Ethiek

Uit de kerken

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

ICRC 3 - Kerk en tolerantie 2

 

D.J. Bolt

04-05-24

 

In het voorgaande eerste deel is vooral tolerantie aan de orde gekomen en verschuiving in de betekenis er van. Het nu volgende deel schrijft prof. J. Kamphuis m.n. over intolerantie.
Er valt weer heel veel te leren!

 

Schriftuurlijke intolerantie

 

3. Het lijkt vanzelfsprekend dat we voor intolerantie moeten kiezen als we het humanistische idee van tolerantie verwerpen! En we hoeven deze woorden, intolerantie en onverdraagzaamheid niet te vermijden, hoewel we onze woorden met zorg en wijsheid moeten kiezen, omdat ze vooral voor Engelstalige mensen een andere betekenis kunnen hebben.

 

3.1. In de eerste plaats hoeven we het woord intolerantie niet te vermijden. Het kan niet anders dan dat de contrasten scherp zijn, want het licht schijnt in de duisternis. Hier is het woord aan de Schrift zelf.

 

3.1.1. De HEERE noemt Zichzelf de enige God (Deut. 6:4, vergelijk ook Zach. 9:14). Hij wordt geacht beleden en geprezen te worden als de enige levende God in tegenstelling tot alle dode afgoden (vergelijk Ps. 115). Afgoderij rechtvaardigt intolerantie! Er is ook een radicale keuze zonder compromis nodig. Als de Heere God is, volg Hem dan, maar als de Baäl God is, volg hem dan (1 Koningen 18:21). Het Nieuwe Testament is net zo antithetisch en compromisloos, als je wilt, intolerant. De drie-enige God wordt gepredikt als de enige, ware, levende God:

 

"Want ook al zijn er zogenaamde goden in de hemel of op aarde, zoals er inderdaad vele goden en vele heren zijn, toch is er voor ons maar één God, de Vader van Wie alle dingen zijn uitgegaan en voor Wie wij leven, en er is maar één Heere, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn uitgegaan en van Wie wij leven' (1 Korintiërs 8:5,6).

 

Dit is ook relevant voor een godvrezend leven:

 

'Niemand kan twee meesters dienen, want ofwel zal hij de ene haten en de andere liefhebben, ofwel zal hij de ene toegewijd zijn en de andere verachten; je kunt niet zowel God als geld dienen' (Matteüs 6:24).

 

3.1.2. Zoals er in de belijdenis van de levende God geen tolerantie is voor de ontkenning van Zijn naam, zo is het ook in de belijdenis van Jezus Christus, Zijn Zoon die in het vlees is gekomen: God is verschenen in het vlees. Johannes trekt intolerante lijnen:

 

'Wie is de leugenaar? Dat is de man die ontkent dat Jezus de Christus is! Zo iemand is de antichrist; hij loochent de Vader en de Zoon', (1 Johannes 2:22).

 

En Johannes leerde dit van de Meester zelf:

 

'Wie Mij erkent voor de mensen, die zal Ik ook erkennen voor Mijn Vader in de hemel. Maar wie Mij verstoot voor de mensen, die verstoot Ik ook voor Mijn Vader in de hemel', (Matteüs 10:32,33).

 

Daarom vat de discipel ook het evangelie van Zijn Heer en Zijn God samen in de krachtige boodschap over Jezus van Nazareth:

 

'Hij is de ware God en het eeuwige leven', (1 Johannes 5:20).

 

En opnieuw is er de scherpst mogelijke tegenstelling met alle afgoderij:

 

'Lieve kinderen, hoedt u voor afgoden', (vers 21).

 

