Kruisverhoor op Zondag(4)
D.J. Bolt12-01-08
Tussen haakjes, omdat onze artikelen door lezers geprint en verspreid worden zie ik ervan af om de vorige bijdrage bij de nieuwe te voegen, zoals ik de vorige keer toezei. Het levert teveel papierverspilling op. Wel heb ik, waar nodig, gestelde vragen expliciet aangehaald.
Ds. Wierenga aan Bolt (25 dec 2007)
Geachte broeder Bolt,
Ik zal U verder aanspreken met br. Bolt.
Ik noem mijn bijdrage die U in bespreekt in EéninWaarheid (EiW) in het vervolg Bijdrage WW 1. Dat is dus de uiteenzetting van mijn visie op de positie van de Dekaloog in onze NTische tijd. Uw bespreking in EiW waarin U Bijdrage WW 1 bespreekt, duid ik verder aan het Bijdrage Bolt 1. De nu volgende bijdrage duidt ik aan met: Bijdrage WW 2.
Het spijt me dat ik dat ik Bijdrage WW 1 niet heb afgesloten met een aantal vragen. Niet dat ik U een kruisverhoor wil afnemen: dat was de afspraak niet. Maar voor de duidelijkheid.
Ik stel die vragen alsnog.
Mijn vraag 1 luidt: Bent U het met me eens dat wij in een ander verbond met God Jahweh leven dan Israël leefde? Een nieuw verbond zoals Jer 31 en Lk 22 en de brief aan de Hebreeën daarover spreken?
Vraag 2: Als U dat niet met me eens bent, hoe gaat U dan om met de genoemde bijbelgedeelten? Als U het wel met me eens bent, wat is volgens U dan in dit nieuwe verbond veranderd ten opzichte van het Oude Verbond dat bij de Sinaï gesloten werd?
Vraag 3: Is het volgens U legitiem, bijbels verantwoord om van de Dekaloog te verklaren dat die een andere formele status had binnen het Oude Verbond dan de verdere bepalingen in Ex-Dt? En wel zó dat de Dekaloog wél en de andere bepalingen van het Oude Verbond niet zijn meegenomen naar het Nieuwe Verbond?
( Toelichting: met formele status bedoel ik dit: Jahweh sloot een verbond met Israël. Plechtig met bloed verzegeld. In een verbond is het tot op vandaag gebruikelijk afspraken schriftelijk vast te leggen en te (laten) ondertekenen door beide partijen. In het verbond dat bij de Sinaï gesloten werd liggen beloften van de zijde van Jahweh vast, ze staan (nu) op papier en die papieren waren rechtsgeldig. De officiële papieren. Notariële acten. Er liggen ook eisen die Jahweh aan zijn volk stelde, schriftelijk vast. Officiële papieren. Daartoe behoort onder meer de Dekaloog. Dit hele verbond is nu verouderd en afgeschaft en vervangen. Inclusief de Dekaloog. Die had volgens mij dus binnen dat Oude Verbond niet een aparte, geïsoleerde status. Einde toelichting).
Vraag 4: Zou U het met mijn overtuiging eens kunnen zijn dat de Dekaloog de minimumeisen van Jahweh aan zijn volk Israël bevatte?
(Toelichting: In de rest van de papieren van het Oude Verbond, zoals we die vinden in de boeken Ex-Dt, staan veel diepergaande eisen van Jahweh dan in de Dekaloog te vinden zijn. Bv: je naaste liefhebben als jezelf, ja zelfs de vreemdeling liefhebben als jezelf (Lv 19, 17-18. 34). De onvoorwaardelijke LIEFDE voor Jahweh (Dt 6, 5). De Dekaloog heeft die beide bevelen niet. Die spreekt terloops over Jahweh liefhebben en dan in een bijzin binnen het 2e gebod. Van veel bepalingen in de Ex-Dt kun je zeggen dat het uitwerkingen, toepassingen waren de regels van de Dekaloog. Maar dat kan van Lv 19 en Dt 5 toch niet gezegd worden. Naar mijn oordeel is het zo dat wanneer de Dekaloog geïsoleerd wordt van de rest van Ex-Dt (en dat doen we toch eigenlijk door die Dekaloog elke morgendienst te lezen en aan te horen) het voor een groot deel een paar ruwe regels omvat. Als je maar niet een moord pleegt en het huwelijk van een ander niet kapot maakt en van zijn eigendom en zijn goede naam afblijft, dan heb je aan de desbetreffende regels van de (geïsoleerd) genomen Dekaloog voldaan. Zo was ook de praktijk in Israël geworden in de tijd dat onze Heer en Meester op aarde was. Daartegen richt Hij dan zijn: maar Ik zeg U. En wat Hij ons dan zegt, gaat veel dieper dan de dekaloog. Waarom lezen we dát dan niet? Echtbreken (in je hart)is het al als je een veelbetekenend knipoogje aan een met een ander getrouwde vrouw geeft (= aanzien om haar te begeren). En moord is dan je broeder behandelen als een gestoorde dwaas. Geen andere goden hebben is negatief geformuleerd. Positief is : Jahweh lief hebben met je hele wezen? en dat staat nu net niet in de Dekaloog. Ik vind de Dekaloog te weinig zeggen indien die uit het geheel van de verbondsbepalingen wordt uitgelicht, en zeker veel te weinig als je de Bergrede kent en aanvaardt. Je zou bijna zeggen: waar maken we toch zo'n drukte over?).
