Kruisverhoor op Zondag (8aa)
D.J. Bolt01-03-08
Voor de rode draad, eerst dit.
Ds. Wierenga en ik spreken er nog steeds over of de Tien Geboden geldig zijn voor onze nieuw-testamentische tijd. Dit in de aanloop naar de bespreking van het vierde gebod.
Mijn vorige bijdrage bestond uit twee delen, 7a en 7b. Met het eerste deel (7a) probeerde ik aan te tonen vanuit de Schrift en de belijdenis dat deze geboden nog volledig gelden. Een week later voerde ik in 7b argumenten aan uit de kerkgeschiedenis.
Ds. Wierenga reageerde vervolgens met 8a op mijn 7a. Hij heeft daar nu een aanvulling op geschreven. Dat publiceren we als 8aa, u vindt het hieronder. Nog steeds gaat het daarbij om een reactie op wat ik schreef in 7a.
De volgende keer hopen we een reactie van hem te plaatsen op argumenten uit de geschiedenis, dus een reactie op 7b met zijn afsluitende vraag. Daarna is het weer tijd voor een antwoord van mijn kant.
Ds. Wierenga aan Bolt
Nader antwoord WW op KoZ (7a).
Inderdaad is voor mij de eenheid van de thora een belangrijk uitgangspunt. U bent ook van mening dat de wetten en verordeningen van de thora een eenheid vormen. U bedoelt met die eenheid echter iets anders dan ik er mee bedoel. Voor mij betekent het dat niet een deel van de thora kan vervallen en een ander deel geldig kan blijven. U spreekt echter rustig over: niet alles van de thora is meer geldig, en U zegt dat de dekaloog (onderdeel van de thora!) nog wel geldig is. U gebruikt het woord ?eenheid? dus anders dan ik doe. U vraagt dan wat mijn logica is in dit opzicht. Dat is nu wel duidelijk, nietwaar.
Maar het is niet slechts mijn logica. Paulus spreekt nooit over delen van de wet (thora) die wél en andere delen die niét meer geldig zijn. Hij zegt zonneklaar dat wij die aan Christus verbonden zijn (in Hem zijn), dood zijn voor de wet (Rm 7, 4). Wij waren aan de wet geketend, zegt hij, maar nu zijn we bevrijd ( Rm 7, 6). Wij dienen niet meer naar de oude orde van de wet, maar naar de nieuwe orde van de Geest (ib). Nergens, werkelijk nergens ben ik ooit in het NT iets tegen gekomen dat lijkt op wat U schrijft: ?op zijn minst zijn délen van de thora vervallen.
Verder wil ik nog een keer met nadruk zeggen dat mijn opvatting over de thora (incl. de dekaloog) steeds betrekking heeft op de formele positie of status van de dekaloog. Die thora (incl. de dekaloog) behoort niet tot de officiële papieren van het Nieuwe Verbond. Als verbondsstatuut is de thora (incl. de dekaloog) vervallen, hetgeen niet vanzelfsprekend impliceert dat de inhoud van de bepalingen van de thora (incl. de dekaloog)is vervallen.
Ik veronderstel dat mijn standpunt niet zo gemakkelijk te begrijpen is. Dat is wat Paulus over de wet te berde brengt, ook niet. Eén ding ten minste staat voor mij zo onwrikbaar vast dat ik grote moeite heb met uw vraag 9. Als U mij vraagt: onderschrijft U de uitleg die de Heid.Cat. van de dekaloog geeft, als juist, dan antwoord ik: Ja. Als U mij vraagt: onderschrijft U dat ons handelen moet zijn uit geloof en naar Gods wet (de dekaloog), dan antwoord ik met: Ja. Als U mij vraagt: wilt U met mij over het vierde gebod discussiëren zoals dat gebod wordt uitgelegd in de Heid. Cat. , dan zeg ik: Ja. Is dat voldoende om nu over te gaan tot een discussie over het vierde gebod van de dekaloog? In die discussie breng ik dan in dat het vervallen zijn van de formele status van de dekaloog ook geldt voor het vierde gebod. En dat alleen, alleén dat feit U de vrijheid geeft om de eerste dag van de week te onderhouden in plaats van de in de thora verordende zevende dag van de week.