3.1.3. Daarom worden de gemeente van de levende God en in het bijzonder de ambtsdragers in de gemeente opgeroepen om het patroon van de gezonde woorden te volgen tegenover alle dwalingen (2 Tim. 1:13, 4:3; Tit. 1:9, 13; 2:1) en dat met het oog op spannende tijden die zullen komen in de laatste dagen (2 Tim. 3:1, vergelijk 1 Joh. 2:18 e.v.). Zo waarschuwt de apostel Paulus de oudsten van Efeze met het oog op de gemeente van God voor wilde wolven, die de kudde niet sparen (Hand. 20:29) en hij roept de gemeente van Rome op: Pas op voor hen, die verdeeldheid zaaien en hindernissen op uw weg leggen, die in strijd zijn met de leer die u geleerd hebt (Rom. 16:17). Daarom staan leer en leven onder de tucht van Gods heiligheid (Deut. 19:19, 1 Kor. 5:7). Daarom wordt de gemeente geprezen als zij (ondanks veel tekortkomingen die in haar gevonden worden) geen goddeloze mensen kan verdragen (Openb. 2:2).  Hij spreekt zelfs over het haten van de werken van de ketters (Nicolaieten). Hij haat die werken zelf en de gemeente is het met Hem, haar Heer, eens! (Openb. 2:6). En hoe radicaal stellen de apostel Petrus in zijn tweede brief en Judas de leer van de waarheid en het leven daaruit tegenover de vernietigende ketterijen van valse leraren die hun voorlopers hebben in de valse profeten van het Oude Verbond (2 Petr. 2:1 e.v., Judas 3 e.v.).

Er is de indringende vermaning om te strijden voor het geloof dat eens voor altijd aan de heiligen is toevertrouwd (Judas 3). Twijfel is hier niet toegestaan, alsof er plaats voor zou zijn in de kerk. Zelfs als zogenaamde gereformeerde theologen boeken publiceren met de uitdagende titel Het Algemeen Betwijfeld Christelijk Geloof, blijft de christelijke kerk zeggen dat dit ontvangen geloof zonder twijfel en onbetwist onder ons is, hoezeer het in onze tijd ook wordt aangevochten en betwijfeld. En door dit te doen is de kerk niet bekrompen, beperkt, onzorgvuldig of onwetend geworden wat betreft de realiteit van al die uitdagingen, maar spreekt door het geloof de stevige taal van 'we weten', waardoor het klinkt als het refrein waarmee Johannes zijn eerste brief besluit (1 Johannes 5:18, 19, 20).

 

Ware en valse (in)tolerantie

 

3.2. Hoe voor de hand liggend het ook lijkt om te kiezen voor intolerantie als term die de strijd van Christus' kerk heel goed zou kunnen weergeven, als tegengesteld aan een humanistisch begrip van tolerantie, toch is hier grote voorzichtigheid geboden! Ik noem enkele redenen die met elkaar in verband staan.

 

3.2.1. We moeten altijd oppassen dat we niet vanuit reactie leven zodat de ander, de tegenstander, ons een etiket kan opplakken. Als ons verweten wordt dat we intolerant zijn, hoeven we die term niet uit angst te vermijden maar moeten we onszelf ook geen etiket opplakken. Want onze tegenstanders doen dit omdat ze geïnspireerd zijn door hun eigen achtergrond en overtuigingen die wij fundamenteel verwerpen (toch?). Daarom is het goed om te beseffen dat het in tegenstelling tot het humanistische concept van tolerantie niet gaat om tolerantie tegenover intolerantie, maar om ware tolerantie tegenover valse tolerantie, om gereformeerde, schriftuurlijke tolerantie tegenover humanistische tolerantie.

 

3.2.2. Voeg daarbij dat we zowel binnen als buiten de kerk zo mogelijk vol van begrip moeten zijn. Er is inderdaad sprake van een intolerantie die voortkomt uit bekrompenheid en kerkelijke isoleringsdrang. In Nederland weten we hoe echte gereformeerden in de uitoefening van hun ambt werden geschorst door een synode die iedereen wilde verplichten een persoonlijke (en heel controversiële) visie op het genadeverbond te onderschrijven, namelijk die van dr. A. Kuyper. De Vrijmaking van 1944 en de daaropvolgende jaren werd daardoor noodzakelijk! Alleen zo kunnen we de ruimte behouden die echt kenmerkend is voor gereformeerde kerken!
 

We vinden in wezen hetzelfde probleem bij de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika met hun leerstellige beslissing van 1931, en ook bij de protestants-gereformeerde kerken in de VS met hun beginselverklaring van 1951. (Vergelijk W.W.J. van Oene, Inheritance Preserved: The Canadian Reformed Churches in Historical Perspective, 1975, pp. 64-67). We merken hoe we hier worden geconfronteerd met een bepaalde theologische opvatting, namelijk de fundamentele vereenzelviging van de eeuwige uitverkiezing met het verbond der genade. Dit lijkt een logische oplossing voor een theologisch probleem. Het logische systeem heeft waarschijnlijk een grote aantrekkingskracht in de theologie en de kerk. Niettemin zijn er beslissende argumenten uit de Heilige Schrift tegen deze oplossing, vooral tegen de stelling dat de belofte van het Evangelie alleen onvoorwaardelijk voor de uitverkorenen is. Dit stuit op belangrijke Bijbelse en pastorale bezwaren. Maar in al deze gevallen wordt het logische systeem aan de kerk opgelegd alsof het Bijbelse waarheid is. En dan verdwijnt de echt katholieke ruimte uit de kerk.

