Kerk en Israël (1)
N. van Dijk
01-12-12
De laatste jaren wordt er opnieuw veel gesproken over de verhouding tussen kerk en Israël. In het Nederlands Dagblad van 2 november 2012 schrijft drs. H. de Jong over een onlangs verschenen boek: ‘Meervoudig verbonden’. Dit boek is verschenen mede n.a.v. een tweetal geschriften, n.l. het Kairos-document ‘Het Uur der Waarheid’ van Palestijns-christelijke zijde, en de reactie daarop: ‘Onopgeefbaar Verbonden’, uit de rechterflank van de PKN. Beide geschriften beroepen zich op Israëls profeten. De uitgave ‘Meervoudig verbonden’ is verschenen naar aanleiding van gesprekken van IKV, Pax Christi, ICCO en Cordaid en de Dienstenorganisatie van de PKN, om zo het vastgelopen gesprek weer vlot te trekken. Dat dit zeer moeizaam ging blijkt uit een conclusie van één van de auteurs dat “de uitleg van de Bijbel bij dit onderwerp meer voor verdeeldheid dan voor eensgezindheid heeft gezorgd”.
Drs. H. de Jong zegt zich het meest thuis te voelen bij bijdragen van Arjan Plaisier, Bernard Reitsma en Govert Buijs. De belofte aan Israël, ook van het land, gaat volgens Plaisier “door het kruis en de dood van Jezus heen en opent zo het uitzicht op het verloste Godsvolk op de nieuwe aarde”. Hierover merkt De Jong op:
"Hoe goed me de terughoudendheid van Plaisier ook doet, ik denk toch dat we ook van een vervulling van de landbelofte aan Israël in de tijd vóór de grote Toekomst mogen spreken, al is dat misschien een andere dan veel christenen menen: Abraham is over het lijfelijke Israël en over het land Kanaän heen vader van vele volken en erfgenaam van de wereld geworden (Rom. 4: 18 en 13)."
Met instemming citeert hij Plaisier: "het verschil tussen Jood en niet-Jood heeft geen heilsbetekenis meer", en Reitsma: "... dat het christendom niet op dezelfde wijze als jodendom en Islam territoriaal van aard is". De Jong eindigt zijn artikel:
"… dringt het wel voldoende tot ons door dat we, als we het over Israël hebben, anders dan bij Ismaël, aan een geestelijke werkelijkheid raken? Als we met Paulus de wonderlijke geboorte van Izaäk overwegen: niet naar het vlees verwekt maar uit de belofte geboren(Gal. 4:23), dan is het toch niet zo vreemd dat verderop in de Schrift, bv. door Paulus, aan de naam Israël een vergeestelijkte uitbreiding wordt gegeven: "Niet hij is een Jood, die het uiterlijk is … maar hij is een Jood die het in het verborgene is… naar de Geest, niet naar de letter" (Rom. 2:28-29). Op deze geestelijke manier kunnen alle gelovigen, of ze Jood zijn, of niet, kinderen van Abraham en Sara heten (Gal. 3:29). Zou dat niets te zeggen hebben over de uitleg van de kerntekst in het hele debat: "... en alzo zal geheel Israël zalig worden" (Rom. 11:26)?"
In 2011 verscheen een Bijbelstudie van drs. H. de Jong: De Landbelofte, een Bijbelstudie over een gevoelig onderwerp. In deze studie concludeert de Jong dat er zo vaak een =teken staat tussen het Israël van de Bijbel en het Israël zoals de krant erover spreekt. Maar tussen die twee gaapt een diepe kloof. Van beide Israëls kun je zeggen dat ze onder de belofte van het verbond staan, maar de houding tegenover die belofte is toch heel verschillend, als je Christus ziet als de inhoud van die belofte. Paulus zegt van de Joden: "Zijn zij naar het evangelie vijanden om uwentwil, naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil" (Rom. 11: 28). Over het eerste heeft haast niemand het, terwijl daar toch een goddelijk nee tegen de Joden in zit, lettend op hun houding tegenover het evangelie.
De Jong pleit voor een evenwichtige benadering. Veel Christenen hebben volgens hem tegenover de Joden een slecht geweten. De Joden zijn niet altijd minderheid en slachtoffer geweest en maken het de christen geworden Joden moeilijk,
"en dan kan het niet anders of de afwijzende houding van de Joden tegenover de Christus komt aan de orde, de Christus die voor de christenen het een en het al is. Wat het eigenlijke van de religie betreft staan Joden en christenen in een volslagen verschillend geloof tegenover elkaar, het is religieuze onverschilligheid die dat verdoezelt. In bepaalde kringen gelooft men dat de Joden toekomstige christenen zijn, en ontvangen daarom broederlijke genegenheid. Maar dit denken en doen ontheft de Joden van hun verantwoordelijkheid. Hun toekomstige bekering leidt men af uit het woord van Paulus dat zij naar de verkiezing gerekend geliefden om der vaderen wil zijn, maar de verkiezende liefde waarvan in dat apostolische woord sprake is is niet anders dan geloofsvoorwaardelijk en garandeert alleen maar dat er altijd een bij God bekende rest van gelovigen uit de Joden zal zijn, ondanks hun pertinente Christusverwerping".
Zoals men het Israël van de bijbel gelijk stelt aan het Israël van de krant, zo trekt men volgens de Jong ook de belofte aan het oude Israël van een eigen land door naar onze tijd. De Jong noemt dit ‘koran-achtig’ lezen, en zegt dat de landbelofte op weg van het Oude naar het Nieuwe Testament niet gelijk is gebleven, deze belofte
"heeft zich ontwikkeld van de landstreek aan de Middellandse Zee tot het ‘gezegend aardrijk’ als de plaats waar God de belofte van een bestaansbodem onder de voeten van Zijn volk waar maakt. En de laatste fase hebben we nog te goed: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont".
De Jong eindigt zijn studie met de woorden:
"Het is waar, met dit geloof ontnemen wij het Joodse volk zijn voorrangspositie. Maar op deze wijze kunnen wij een betrouwbare bondgenoot van Joden en Palestijnen zijn en zijn wij met beide partijen onopgeefbaar verbonden. Intussen eren wij het Joodse volk als de oudste zoon in Gods huisgezin en als het volk van Abraham, David en de profeten waaruit onze Here Jezus Christus geboren is. ‘Het heil uit de Joden’ (Joh. 4: 22). Dat kunnen we van de Palestijnen niet zeggen, net zo min als van de Europese volken, maar dat heft het diepe verschil dat wij met de Joden hebben niet op. Het geeft er zelfs een des te scherper accent aan".
Wordt vervolgd