Ethiek

Kerkverband

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

CGK - het kerkverband in geding

 

mr. dr. Pieter Pel

15-11-25

 

Inleiding

Op 25 augustus 2025 was in Zutphen de zitting in kort geding (KG) van de CGK Broeksterwoude-Petrusgemeente tegen de Generale synode van de CGK. Rond het KG heerste nogal wat onduidelijkheid: waar gaat het bij dit proces eigenlijk om? Wat is een ‘roepende kerk’? Waarom is die niet door de GS aangewezen? Helpt een KG de kerken uit de crisis? Allerlei vragen. De rechter kwam op de zitting met een ‘advies’ en uiteindelijk op 25 september 2025 ook met een vonnis.[1]

 

Intussen schreven de juristen mr. De Hek en prof. mr. Zondag op verzoek van het College van Bestuur (CvB) van de TUA een advies over “de juridische status van het kerkverband van de CGK”. Want “verwarring over de juridische status van de CGK raakt ook de positie van de TUA.” Het advies kwam echter niet alleen op de tafel van het CvB, maar werd op 16 september 2025 ook in iets aangepaste vorm gepubliceerd als Notitie juridische situatie CGK.[2] Vanwege het belang van het onderwerp is de Notitie ook aan de kerken beschikbaar gesteld, zo stellen de auteurs.[3]

 

Hebben het KG-vonnis en de Notitie nu de gewenste helderheid gebracht? Sommigen menen dat:

 

“Hoogeveen is de roepende kerk voor de wettige synode van de CGK. Die kerkelijke vergadering is wat anders dan een groep zoals door Rijnsburg gevormd.”

“De Rijnsburgers trekken een te grote broek aan als zij zich op hetzelfde niveau plaatsen als de toekomstige synode.”

“Wie met ‘Rijnsburg’ meegaat, begint iets nieuws, zoals de juridische notitie van Bert de Hek en Wijnand Zondag glashelder aantoont.”[4]

 

De strekking is duidelijk: wij zijn de wettige kerk en dus niet ‘de Rijnsburgers’. Die groep staat niet op ons kerkelijk niveau. Als je met hen meedoet, sta je erbuiten. Het getuigt evenwel van simplisme om de kerkelijke werkelijkheid zo zwart-wit in te delen. Over de kerkelijke realiteit valt aanzienlijk meer te zeggen. De Notitie van De Hek en Zondag biedt helaas hierbij niet de veronderstelde helderheid, maar maakt de verwarring per saldo groter. De zogenaamde wettige kerk van de beide juristen kan wel eens een andere zijn dan de wettige kerk volgens de belijdenis en het kerkrecht van de kerken zelf.

 

 

1. Crisis

Dat er door velen zoveel onduidelijkheid en verwarring wordt ervaren in de huidige kerkelijke context, heeft natuurlijk allereerst te maken met de bestaanscrisis waarin de CGK verkeren. Als in de kerken hardop de vraag aan de orde is of je als CGK-kerkverband nog bestaat of bestaansrecht hebt, dan kun je wel zeggen dat er sprake is van een existentiële crisis.

 

Een eerlijke analyse van die crisis houdt in dat het om tenminste twee dimensies gaat.

Allereerst bestaan er fundamentele verschillen van inzicht en opvatting over de omgang met de Bijbel. Daarbij is niet alleen de concrete uitleg van de Schrift, maar ook de gereformeerde Schriftbeschouwing als zodanig in geding: Schriftverstaan en Schriftgezag beide. De Commissie Kerk-zijn wees al in deze richting.[5]

Daarnaast is er ook een diepe kerkelijke vertrouwensbreuk gecreëerd doordat kerken en ambtsdragers zich willens en wetens niet meer houden aan de genomen kerkelijke besluiten en een eigen koers zijn gaan varen. Het is zover gekomen dat meerdere classes, PS-en en ten laatste de GS Rijnsburg in hun functioneren zijn gestagneerd.

 

Beide lijnen raken, afzonderlijk en tezamen, rechtstreeks de aard en essentie van kerk-zijn. Zij maken de crisis ook complex door de veelheid aan opvattingen, inzichten, afwegingen en motieven. Er zijn nog steeds ontkenners die van geen crisis willen weten. Toch lijkt ‘de onhoudbaarheid van de tegenwoordige toestand’ meer en meer te worden ingezien.

