom brengen ouderlingen huisbezoek? Ik denk dat het antwoord moet zijn: omdat zij herders zijn die op de kudde hebben ‘toe te zien’ (Hand. 20:28) en de kudde hebben te ‘hoeden’ (1 Petr. 5:2). In artikel 30 NGB worden de dienaren des Woords ‘herders’ genoemd.

Ik acht het een grote winst dat de kerken zijn gaan verstaan dat ook de ouderlingen voluit herders zijn. Juist omdat zij herders zijn, zoeken zij de schapen op. Aan hun herderschap ontlenen zij het recht om ons aan huis te bezoeken. Dit recht is voor de ouderling tegelijk een plicht. De ware herder wacht niet totdat de schapen bij hem komen. Hij gaat op hen af, zoekt ze op, laat zich vinden waar het leven van de schapen zich afspeelt.

 

Ik denk dat het belangrijk is deze herderlijke taak van de ouderlingen vandaag te benadrukken. De ouderling is niet een soort kerkelijke opbouwwerker, die kaders uitzet, gemeenteleden stimuleert en zorgt dat de gemeente functioneert als een lichaam. Hij is de herder, die over ‘zielen’ heeft te ‘waken’ (Heb. 13:17), die ‘onderwijst’ (1 Tim. 3:2), die ‘leidt in de Here’ (1 Tess. 5:12), die ‘terechtwijst’ (1 Tess. 5:12), die ‘zorgt voor de gemeente’ (1 Tim. 3:5) en ‘goede leiding geeft’ (1 Tim. 5:17).

Om dit alles te volbrengen, gaan de ouderlingen (ook) op huisbezoek. Artikel 20 van de Kerkorde die wij vinden in het GEREFORMEERD KERKBOEK, zegt samenvattend: ‘De taak van de ouderlingen is in herderlijke zorg de gemeente te regeren ....’ Genoemd artikel ziet als doel van het huisbezoek de opbouw van de gemeente.

Ik kan het daar goed mee eens zijn, want in het Nieuwe Testament komt steeds weer de opbouw van de gemeente naar voren als het oogmerk van alle ambtelijk werk (vgl. 2 Kor. 12:19; Ef. 4:12).

 

Het gaat daarbij om een opbouw in de diepte: de gemeente moet bevestigd en versterkt worden in het geloof, én om een opbouw in de breedte: de gemeente moet ook groeien in aantal. Het gaat om wat in zondag 48 HC genoemd wordt: een ‘bewaren én vermeerderen’ van de kerk. Juist interne opbouw leidt tot uitbouw, zoals wij horen in Handelingen 9:31: ‘De gemeente dan door geheel Judea, Galilea en Samaria had vrede; zij werd opgebouwd en wandelde in de vreze des Heren, en zij nam in aantal toe door de bijstand van de heilige Geest.’ (8)

Doel van het huisbezoek is dat de gemeente al meer Christus kent, uit Hem leeft, zich naar het Evangelie gedraagt en dat zij zo haar licht laat schijnen voor de mensen. Het is dan ook te kort door de bocht wanneer men zegt: de prediker zaait het woord, de ouderling zoekt de vrucht. (9) Tijdens het huisbezoek zoeken de ouderlingen niet alleen de vrucht van de prediking. Zij zijn er bezig als herders die naar de schapen omzien. Zij weiden ze met het Woord, zoeken het verlorene, halen het afgedwaalde terug, verbinden het gewonde en versterken het zieke (vgl. Ez. 34:16).

 

Ook de ouderling bedient het Woord. Niet in het openbaar, zoals de dienaar des Woords, maar privaat, in de huizen. Niet in de vorm van een preek, maar in de vorm van een gesprek. We kunnen zeggen dat het ‘grote geld’ van de openbare verkondiging tot ‘klein geld’ gewisseld wordt in het zo persoonlijk-gerichte spreken van de ouderling.

C. Trimp wijst erop dat de Gereformeerde Kerken het huisbezoek - de persoonlijke zielszorg - van meet af in het kader van de verkondiging van het heilig Evangelie hebben gezien. (10) Het is prima wanneer de ouderling hartelijk meeleeft en zich op aangelegen momenten in de huizen laat zien. Maar hij mag niet vergeten dat hij zich niet heeft te profileren als de grote ‘meelever’, maar als de herder die weidt met het Woord.

 

Huisbezoek en avondmaal

 

Wij zagen hoe in het Genève van Calvijn het huisbezoek stond in het teken van de waardige viering van het avondmaal. Ik zou ervoor willen pleiten dat weer te laten functioneren. De ouderlingen dienen te beseffen dat juist het huisbezoek het middel is om de wacht te houden bij de heiligheid van Christus’ tafel.