 

3.2.3. Bekrompenheid past niet bij de kerk van God. Zo is de Heere zélf niet: zoals een vader medelijden heeft met zijn kinderen, zo heeft de Heere medelijden met degenen die Hem vrezen. Want Hij weet hoe we zijn gevormd, Hij herinnert Zich dat we stof zijn (Ps. 103:13, 14). Ook de Heiland is niet bekrompen: Hij had medelijden met de scharen in Israël, die als schapen zonder herder waren. Vervolgens nam Hij geduldig de tijd om hen veel dingen te leren (Marcus 6:34). En de apostelen hebben ons ook niet bekrompen geleid: Volgens zijn eigen getuigenis had Paulus een groot hart voor de moeilijke gemeente van Korinthe (2 Kor. 6:11). En daarom zijn de gemeente en de sterken binnen de gemeente ook door hem zo aangespoord om tolerant te zijn en elkaars tekortkomingen in de gemeenschap van heiligen te verdragen (Rom. 15:1, Gal. 6:2). Om op deze manier de wet van Christus te vervullen. Dat is wat anders dan snel korte metten met elkaar te maken!
 

3.2.4. Nu moeten we ons afvragen: Wat zou de oorzaak kunnen zijn van het feit dat de God, Die zo’n intolerante houding aanneemt ten opzichte van afgoden en alle afgoderij, en Zijn volk leert dat ook te doen, tegelijkertijd vol geduld en standvastige liefde is en leert ons over onze houding in de gemeenschap van heiligen: Elkaar in liefde verdragen (Ef. 4:2 vergelijk Kol. 3:15)?
Er is hier maar één antwoord op. Onze God is de God van de geschiedenis. In de heilsgeschiedenis gaat Hij een weg met Zijn volk. Hoe vol is de Bijbel ervan! Gods weg is volmaakt (Ps. 18:30) in reddende heiligheid voor Zijn volk (Ps. 77:14). In het Nieuwe Testament noemt de Heiland Zichzelf de Weg en de Waarheid en het Leven (Johannes 14:6). Daarom wordt de gemeente, de samenkomst van mannen en vrouwen, genoemd als behorend tot de Weg (Handelingen 9:2).

God kwam naar een wereld die had gezondigd: Adam, waar ben je? Hij heeft Zijn beloften gedaan en is de Weg van de vervulling van die beloften gegaan. Hij vervolgt die nog steeds! Aan het begin van Zijn omgang met ons verkondigde Hij geen filosofisch wereldbeeld, een religieus systeem, maar openbaarde Hij Zichzelf als de Levende God en de God die verlossing bewerkstelligt. Als Hij de God van een systeem was geweest, dan zou Hij net zo intolerant zijn geweest als iedereen die een filosofisch en wereldbeschouwelijk systeem opbouwt en vervolgens onderwerping daaraan vraagt.

Maar Hij maakt Zichzelf bekend op de weg van genade en gerechtigheid. Op die manier toont Hij heel wat geduld en mildheid bij het verdragen van het gedrag van een lastig en koppig volk (Handelingen 13:18), hoewel Hij ongetwijfeld ook handhaaft de wijze waarop Hij oordeelt over hen die zich tegen Hem en Zijn gezalfden samenspannen (Psalm 2). Hij is de waarheid in de volheid van Zijn deugden en van Zijn daden.

Dat is Hij ook in Zijn Zoon, de Geliefde. En op de weg van de verlossing heeft Hij Zijn naam aan Mozes bekend gemaakt: HEERE, HEERE, barmhartige en genadige God, traag tot toorn, overvloedig in liefde en trouw,  Die duizenden blijft liefhebben, en  kwaad, opstand en zonde vergeeft. Toch laat Hij schuldigen niet ongestraft; hij straft de kinderen en hun kinderen voor de zonden van de vaders tot in het derde en vierde geslacht (Ex. 34:6,7).