 

2. Excurs: kerkjuristen?

In dit stadium van de crisis is het accent gekomen op het tweede spoor: het vastgelopen kerkverband. En nu komen opeens de ‘kerkjuristen’ voor de dag, hetzij als adviseur hetzij als commentator vanaf de zijlijn hetzij als informant van de media hetzij als advocaat. Zelfs rechters uiten gevraagd of ongevraagd hun mening. Hoe moet je dat beoordelen?

 

‘Kerkjuristen’ in letterlijke zin bestaan hier niet, hoe de media ze ook betitelt. Kerkrecht is in Nederland geen juridisch vak dat je volgt aan een juridische faculteit, maar valt onder het kerkelijk domein. Bij onze scheiding van kerk-staat behoort het kerkrecht tot de kerk. Het is in de gereformeerde traditie, waar de kerk haar zelfstandigheid wilde bewaren, een kerkelijk-theologische discipline met juridische aspecten en niet omgekeerd.[6]

 

‘Kerkrechtdeskundige’ is ook geen beschermde functie of titel. Waar het op aan komt, is of het kerkrecht als het eigen en intrinsieke recht van de kerk wordt verstaan en toegepast. Aan de vruchten herkent men de boom (Matt.12:33). De kerk moet geestelijk geregeerd worden, overeenkomstig art. 30-32 NGB. Het kerkrecht staat allereerst ten dienste van de verkondiging van het evangelie van Christus, die zelf het hoofd is van zijn kerk, en is er vervolgens op gericht om daarvoor alles in goede orde in de kerk te laten verlopen.

 

3. Miskenning eigenheid van kerk en kerkrecht

De insteek van de Notitie van De Hek en Zondag is echter een andere. Zij zeggen dat zelf ook:

 

“In deze notitie beantwoorden we de vraag wat de juridische status van het kerkverband van de CGK is en wat dit betekent voor haar meerdere vergaderingen.  Onze insteek is die van het civiele recht, meer in het bijzonder die van het rechtspersonenrecht. Het gaat ons niet om een ecclesiologische beoordeling, zelfs niet primair om het kerkrecht, behalve waar dit relevant is voor de civiel-juridische beoordeling.”

 

Hun vertrekpunt is het civiele recht, dat is een benadering vanuit het Burgerlijk Wetboek, vanuit het statelijk recht en niet het kerkelijk recht. Nu is dat voor een deel nog begrijpelijk. Zij willen het namelijk hebben over het kerkverband van de CGK als ‘kerkelijke rechtspersoon’. En rechtspersoonlijk-heid is nu eenmaal een civielrechtelijke aangelegenheid, iets van buiten de kerk. De wet verleent rechtspersoonlijkheid aan verenigingen, stichtingen, aan NV’s en BV’s en … ook aan kerken. Dat is de link.

Rechtspersoonlijkheid maakt het mogelijk dat naast natuurlijke personen (u en ik als mensen) ook instellingen of organisaties of collectiviteiten kunnen deelnemen aan het civiele recht. Zo heeft een plaatselijke CGK-kerk dankzij art. 2:2 lid 1 BW rechtspersoonlijkheid en kan zij zodoende een kerkgebouw in eigendom hebben, etc. En zo is aan de kerken samen in het CGK-kerkverband door de wet ook rechtspersoonlijkheid toegekend.

Het is duidelijk: rechtspersoonlijkheid is een externe zaak, wordt verleend door de Nederlandse wet en valt dus onder het civiele recht. Tot zover niets bijzonders.

 

Toch is er meer aan de hand. Want De Hek en Zondag laten het niet hierbij. Zij beperken zich, anders dan aangekondigd, niet tot de juridische status van het kerkverband volgens het civiele rechtspersonenrecht. Zij doen nog twee dingen:

(a) Zij passen het externe, statelijke civiele recht, ook toe op het interne kerkelijke besluitvormingsproces.

(b) Zij interpreteren het intern-kerkelijk recht, het kerkrecht, met hun juridische blik vanuit het extern-statelijke civiele recht.