Er mag op het huisbezoek veel ter sprake komen. Het leven van het geloof omvat meer dan het deelnemen aan het avondmaal. De Here wil gediend worden in alle situaties waarin zijn kinderen verkeren. Maar in het hart van dit leven van het geloof staat de tafel van Christus. Aan het avondmaal trekt zich ons leven als christenen samen. Juist daar zijn wij christenen, waar wij bij brood en beker verkondigen, belijdend proclameren de heilsbetekenis van Christus’ dood. We zijn nergens méér lid van de gemeente van Christus dan aan de avondmaalstafel.

 

Hoezeer men daar in de tijd van de Reformatie oog voor had, blijkt uit de manier waarop men over de toelating tot het avondmaal sprak. Het werd aangeduid als een ‘zich begeven tot de gemeente.’ (11) Het lid zijn van de gemeente manifesteert zich in de eerste plaats aan de avondmaalstafel, wanneer men samen de heerlijke gedachtenis viert. In het op Christus’ bevel eten van het brood en drinken uit de beker balt zich onze gehoorzaamheid aan Hem en ons leven met Hem samen.

 

Het huisbezoek is een vorm van herderlijke zorg, die zich voltrekt op de wijze van een gesprek. Het gaat om een dialoog, waarbij zeker ook gemeenteleden hun inbreng hebben en waarbij goed geluisterd moet worden door de ouderlingen. Maar het huisbezoek is geen gesprek dat louter een ontmoeting is tussen gelovigen. Het draagt een ambtelijk karakter. De broeders die het brengen, komen in de huizen als ambtsdragers aan wie het opzicht over de gemeente is toevertrouwd.

 

‘De Schrift verbiedt ons dit woord “opzicht” bloedarm, en koud te maken door het louter “justitieel” op te vatten of (nog erger) door het in de zin van “inquisitie” te verstaan. Wel verhindert deze accentuering van het ambtelijk karakter van het huisbezoek de degeneratie daarvan tot een piëtistische samenspraak.’ (12)

 

Wij mogen niet vergeten dat het huisbezoek met name gebracht wordt om aan dit opzicht invulling te geven. Ouderlingen gaan zeker niet het minst op bezoek om erop toe te zien dat elk lid van de gemeente zich in belijdenis en wandel gedraagt naar het Evangelie. Daarom spreken de ouderlingen met de bezochten over het leven met de Here in al zijn schakeringen. Zij willen horen hoe het gepredikte Woord beslag legt op de harten en levens, en helpen om het Woord werkelijk te doen. Maar bij dat beslag van het Woord staat het waardig vieren van het avondmaal bovenaan. Daar vindt het leven met de Here zijn concentratiepunt en uitgangsbasis. Nergens meer dan daar blijkt onze ‘nieuwe gehoorzaamheid’. Er is waarheid in wat A.A. van Ruler zegt:

 

‘Zeer wezenlijk is op huisbezoek de vraag naar het avondmaalsbezoek. Men zou kunnen zeggen: dat is principieel genomen het enige, waarvoor men komt. Maar aan deze vraag hangt het hele kerkelijke, geestelijke, persoonlijke en sociale leven.’ (13)

 

Dit betekent niet dat op elk huisbezoek expliciet over de viering van het avondmaal gesproken moet worden. Al denk ik wel dat het in onze oppervlakkige, gehaaste tijd nodig is te spreken over de rechte voorbereiding, de ernst van het avondmaal en de consequenties van het verkondigen van Christus’ dood. Het betekent wel dat de heiligheid van Christus’ tafel door de ouderlingen niet vergeten mag worden en de waardige viering niet uit het zicht mag raken.

 

Ten slotte

 

Er is meer over het huisbezoek te zeggen dan ik deed. De praktische invulling heb ik niet behandeld. Mijn bedoeling was enig weerwerk te bieden tegen een (dreigende) ontwikkeling waarbij het pastoraat met het oog op de heiligheid van de gemeente ondersneeuwt. Ik vrees dat het huisbezoek van karakter aan het veranderen is. En al meer een gesprek wordt tussen gelovigen onderling, waarbij de ouderling functioneert als ‘gesprekspartner’. Wij zullen weer oog moeten krijgen voor wat de Schrift zegt over zijn ambtelijke taak en het opzicht dat hem is toevertrouwd.

Het huisbezoek heeft vanouds in de Gereformeerde Kerken gefunctioneerd juist ook met het oog op het avondmaal en de heiligheid van Christus’ tafel.

 

Daarom betreur ik het dat in artikel 21 van onze huidige Kerkorde bij het huisbezoek elke verwijzing naar het avondmaal ontbreekt. Ik heb moeite met de motivering die deputaten indertijd gaven: ‘De geregelde huisbezoeken hebben uiteraard te maken met de rechte avondmaalsviering, maar evenzeer met de trouwe kerkgang en met alles, wat tot het leven naar Gods geboden behoort.’ (14) Mijn moeite concentreert zich op dat woordje ‘evenzeer’. Er wordt hier te nivellerend over het avondmaal gesproken. Het is het brandpunt waarin zich heel ons christen-zijn samentrekt. Juist daar concentreert zich ons leven naar Gods wil en openbaart zich onze nieuwe gehoorzaamheid.