U schrijft dat U hebt beargumenteerd dat Oud en Nieuw Verbond in wezen één zijn. Het is me niet duidelijk wat U bedoelt met ?in wezen?. Ik heb uit Jer 31 begrepen dat Jahweh aankondigde dat Hij een nieuw verbond met Israël zou sluiten, en wel een ?ander? verbond, niet als het verbond dat bij de Sinaï gesloten werd. Nieuw en Ander Verbond. Niet als het verbond bij de Sinaï. Waarom bent U er dan zo op uit om te beargumenteren dat die verbonden ?in wezen? één zijn? Het zou toch beter zijn dat we als christenen er achter zien te komen in welk opzicht dat Nieuwe Verbond nieuw en anders is?
Ik ben het met dat betoog van U dus niet eens. Neem dat a.u.b. niet aan. Het betoog waarnaar U verwijst, heb ik inderdaad niet behandeld. Alles stuit af op: een nieuw, een ander verbond. En op de uitspraken in de brief aan de Hebreeën, waarin juist grote nadruk wordt gelegd op het anders-zijn van het nieuwe verbond ten opzichte van het oude verbond. Als U wilt dat ik op uw betoog nader inga, wilt U me dan nog even zeggen wat de punten zijn in dat betoog die voor U beslissend zijn?
De eerste alinea onder het kopje Gods wil ?U schrijft iets over het feit dat altijd al, ook vóór de Sinaï, de inhoud van de dekaloog gegolden zou hebben . Maar de preambule van de dekaloog toch niet: Ik heb U uit Egypte geleid?? En toch ook niet de woorden: ?opdat u lang leeft in het land dat Ik u geven zal??
Dit zijn geen wat kinderachtige opmerkingen. Juist die preambule en de woorden die ik citeerde uit het 5e gebod, laten zien hoe gedateerd de dekaloog was. Paulus schrijft in Rm 5 over de tijd dat er nog geen wet was (vs 13). En niet alleen gedateerd, maar ook speciaal geadresseerd: gegeven aan Israël dat net bevrijd was uit Egypte en op weg was naar Kanaän. Nergens spreekt de bijbel anders dan Paulus hier doet: vóór de wet er was. Wat U natuurlijk noemt (natuurlijk was de wet van God geldig vanaf de schepping)? ik kom die woorden niet tegen in de bijbel. Wel de woorden van Paulus hier in Rm 5, 13.
U schrijft dat U de wet ziet vanuit Gods eeuwige onveranderlijkheid en de eenheid van de hele Schrift. Betekent voor U Jahweh?s onveranderlijkheid dat Hij het kind Israël op dezelfde manier behandelde als zijn nu volwassen geworden volk ? Paulus spreekt over het kind Israël dat een pedagoog nodig had en van Hem kreeg, terwijl wij nu niet meer die tuchtmeester boven ons hebben. Wie was volgens die pedagoog? Volgens mij de thora. Dat noemt Paulus in datzelfde verband: onderworpen zijn aan de wet (waarvan wij nu vrij gekocht zijn. Zie Gl 4, 1-5). Jahweh is onveranderlijk in zijn liefde en trouw jegens zijn volk, maar daarom behandelde Hij het kind Israël nog niet als een volwassene. En ons behandelt Hij niet meer als waren we een kind.
Een vrouw is aan haar man gebonden volgens de wet. Is de man gestorven, dan is ze ontslagen van de wet die haar aan haar man bond. Zo zijn wij dankzij de dood van Christus (met wie wij door het geloof immers één lichaam vormen) ook dood voor de wet. Dat schrijft Paulus zo duidelijk! Ik zou willen zeggen: denk veel aan de weduwe van Paulus.