Zo vinden er grensoverschrijdingen plaats en ontstaat er een civielrechtelijk beoordelingskader over wat er in de kerk gebeurt. Op deze wijze ontspoort het verhaal en komt hun duiding erop uit dat de plaatselijk-kerkelijke beweging vanuit ‘Rijnsburg’ zou moeten worden gekwalificeerd als het verlaten van het kerkverband. Dat is dan wel het resultaat van de move die De Hek en Zondag maken door hun vertrekpunt in het civiele recht te kiezen en geen boodschap te hebben aan ecclesiologie, zelfs niet aan het kerkrecht, “behalve waar dit relevant is voor de civiel-juridische beoordeling.” Wie zo te werk gaat, zet de verhoudingen werkelijk op zijn kop: het kerkrecht doet alleen nog mee waar dit relevant wordt geacht voor de eigen civiel-juridische beoordeling.

 

4. Kerk en staat

Deze benadering is zowel op kerkelijke als juridische gronden principieel en fundamenteel onjuist.

Kerkrechtelijk gezien hoeft dit nauwelijks betoog: hoe de kerken hun kerkelijke organisatie hebben ingericht is aan henzelf en wordt bepaald door de ecclesiologie, dat is de leer over de kerk die zij afleiden uit de Bijbel, de gereformeerde belijdenis, de presbyteriaal-synodale traditie, etc. Het gereformeerde kerkrecht is recht van eigen aard, soort en inhoud (jus sui generis). Het is geen civiel recht van de staat, maar eigen recht in, van en voor de kerk. Art. 30 KO zegt dan ook: kerkelijke zaken worden behandeld op kerkelijke vergaderingen en dat dient op kerkelijke wijze te gebeuren. Dat is ontegenzeggelijk wat anders dan je uitgangspunt nemen in het civiele (rechtspersonen)recht.

Juridisch gezien ligt dit echter net zo. In het statelijk recht wordt de vrijheid van kerkelijke oprichting, richting en inrichting in art. 2:2 lid 2 BW gelukkig erkend. De Hoge Raad heeft daarover vrij recent een duidelijke uitleg gegeven in het arrest ‘NGK/Gort’:

 

“Art. 2:2 lid 2 BW bepaalt dat kerkgenootschappen worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Deze bepaling berust op het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat.

Wat in een concreet geval behoort tot het statuut van een kerkgenootschap, hangt af van de omstandigheden van het geval. In het algemeen behoren daartoe regelingen over de organisatie-structuur en het interne functioneren van het kerkgenootschap, waaronder regels over het bestuur van het kerkgenootschap en over de verhouding tussen het kerkgenootschap en zijn geestelijk ambtsdrager(s).

Uit art. 2:2 lid 2 BW volgt dat het eigen statuut alleen geldt voor zover dit niet in strijd is met de wet. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het begrip ‘wet’ in deze bepaling verwijst naar bepalingen van fundamentele aard of ‘sterk dwingend recht’, waarbij is gedacht aan ‘zeer zwaarwegende dwingendrechtelijke bepalingen’.” [7]

 

Dus het uitgangspunt ligt ook volgens de Hoge Raad niet in het civiele recht, maar in het eigen kerkelijk recht. Het civiele recht kan alleen van toepassing zijn als er sprake is van ‘zeer zwaarwegende dwingendrechtelijke bepalingen’ of ‘fundamenteel’ dwingend recht.[8]

Dit alles staat tegen de achtergrond van de Europese grondrechten in art. 9 jo. 11 EVRM en de uitgebreide jurisprudentie van het Europees Hof in Straatsburg over de kerkelijke autonomie op basis van die grondrechtbepalingen.

Het veronachtzamen van de eigen kerkrechtelijke kaders enerzijds én het lichtvaardig analogisch van toepassing verklaren van civielrechtelijke regels die niet voor kerken zijn ontworpen en niet als ‘sterk dwingend recht’ zijn aan te merken anderzijds, ontnemen aan de Notitie veel zeggingskracht en betekenis.