Vraag 5: Hebt U uit Bijdrage WW 1 opgevangen dat ik geen streepje of lettertje afdoe van de in de Dekaloog gestelde eisen, maar ze juist strakker aanbindt in navolging van de Heer van de kerk in de Bergrede?
U moet maar zien wat U hiermee doet. U mag het met alle vrijmoedigheid publiceren en bespreken. Beantwoording van deze vragen zijn geen voorwaarde voor verdere discussie over het vierde gebod van de Dekaloog. Maar zou wel erg nuttig zijn in verband met verheldering van uitgangspunten.
Met hartelijke groeten.
Ik wens U en de Uwen een gezegend 2008 toe.
WWierenga, Midlaren. 25 dec 2007.
Bijdrage WW 2.
Ds. Wierenga aan Bolt (3 jan. 2008)
Geachte broeder Bolt,
Ik zal enkele punten van uw ?Kruisverhoor op Zondag (3)? gaan bespreken. Het artikel is zo lang en brengt zoveel ter sprake dat ik slechts enkele onderdelen behandel. Dat betekent niet dat ik niet wil ingaan op alles wat U schrijft. Dat zal later komen, hoop ik.
U hebt een aantal vragen gesteld vlak boven DEEL 2.
Vraag 1 luidt: is de dekaloog nog steeds normatief voor ons christelijk leven?
Mijn antwoord is: de dekaloog bevatte voor Israël de minimumvereisten voor het leven in het verbond dat bij de Sinaï werd gesloten. Minimumeisen: immers de diepe eis om Jahweh met je hele wezen en zijn lief te hebben en de diepe eis om je naasten lief te hebben als jezelf tref je niet in de dekaloog aan. Wel elders in de bepalingen van het Sinaïverbond, in Leviticus en in Deuteronomium. Ik vind het wettig en goed, zo niet noodzakelijk, om, als ik als predikant voorga in samenkomsten van gemeenten en de dekaloog moet voorlezen (wat ik elke zondag doe!)er iets bij te zeggen. Ik zeg er bij dat de dekaloog voor Israël de minimumeisen voor de omgang met Jahweh en met de naaste bevatte en dat het onderwijs van onze Heer en Meester en zijn apostelen veel verder, veel dieper gaat. Daarmee impliciet aangevend wat ik ook wel expliciet wil zeggen nl. dat de inhoud van de regels van de dekaloog nog even zeer van kracht is, als minimumminimumeisen (U leest het goed: minimumminimumeisen). De eisen van de dekaloog gaan minder ver dan andere eisen uit de Thora en zeker minder ver dan bv de eisen in de Bergrede.
Vraag 2: Leren onze belijdenissen ook niet zoals boven aangegeven, dat de decaloog nog steeds normatief is voor ons christelijke leven?
Beantwoord ik nu nog niet. Die ligt voorlopig te ver van het centrum van de discussie.
Vraag 3: Is het terecht dat de gemeente elke zondag de decaloog wordt voorgehouden om daar haar leven concreet aan te toetsen?
Er is geen enkele instantie die de kerk verplicht de dekaloog in de erediensten (voor) te lezen. Dat is een keus en beslissing van de kerk zelf. Het kan ook anders. Daarom spreek ik niet van ?terecht? , het woord dat U in deze vraag gebruikt. Ik ken ook Bijbelplaatsen die de gelovigen tot dieper zelfbeproeving kunnen brengen. Let wel: pleeg geen echtbreuk?dat is toch een minimumeis? De inhoud van dat gebod was voor Israël: je mag geen sexuele omgang hebben met de vrouw van je naaste, want dan breek je zijn echt. Als een getrouwde man sexuele gemeenschap had met een ongetrouwd meisje, was dat geen echtbreuk. De man in kwestie moest haar dan als tweede vrouw trouwen. En zijn eerste vrouw moest dat eenvoudig accepteren. Zo had Elkana twee vrouwen, nietwaar, en David veel meer en Salomo nog veel meer. Toen David sexuele omgang had met Batseba verbrak hij niet zijn eigen huwelijk, maar dat van Uria. Later trouwde hij haar en werd ze zijn zoveelste vrouw. Het lijkt me zo wel duidelijk dat het zevende gebod een minimumeis bevatte en nog bevat. Ik ken bijbeluitspraken die me veel dieper tot het beproeven van mezelf aanzetten op het punt van het huwelijk, dan het zevende gebod.