Die naam weerklinkt door de geschiedenis van het Verbond heen (vergelijk Num. 14:18, 2 Kron. 30:9, Neh. 9:17, 31, Jona 4:2, Joël 2:13, Nahum 1:3). In de loop der tijden prijst Israël deze naam op zijn weg met deze God (Ps. 86:15, 103: 8, 145: 8).

 

Vroeg en laat in de geschiedenis van het Oude Verbond zond de Heere profeten en onderwees Hij de mensen in Zijn wegen. Dit is geen geduld uit zwakte of onverschilligheid! Want er is een grens! De geschiedenis kent Zijn rechtvaardige oordelen en kent de ballingschap van Zijn volk, 70 jaar lang. En vanuit de hemel dreigt de verheerlijkte Christus de gemeenten die Zijn dienst en Zijn weg verlaten met de wraak van het Verbond. Hij maakte het bekend aan de gemeenten van Sardis en Laodicea, waarbij Hij ons een voorbeeld gaf, zodat wij de rijkdom van de goedheid van Gods tolerantie en geduld niet mogen verachten (vergelijk Rom. 2:4). Op de weg die Hij met Zijn volk van het Verbond in het Oude en in het Nieuwe Testament gaat, maakt Hij Zich steeds bekender. De heilsgeschiedenis is tegelijkertijd de geschiedenis van de openbaring. De naam van de HEERE is glorieus voor ons geopend in de naam van de drie-enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest waarin de gemeente wordt gedoopt.

Zo is de leer van de waarheid aan ons bekend gemaakt, niet als een abstract en tijdloos systeem, maar als het geopenbaarde mysterie van de godsvrucht (1 Tim. 3:16). Daarom bestaat er een onlosmakelijke samenhang tussen de leer en het leven in de gemeente, een diepe eenheid. Daarom was God met het oog op de verzoening door Christus in de volheid der tijden in de voorgaande eeuwen, traag in toorn, zowel ten aanzien van Zijn volk als de heidenen die toen nog niet geroepen waren.

 

Om de hardheid van het hart heeft Hij huwelijkspraktijken in het Oude Verbond toegelaten zoals die vanaf het begin niet waren geweest. Daarom onderwijst onze Heiland Zijn discipelen ook niet op deze manier (Matteüs 19:3 en volgende). En Hij ging voorbij aan de zonden die gedaan waren onder Zijn verdraagzaamheid, omdat het bloed op Golgotha nog moest worden vergoten ​​en Zijn gerechtigheid nog moest worden geopenbaard (Rom. 3:25). Dat is de reden waarom Paulus in zijn prediking op de Areopagus in Athene zegt dat God, met voorbijzien van de tijden van onwetendheid, nu gebiedt dat alle mensen zich moeten bekeren om vergeving van zonden te ontvangen (Handelingen 17:30). Omdat God de God van de geschiedenis is in de levens van Zijn volk en van Zijn kinderen, weegt Hij de zonden eerlijk af en staat de één zwaarder schuldig vanwege onwetendheid dan de ander. We worden beoordeeld op basis van het licht dat we ontvangen. Wij worden door Hem op een bepaald moment niet voor een goed of slecht cijfer geëxamineerd in de theologie, of eventueel de filosofie, maar Hij vraagt ​​ons Hem te kennen en godvrezend voor Hem te leven volgens de oude regel die Hij al oplegde aan Abraham in het Verbond en die geldt op de weg van het Verbond: 'Wandel voor Mijn aangezicht en wees onberispelijk' (Gen. 17:1).

 

Tolerantie in de kerk

 

 4. Uit het bovenstaande kan het ons nu duidelijk worden wat christelijke en gereformeerde tolerantie betekent. Het is essentieel voor de kerk! Het onderscheidt zich ook wezenlijk van humanistische tolerantie! Het is precies het omgekeerde! Het humanistische tolerantie-denken streeft naar een vrije marge voor de mens, voor zijn ideeën en gedrag. Daardoor is de door de kerk beleden leer van de Schrift in feite altijd een zwaar juk. Maar het uitgangspunt van de gereformeerde tolerantie is het feit dat de christelijke leer geen dwangbuis is dat de menselijke vrijheid beperkt maar de voorwaarde voor de menselijke vrijheid!