 

5. Juridische redeneringen

Waar leidt de aanpak van De Hek en Zondag toe? De redeneringen staan in de Notitie:

Het kerkverband is een rechtspersoon. De GS is als orgaan van de rechtspersoon te beschouwen. Voor besluiten van een orgaan van een rechtspersoon geldt de regeling van art. 2:14 en 2:15 BW over nietigheid of vernietigbaarheid. Die regelingen zijn ook analogisch van toepassing op kerkgenootschappen. De besluiten van de GS zijn dus aan te tasten met beroep op art. 2:14 en 2:15 BW.[9]

Voor splitsing, fusie of ontbinding van het kerkverband van de CGK ontbreken specifieke kerkelijke bepalingen. Het ligt gezien de structuur voor de hand dat voor een grootschalige – landelijke – ‘reorganisatie’ een besluit van de GS nodig is. De GS is, zo lezen we, “onmiskenbaar het enige bevoegde orgaan dat een besluit tot ontbinding zou kunnen nemen.” Dat besluit is er niet. De CGK bestaan dus nog. Kerkenraden van plaatselijke gemeenten hebben niet de ruimte om zich formeel buiten de bestaande structuren te organiseren. Doen ze dat wel, dan handelen ze “in strijd met inhoud en structuur van de KO.”

Aldus samengevat de zienswijzen van De Hek en Zondag.

 

6. Kerk en kerkverband

Wie kerkelijk betrokken is, zal bij het spreken over het ‘kerkverband’ nagenoeg zeker niet denken aan rechtspersoonlijkheid. Dat is volkomen begrijpelijk en ook terecht. Kerk en kerkverband zijn van totaal andere, kerkelijke en geestelijke orde. Christus vergadert zich zijn kerk, plaatselijk en wereldwijd. Hij is het hoofd van de heilige algemene christelijke kerk, die wij geloven en belijden. Het kerkverband is de gestalte, de vorm, de dynamiek waarin de plaatselijke kerken elkaar in geloof ontmoeten, steunen, op elkaar toezien en samenwerken. Daarin weerspiegelt zich iets van de eenheid van de kerk, zelfs van de universele kerk. Het gaat om kerken die leven in verbinding met elkaar in eenheid van het ware geloof (HC vr./antw. 54).

 

De kerken zijn en blijven echter naar gereformeerde overtuiging tegelijk zelfstandige plaatselijke kerken. Zij komen als onderling gelijkwaardige kerken via hun afgevaardigden samen in kerkelijke ‘vergaderingen’. De classis, PS en GS zijn (letterlijk) meerdere vergaderingen, ontmoetingen, conventen, bijeenkomsten van zelfstandige plaatselijke kerken. Zij weten zich daartoe geroepen. En zij doen dat natuurlijk niet vrijblijvend. Zij maken afspraken en nemen bindende besluiten. Maar zij blijven ook dan zelfstandige kerken (meervoud) en worden door hun deelname geen (onderdeel van een) landelijk kerkelijk genootschap (enkelvoud).

 

De ‘meerdere vergadering’ als ontmoetings- en samenwerkingsvorm is een beslissende karakteristiek van het gereformeerde kerkverband. Vanouds is de samenwerking van de kerken gekenschetst als een confederatie en niet als een federatie. Het kerkverband is geen kerkelijke instelling of institutie boven de plaatselijke kerken. Het begrip ‘kerkverband’ komt in de KO niet eens voor. Daarmee is het geen verboden term, maar het moet ook niet worden opgetuigd tot wat het kerkelijk niet is. Het kerkverband dat zijn de gezamenlijke kerken zelf in hun samen-komen (con-vent) en dat wordt zichtbaar en tastbaar in hun meerdere kerkelijke vergaderingen.[10] Bouwman formuleert het zo:

 

“Door het aangaan van het kerkverband mag evenwel de vrijheid en de zelfstandigheid eener kerk niet worden aangetast. Immers door het verband ontstaat er geen nieuwe kerk. De verschillende plaatselijke kerken worden niet opgelost en omgesmolten tot eene classicale kerk. De plaatselijke kerken zijn geen onderafdeelingen van de ééne groote kerk, zoodat hare vrijheid en zelfstandigheid zou zijn opgeheven. Dit is werkelijk het geval volgens het collegialistisch kerkrecht, zooals dat ook in de Nederlandsch-Hervormde kerk in 1816 is ingevoerd. Daar is elke plaatselijke kerk een onderafdeeling van het eene groote geheel der kerk. De Synodale organisatie heeft zich een bestuursmacht toegeëigend over de kerken, waardoor de zelfstandigheid der plaatselijke kerken is aangetast. (…)” [11]