Vierde vraag: Mogen ambtsdragers op grond van de geboden in de decaloog broeders en zusters vermanen en tucht oefenen?
Dat mogen ambtsdragers zeker doen als er sprake is van echtbreuk. Dat wil zeggen als een broeder met een getrouwde zuster van de gemeente sexuele gemeenschap heeft gehad. Maar stel er komt een aanklacht binnen bij de kerkenraad dat een broeder met een zuster van de gemeente, die weduwe is, op de bank heeft zitten zoenen, en de kerkenraad, aangenomen dat hij er terecht in?.
terecht in gemengd is, vermaant deze broeder door hem het zevende gebod voor te houden, en hem van overtreding er van te beschuldigen, dan kan de broeder terecht zeggen: --ik heb het huwelijk van geen naaste kapotgemaakt, ik heb het zevende gebod niet overtreden. Die vrouw is niet getrouwd--. Verder kom je met het zevende gebod niet. Zelfs niet als je alle andere bepalingen van het Sinaïverbond terzake er bij haalt. Volgens de bepalingen van het Oude Verbond en in de tijd van dat Verbond hoefde de man haar zelfs niet eens te trouwen: hij had haar niet ?bekend?.
Vraag 5: Kunnen wij vandaag Gods wet als verwoord in de decaloog in onze actuele levenssituatie nog blij bezingen met de woorden van de psalmen 19 en 119?
Zeker kunnen wij Ps 19 en 119 blij zingen vandaag. Maar we moeten goed bedenken dat de dichters van beide psalmen niet slechts de dekaloog bezongen. Ze bezongen de Thora, d.w.z: ze bezongen het bijbeltje dat er toen was: Genesis tot Deuteronomium. Met zijn verhalen over Jahweh, en Abraham, en de uittocht. Met zijn beloften voor tijd en eeuwigheid. Met zijn wijze geboden en verordeningen inclusief de dekaloog, maar evenzeer inclusief de offerwetgeving.. Deze psalmen kwalificeer ik als thorapsalmen, en niet als dekaloogpsalmen. De dekaloog functioneert in de bijbel als een onderdeel van de Thora: het verbondsonderwijs van Jahweh voor zijn volk. Als ik Ps 19 en 119 zing, denk ik?en dat ligt in het verlengde van die psalmen?aan mijn bijbeltje en aan ALLES wat daarin staat: Het onderwijs van Jahweh aan zijn volk: Mozes aangevuld en verdiept door Christus en zijn apostelen. De dekaloog is naar status en naar inhoud heilshistorisch bepaald.
Ik heb nog twee vragen gevonden in uw artikel.
Vraag 6. Betekent 'niet onder de wet', in de contekst van Romeinen 6 en 7 en Galaten 5, niet 'zonder de wet'?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden omdat die me niet duidelijk is. Mij is duidelijk dat geen christen zonder wet is. Paulus zegt in 1 Kor 9, 20v: ?Voor de Joden ben ik een Jood geworden om hen te winnen. Ikzelf sta niet onder de Joodse wet, maar toch heb ik me eraan onderworpen om hen die er wel onder staan te winnen. En voor hen die niet onder de Joodse wet staan, ben ik geworden als iemand die de wet niet heeft, om hen te winnen. Dat betekent niet dat ik de wet van God heb losgelaten, maar dat ik mij heb onderworpen aan de wet van Christus?.
Vraag 7: Betekent leven van genade niet tegelijk dankbaar leven in gehoorzaamheid aan Gods concrete geboden zoals o.a. in de decaloog tot ons komen?
Deze vraag is niet moeilijk te beantwoorden.
Natuurlijk brengt het echte geloof in Christus een leven in dankbaarheid mee. Dat is de leer én van Christus (Mt 5,20), én van Paulus én van Jakobus. Daarover is geen strijd mogelijk noch gaande. En die dankbaarheid moet zijn naar de wet van God, zoals de Heid. Cat. in antwoord 91 terecht zegt. Wij stellen niet een eigen wet op om naar te leven. Wij luisteren naar wat God als zijn wil voor ons leven bekend gemaakt heeft, o.a. (zoals U zelf zegt), o.a. in de dekaloog.
Met hartelijke broedergroeten,
W.Wierenga, Midlaren, 3 jan 2008.