Paulus schrijft de woorden waarin Hij de band tussen ons en de thora (incl. de dekaloog) voor vervallen verklaart niet neer in naïviteit. Dat is te zien aan Gl. In Gl 5, 1 zegt hij klip en klaar dat Christus ons bevrijd heeft. Waarvan dan? Dat is zomaar op te maken uit Gl 4, 21: U wilt U onderwerpen aan de wet? En uit 5, 1 zelf ook: laat U niet opnieuw een slavenjuk opleggen?en dat gaat dan over de eis zich te laten besnijden en dus (zie vs 3 slot) de wet volledig na te komen. Voor mij is dat zo duidelijk. Maar ik ben ook niet naïef, evenmin als Paulus. Ik weet ook wel dat de uitspraak dat wij vrij zijn van de thora (incl. de dekaloog) zomaar te misbruiken is. Zie Gl 6, 1: ?U bent geroepen om vrij te zijn. Misbruik die vrijheid niet om uw eigen verlangens te bevredigen?. Hij had natuurlijk kúnnen zeggen: U moet U houden aan een onderdeel van de thora, nl aan de dekaloog. Dat schrijft hij echter niet. Hij beroept zich op de afspraken van het nieuwe verbond: laat U leiden door de Geest. Die Geest leidt de mensen van Christus tot een leven in overeenstemming met de wil van God, zoals die in de bijbel te vinden is.
Als ik de uitdrukking ?minimumminimumeisen? gebruik, is dat geen kleinering van de dekaloog. Ik schat de dekaloog allerminst gering. Dat weet U heel goed. Ik acht een rekenboek voor groep 5 van de basisschool niet gering en spreek daar niet denigrerend over. Ik heb het rekenen mede uit dat boek geleerd immers. Maar ik ben wel verder gekomen in de loop van de tijd. De dekaloog is vol van de wijsheid van Jahweh. Evenals de hele thora. Vol van zijn wijsheid en goedheid. Voor een kind nl. De pedagoog. Onder toezicht en voogdij (Gl 4, 2) tot een bepaalde tijd die de vader stelt. Nu wij niet meer onmondig zijn (dat waren we vroeger, Gl 4, 3) is de tijd van die voogdij en dat toezicht dat de thora, incl. de dekaloog, uitoefende, voorbij. Zo ziet Paulus dat. De thora is op de meest eervolle wijze geëmeriteerd. Zijn dienst zit er op. Maar wat wordt hij nog vaak geraadpleegd. Het was ook zo?n wijze figuur. Soms moeten we terug naar het rekenboek voor groep 5 van de basisschool.
Pleeg geen echtbreuk. Zevende gebod. Eerste betekenis: maak het huwelijk van je naaste niet kapot. De geboden zeggen: blijf af van het leven, het huwelijk, de eigendom en de goede naam van je naaste en (het tiende gebod): doe zelfs, uit begeerte, geen pogingen om het zijne je eigen te maken of te schaden. Wanneer men nu de dekaloog uitlicht uit het geheel van de thora, is het zevende gebod een handzame regel. En betekent: je mag het huwelijk van je naaste niet kapot maken door met zijn vrouw naar bed te gaan, zoals David dat deed. En toen zei onze Heer: MAAR Ik zeg U? en dan gaat het lonken, flirten, veelbetekenend aankijken, een afspraakje voorbereiden, in de billen knijpen enz enz. Het is zelfs zo dat wanneer een getrouwde Israëlitische man naar bed ging met een onverloofd meisje, hij geen echtbreuk pleegde. Hij schond niet het huwelijk van een ander en ook zijn eigen huwelijk niet. Geldt dat nog? Hij moest dan het meisje trouwen. Geldt dat nog? Bigamie? Waar staat dan dat dat niet meer geldt? Nergens. Maar het geldt niet meer, omdat de thora (incl. de dekaloog) is verouderd en niet meer bindend.