 

7. Ontbinding door GS?

We komen nu bij een kernpunt van De Hek en Zondag. Volgens hen zou voor de beëindiging van het kerkverband van de CGK een besluit tot ontbinding noodzakelijk zijn en zou de GS daarvoor onmiskenbaar het enige bevoegde orgaan zijn. Helaas uit zich hierin het niet-kerkelijk denken, geheel buiten de eigen kaders van het kerkrecht om. Het kerkverband is, zoals gezegd, kerkrechtelijk geen afzonderlijke institutie, geen eigenstandige entiteit, die krachtens een besluit ontbonden zou moeten of kunnen worden. Ontbinding van een niet bestaand instituut is niet nodig, zelfs niet denkbaar.

 

Kerken komen samen … of niet. Tot de volgende keer … of niet. Dat wordt niet door een synode over hen beslist. Dat wordt door hen zelf beslist. Kerkenraden beslissen of zij deelnemen aan de classis, wie zij afvaardigen naar de classicale vergadering en met welke lastbrief (geloofsbrief) en instructies (art. 33 KO). En zo verder naar PS en GS.

Kerkenraden c.q. ambtsdragers hebben eigen, authentiek ambtelijk gezag. Meerdere vergaderingen c.q. afgevaardigden hebben vervolgens daarvan afgeleid gezag. Zo is het van Voetius tot vandaag altijd geleerd. Het kerkrecht werkt dus vanuit de plaatselijke kerken en niet top-down (hiërarchisch).

 

De synode heeft “vanwege het ontbreken van een breed gedragen perspectief voor de toekomst van onze kerken” moeten “erkennen dat de synode naar art. 30 K.O. niet aan haar opdracht heeft kunnen voldoen en daarom haar verantwoordelijkheid teruggeeft aan de plaatselijke kerken”. Het besluit van de GS dat zij (a) op deze wijze en om deze reden de vergadering sluit, (b) in deze omstandigheden geen roepende kerk aanwijst, maar (c) de verantwoordelijkheid teruggeeft (!) aan de plaatselijke kerken, is geheel in overeenstemming met de aard en inhoud van het gereformeerd kerkrecht.

 

Terecht heeft de synode het kerkverband niet ‘ontbonden’. Het is onmiskenbaar niet haar taak en niet haar bevoegdheid om zoiets te doen. Er is ook geen enkel kerkordeartikel dat haar dat mandaat verleent. Net zomin als zij het kerkverband heeft opgericht, kan zij het ontbinden. Het kerkverband ontstaat en bestaat in het samenkomen van de kerken (via hun afgevaardigden) op de meerdere vergaderingen. De kerken dragen zelf de beslissingsbevoegdheid met wie zij samenkomen op die vergaderingen c.q. met wie zij het kerkverband in waarheid en eenheid onderhouden. Dat zijn de basisprincipes van het gereformeerd kerkrecht.

 

8. Kerkbreuk

Op de afgesloten GS is vastgesteld dat een groot aantal kerken zich willens en wetens niet houden aan eerder genomen synodebesluiten. Zij gaan hun eigen gang. Daarin komt de crisis van Woord en kerk concreet tot uitdrukking. Dit heeft op alle niveaus van classis, PS en GS zijn verlammende uitwerking. Dat deze opstelling kerkrechtelijk onhoudbaar is, is op twee manieren aan te duiden.

 

De eerste lijn gaat uit van de gebondenheid als inherente deelnemingsvoorwaarde. Wie als kerk wil deelnemen aan het kerkverband, verplicht zich daarmee uiteraard zich te houden aan de daar genomen besluiten. Dat betekent ook (‘a contrario’): door dat niet te doen, komt de basis aan je deelneming te ontvallen en heb je daarmee je deelneming voor jezelf verder onmogelijk gemaakt. Je hebt je daarmee feitelijk (‘ipso facto’) buiten het kerkverband geplaatst. Dat zou een kerkenraad zelf moeten (kunnen) inzien en anders zullen andere kerken je daaraan herinneren.