Daarom blijft de vraag naar het gelovig eten en drinken de grote principiële vraag te midden van alle andere vragen die tijdens het huisbezoek kunnen worden gesteld. De ouderlingen mogen bij het bezoek aan de huizen niet vergeten dat zij staan bij Christus’ tafel!

 

NOTEN

 

1 Uitvoeriger schreef ik hierover in ALMANAK FIDES QUADRAT INTELLECTUM, (Kampen) 1991, p. 115v. Daar een breed historisch overzicht.

2 Jos Douma, Cor van der Leest, Roelof Vellinga, ‘Prijsvraag: het oordeel van de jury’, in: DIENST, jrg. 51, nr. 1, p. 29.

3 Vgl. Ph.J. Huijser, BIECHT EN PRIVATE ZONDEBELIJDENIS. EEN ONDERWERP UIT DE CHRISTELIJKE ZIELSZORG, Kampen 1980, p. 149.

4 Vgl. M.J. Arntzen, BIECHT EN VERGEVING VAN ZONDEN. EEN BENADERING VAN HET BIECHTVRAAGSTUK VANUIT GEREFORMEERD STANDPUNT, Kampen 1961, p. 8.

5 Vgl. P. Biesterveld, HET HUISBEZOEK, Kampen 1900, p. 83.

6 Vgl. W. de Zwart, CALVIJN IN HET LICHT ZIJNER BRIEVEN, Kampen 1938, p. 185.

7 P. Biesterveld en H.H. Kuyper, KERKELIJK HANDBOEKJE, Kampen 1905, p. 197.

8 Breder hierover A.N. Hendriks, DIE IN DE WAARHEID LEIDT. BIJDRAGEN OVER DE HEILIGE GEEST EN ZIJN WERK, Heerenveen 2002, p. 229.

9 Zo bijv. C. Vonk, HUISBEZOEK NAAR GODS GEBODEN, Kampen z. j., p. 248. Vgl. H. Bavinck, GEREFORMEERDE DOGMATIEK, IV, Kampen 1930, p. 404.

10 Vgl. C. Trimp, MEDIA VITA. DE BETEKENIS VAN DE GEREFORMEERDE AMBTSLEER VOOR DE ‘HUMANITEIT’ IN DE KERKELIJKE ZIELSZORG, Groningen (1981), p. 19.

11 De provinciale synode van Dordrecht 1574 sprak over ‘d’ontfanghinge ende examinatie der gheenen die sich tot der Ghemeijnte begheuen’; vgl. P. Biesterveld en H.H. Kuijper, A.W., p. 81.

12 C. Trimp, ZORGEN VOOR DE GEMEENTE, Kampen 1982, p. 81.

13 A.A. van Ruler, RELIGIE EN POLITIEK, Nijkerk 1945, p. 103.

14 RAPPORT VAN DEPUTATEN VOOR HERZIENING VAN DE KERKORDE aan de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, samengeroepen te Groningen-Zuid 1978, z.v.a., p. 30.  

 


 

Naschrift

 

We hebben het artikel van dr. Hendriks aangehaald met name i.v.m. het wat negatieve imago dat kan hangen t.a.v. 'zelfgetuigenis' in vergelijking met avondmaalsattestaties en 'paperwork'. Uit het voorgaande mag de conclusie worden getrokken dat voor de toegang tot het Avondmaal het gesprek tussen avondmaalsgangers en ambtsdrager-herders van groot belang is. En meer aandacht verdient te krijgen. 

 

In dit verband zouden we ook opnieuw een pleidooi willen voeren voor een educatief trainingscentrum voor (a.s.) ambtsdragers en onderwijsgevenden in onze kerken. We herhalen wat we schreven n.a.v. de ambtsdragerconferentie op 21 oktober 2023:

 

'Predikanten krijgen de nodige training op de universiteiten maar andere broeders en zusters missen die veelal. Denk aan training t.a.v. de omgang met de 'moderne' jeugd, onderwijsvaardigheden, gesprekstechnieken, etc.. Daarbij kan het voorbereiden en inrichten van huisbezoeken in verschillende situaties aan de orde komen en geoefend. Handreikingen voor thuisgodsdienstoefeningen geboden worden. Maar ook instructies gegeven voor en training van 'preeklezen' bijvoorbeeld. 
Dus allemaal zaken die voortvloeien uit het 'bekwaam zijn om te onderwijzen' (1Tim. 3:2) en te maken hebben met 'gezond onderwijs' (Titus 1:9).'[1]

 

Tenslotte, hoe actueel is in het verhaal van Hendriks de referentie aan de roomse biecht. Nog steeds is die een springlevend fenomeen. Want als je in dit 'heilige jaar 2025' door de geopende 'heilige deur' de Sint Pieter kathedraal in Rome binnentreedt en (o.a.) gaat biechten dan ontvang je een volle aflaat van je resterende zonden …![2]

 

NOTEN


[1] Ambtsdragersconferentie 2023-1, click hier.

[2] Flitsen 8, Moderne aflaat, click hier.