Christus zegt dat Hij kwam niet om de Wet of de Profeten af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen (Mt 5, 17). Het werkwoord dat Matteüs gebruikt om de woorden van Messias Jezus weer te geven is een woord dat in het Grieks veel gebruikt werd. Vólmaken. Een vat volgieten met water, met wijn. Vervuld worden van vrees, van hoop. Compleet maken: de maan wordt vol, de tien jaren worden volgemaakt. In het NT ook: een profetie wordt volgemaakt (vervuld). Steeds dus de gedachte dat er meer komt dan er was. Het vat was leeg of half vol, en wordt volgemaakt. De maan groeide elke nacht aan, en het werd volle maan: de maan werd vol. Er was een aankondiging (profetie) en die profetie werd met gebeurtenissen aangevuld en vol gemaakt Een belofte bestond uit woorden en werd vervuld door dat de woorden werden aangevuld met de daarbij passende gebeurtenissen of daden. Ik beloof met woorden en vervul mijn belofte door mijn woorden door de beloofde daden te laten volgen.
Daarom lijkt het me niet goed om te zeggen dat Christus zei dat Hij kwam om de diepte van de wet te onthullen. Dat impliceert dat die diepte er al was, maar niet gezien werd tot Christus die diepte toonde. Terwijl het griekse woord juist aangeeft dat er iets bij kwam: water, wijn, vrees, dagen, meerdere delen van de maan werden zichtbaar, enz. Is dat niet in overeenstemming met het feit dat Christus steeds zegt: Vroeger werd dit en dat gezegd, maar: Ik zeg U. Hij voegt iets toe. Je kunt ook woorden ?aanvullen?. Daarmee is ook in overeenstemming dat Christus zei dat onze gehoorzaamheid meer moet zijn dan die van de Farizeeën en schriftgeleerden. Er staat toch ook nergens in de thora of de profeten dat je beter helemaal geen sterke woorden of eden kunt gebruiken. Er staat ook nergens in de thora dat je je naaste niet mag behandelen als een dwaas of een leeghoofd. Er staat toch ook nergens in de thora dat je een getrouwde vrouw niet een wellustig knipoogje mag geven om haar in je bed te krijgen? Er staat toch ook nergens in de thora dat je als getrouwde man niet met een ongetrouwd meisje sex mag hebben?als je daarna maar met haar trouwt , al wordt ze dan ook je tweede vrouw (zoals of Hanna of Peninna de tweede vrouw van Elkana was, 1 Sm 1).
Niet onder de wet. U hebt uitgebreid moeite gedaan om aan te tonen dat ?niet onder de wet? niet hetzelfde betekent als ?zonder wet?. Ik ben het met die stelling eens. En wat voor U veel belangrijker is, Paulus is het met die stelling eens. Hij schrijft in 1 Kor 9 iets over dat onderwerp. Hij schrijft dat hij ieders slaaf wel wilde zijn om mensen te winnen voor Christus. ?Voor de Joden ben ik als een Jood geworden om hen te winnen. Ikzelf sta niet onder de Joodse (dat woord is door de vertalers toegevoegd, heeft geen grieks equivalent) wet, maar toch heb ik me er aan onderworpen om hen die er wel onder staan te winnen. En voor hen die niet onder de Joodse wet (idem) staan, ben ik als iemand geworden die de wet niet heeft, om hen te winnen. Dit betekent niet dat ik de wet van God heb losgelaten, maar dat ik me heb onderworpen aan de wet van Christus? (1 Kor 9, 20-21).