Ware tolerantie is niet gericht op het zo breed mogelijk maken van de menselijke marges, maar op de goede vooruitgang van het Woord van God en van de christelijke leer, zowel in het leven van de kerk als gemeenschap als in het leven van de individuele gelovigen. Het gaat hier om het gezegende werk van de Heilige Geest. Christelijke tolerantie is alleen mogelijk door vertrouwen in de voortgang van dit werk!

 

In een eerlijke studie over De leerstellige tucht in de Gereformeerde Kerken in Nederland tussen 1570 en 1620, begin deze eeuw gepubliceerd door H. Schokking, als theologisch proefschrift aan de Universiteit van Amsterdam) - wordt duidelijk gemaakt dat de gereformeerde kerk van die tijd ook krachtig stelling nam tegen het humanistische idee van tolerantie, dat de remonstranten graag praktijk wilden zien worden. Maar dat tegelijkertijd de gereformeerde tolerantie niet werd vergeten! Tolerantie onder de gereformeerden betekende destijds de mogelijkheid dat er te goeder trouw en door gebrek aan inzicht en tijdelijke vooroordelen bezwaren werden geuit tegen dogma's die feitelijk algemeen erkend waren in de kerk; zij werden nauwkeurig beschreven (H. Schokking, 253).

 

Daarom is het beoefenen van tolerantie nooit tijdloos of een abstract probleem geweest. Het was een heel belangrijke vraag of ze alleen met een lid van de gemeente te maken hadden of met een predikant. Wat voor de één kon worden getolereerd, kon aan de ander niet worden toegestaan. Dit ligt nogal voor de hand: bij de predikant staat de zaak van de goede voortgang van de waarheid op het spel! De herder moet de kudde op de juiste wegen van de Heere leiden en mag daarvan niet afwijken (vergelijk Handelingen 13:10 en Hos. 14:10). Het hangt ook van de omstandigheden af ​​of, en zo ja in hoeverre tolerantie beoefend kan worden: het is niet toegestaan ​​verwarring in de gemeente te veroorzaken, en er mag ook niet kwaad van de weg van God worden gesproken (Handelingen 19:9). Er moet openheid zijn voor het Woord van God in het leven van hem ten aanzien van wie tolerantie wordt betracht; hij moet bereid zijn om onderwezen te worden en niet happig zijn om zijn privé-probleem als leerstelling in de gemeente te propageren. Dan is de grens voor deze tolerantie bereikt; die ligt in het Woord van God en in de gezonde leer.

 

Deze tolerantie wordt ook niet aan het eigen oordeel overgelaten. Het is de kerk die hier moet beslissen, in gehoorzaamheid aan het Woord van God, omdat zij de pijler en het fundament van de waarheid is (1 Tim. 3:14). De ambtsdragers en de kerkelijke bijeenkomsten hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. Daarom waren de gereformeerde kerken in Nederland in de zeventiende eeuw zowel intolerant als tolerant in schriftuurlijke zin, toen zij zich met hulp van de buitenlandse kerken definitief verzetten tegen de dwalingen van het remonstrantisme en geen enkel compromis wilden aanvaarden. Maar tegelijkertijd waren ze bereid geduld te oefenen met eenvoudige mensen die in verwarring waren geraakt en bereid waren onderricht te krijgen. Deze onverdraagzaamheid en tolerantie wordt aangewakkerd door het respect voor het Woord van God en de liefde voor de kerk van God.

Tot nu toe hebben de gereformeerde kerken op deze weg willen voortgaan, zelfs vandaag de dag, nu zij genoodzaakt zijn om weerstand te bieden aan dwalingen die in de gemeente voorkomen en waar ruimte voor propaganda werd gevraagd en zowel in boek als tijdschrift werd gemaakt. Ik bedoel de schisma's van 1926 (dr. J.G. Geelkerken) en van 1967 en de jaren daarna (de Nederlands Gereformeerde Kerken).

Wij zijn er overigens met diep droefheid getuige van hoe de Gereformeerde Kerken in Nederland (synodaal) als belijdende gemeenschap weggezonken zijn in autonome tolerantie, en hoe dit – ook op wereldschaal, op het niveau van de REC - de broederschap van gelovigen vernietigt en blijft vernietigen! Dus als je denkt dat je stevig staat, pas dan op dat je niet valt! (1 Korintiërs 10:12 kan ook hier worden toegepast).

 

Wordt vervolgd