Laten we deze woorden nu eens nauwkeurig lezen.. Paulus is een Jood. Heeft een groot deel van zijn leven onder de Joodse wet geleefd. Onder welke Joodse wet? Onder de thora. De hele thora. Hij was buitengewoon streng in de gehoorzaamheid daaraan. Toen werd hij christen. Vanaf dat moment stond hij onder de wet van Christus. Die was immers zijn Heer en Meester geworden. Die wet van Christus gaf hem de ruimte om met heidense mensen aan één tafel te zitten, samen met hen vlees van onreine dieren te eten, en samen met hen op de zevende dag of de eerste dag van de week te leven als was het de derde dag van de week. Ik sta niet meer onder de (Joodse) wet, zegt hij in vs 20. Maar hij staat wel onder de wet van Christus. Wat betekent dat? Dat betekent dat hij onder de wet van de liefde staat, en die wet van de liefde (Hij wil heidenen redden!!) maakt hem vrij van de thora en dus kan hij wél op sabbat of op de eerste dag van de week met hen verkeren, en onrein vlees eten. Hij drukt dat zo uit : ik heb de wet van God niet losgelaten, maar heb me onderworpen aan de wet van Christus. Ik begrijp dat zo: de wet van Christus is nu de wet van God. Er staat heel letterlijk weergegeven: voor de wetlozen als wetloos, niet als wetloos van God, maar met (in) wet van Christus. Dat is uitermate kort geformuleerd. Niet als wetloos van God betekent: niet als zonder wet van God. En met (in) wet van Christus betekent: (ik leef naar) de wet van Christus. Maar hij staat niet onder de (Joodse) wet. U hebt dus volkomen gelijk als U zegt dat ?niet onder de wet? niet hetzelfde is als ?zonder wet?.
Wat het apostelconvent betreft. U zegt dat reeds in Acta 15, 1 blijkt waarom het bij dat convent ging. Dat is m.i. niet juist. In Acta 15, 1 wordt ons getekend waar om het in Antiochíë om ging. Pas in Acta 15, 5 wordt ons gezegd waarom het bij het convent in Jeruzalem ging. Daar staat nl: ?Enkele gelovigen die tot de partij van de Farizeeën behoorden, gaven echter te verstaan dat ook de niet-Joodse gelovigen dienden te worden besneden EN OPDRACHT MOESTEN KRIJGEN ZICH AAN DE WET VAN MOZES TE HOUDEN?. Het convent heeft geweigerd die positie in te nemen. Het heeft veeleer gezegd: wij hebben in overeenstemming met de heilige Geest besloten u geen andere verplichtingen op te leggen dan wat strikt noodzakelijk is en dan volgen de vier situatief bepaalde eisen van de liefde waardoor het samenleven van gelovigen uit de heidenen en die uit de Joden mogelijk moest blijven: inschikkelijkheid van de heidenen tegenover de christenen uit de Joden. Immers, zo had Jakobus gezegd: in haast elke stad wordt de thora van Mozes al sinds mensenheugenis verkondigd en op ieder sabbat in de synagogen voorgelezen. Wat bedoelde Jakobus daarmee? Hij bedoelde m.i.: mensen, bedenk dat de Joodse medechristenen altijd hebben gehoord in de synagogen dat offervlees en bloed en vlees met bloed nuttigen verboden en gruwelijk is. Dat moge dan nu niet meer gelden, maar dat betekent niet dat de Joodse medechristenen al zover zijn dat ze het normaal vinden zulke dingen te gebruiken. Het is gewoon nog strikt noodzakelijk dat de christenen uit de heidenen daarmee rekening houden: het is er bij de Joden ingepompt! Het vierde waarvan de heidenen zich moesten onthouden (van ontucht nl) ziet waarschijnlijk op bij heidenen geaccepteerde en bij Joden verboden huwelijksverbintenissen. Dat weet ik niet zeker, maar met de brief die aan de gelovigen te Antiochië werd gezonden, werden enkele broeders meegestuurd (nl Silas en Judas), die de brief mondeling zouden toelichten. Daar ben ik helaas niet bij geweest.
Duidelijk is dus dat de gelovigen die tot de partij van de Farizeeën behoorden, zijn teruggewezen. Er is, ondanks hun aandrang daartoe (!!), niet besloten om uit te spreken dat de niet-Joodse gelovigen de opdracht moesten krijgen zich aan de wet van Mozes te houden.
Deze verbinding van de kwestie van de besnijdenis voor gelovigen uit de heidenen enerzijds en het zich houden aan de wet van Mozes anderzijds werd niet alleen gelegd door die christenen in de gemeente van Jeruzalem die van farizeese afkomst waren. Paulus legt diezelfde verbinding in Gl 5, 3: ?Ik verzeker U dat iedereen die zich laat besnijden verplicht is om de wet volledig na te leven?.
Tot zover mijn nadere reactie op KoZ (7a).