De tweede lijn is die van de kerkelijke gebondenheid op grond van art. 31 KO. Wie de wettige besluiten van de GS niet voor vast en bondig houdt, schendt art. 31 KO en belemmert daarmee het verder kerkelijk samenleven in het kerkverband. Voor de deelnemer die zijn eigen gang gaat, zelfs tegen genomen besluiten ingaat en geen boodschap heeft aan de andere deelnemers, is geen plaats. “God is niet een God van wanorde, maar van vrede. Zo is het in alle gemeenten van de heiligen.” (1 Kor. 14:33).

 

Beide lijnen leiden tot een breuk in het verband van kerken: kerken die zich distantiëren van wat bij meerderheid van stemmen is aangenomen en die ‘independentistisch’ hun eigen gang gaan, plaatsen zichzelf buiten de orde. Door zichzelf desondanks te willen handhaven in het kerkverband, verergeren ze de kwaal: de kerkelijke vergaderingen stagneren en het kerkverband loopt hierdoor vast. Dit is wat er feitelijk gebeurt en voor iedereen waarneembaar is.

 

De paradox doet zich hierbij voor dat deze kerken die art. 31 KO niet naleven en daarover het zwijgen toedoen, intussen wel luid aandringen op voortzetting van de CGK inclusief henzelf. Zij wijzen de teruglegging van de verantwoordelijkheid bij de kerken door de synode van de hand, zij eisen een roepende kerk en zien die gerealiseerd in de afgedwongen benoeming van Hoogeveen. En tot slot pretenderen zij zelfs ook nog de enige wettige voortzetting te zijn, terwijl de anderen worden afgeschilderd als een ‘groep’ die iets nieuws beginnen. Dat is een inconsistente maar ook impertinente voorstelling van zaken.

 

Het kan niet onbenoemd blijven dat De Hek en Zondag hieraan op hun manier bijdragen door de relativering (hun eigen uitdrukking) van de plaats en betekenis van art. 30-31 in de kerkorde. Deze artikelen staan samen met de anti-hiërarchiebepaling van art. 85 KO vanaf 1571 voor de basisbeginselen van het presbyteriaal-synodaal kerkrecht.[12] Maar De Hek en Zondag zien er anno 2025 niet veel meer in dan een soort wegwijzers in de kerk: “Het zijn dan ook niet zo zeer bepalingen met een constituerend, maar met een regulerend karakter.” Hier wreekt zich de juridische blik van buiten over bepalingen die 450 jaar dragend zijn geweest voor het gereformeerde kerkelijk leven en dat nog zijn.

 

9. Scheiding

De scheiding is aanstaande en valt niet meer te vermijden. Een vechtscheiding is nog wel te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het in kort geding geadviseerd, maar zonder zijn advies was en is dat natuurlijk ook zo. Hoe?

 

De kerken die zich niet aan de synodebesluiten houden, maken daarmee hun eigen verdere deelname aan het kerkverband onmogelijk. Ondanks uitdrukkelijke oproep daartoe, hebben zij niet willen terugkeren in de bedding van de genomen synodale besluiten die vast en bondig zijn. De kerken die zich wel willen houden aan de ‘vierslag’ van Schrift, belijdenis, kerkorde en synodale besluiten kunnen de eerstgenoemde kerken niet langer aanvaarden in het kerkverband. De hiervoor vereiste kerkelijke eenheid in denken en doen ontbreekt.

De kerken die zich niet meer aan de synodebesluiten houden, willen zelf niet tot de erkenning komen dat zij hierdoor hun plaats in het kerkverband verliezen. Zij claimen die plaats nog steeds. Intussen verwijten zij op hun beurt de vierslag-kerken dat die zich voorbereiden op de komende ontvlechting. Dat verwijt kunnen zij wel maken, maar dat ontneemt niet het eigen recht van de vierslag-kerken om hen niet langer in het kerkverband te aanvaarden.

 

Deze patstelling is maar op één manier te overwinnen:

(1e)    Beide kerkformaties zullen elkaar nu moeten gaan loslaten, hun gemeenschappelijk kerkverband daarmee prijsgeven en ieder in eigen voortgezet kleiner kerkverband hun weg gaan.

(2e)    Er is daarbij niet sprake van één wettige voortzetting van het kerkverband enerzijds tegenover een uittredende groep anderzijds. Dit is essentieel.

(3e)    Er is sprake van een kerkelijke splitsing van het ene ongedeelde (oude) kerkverband in twee voortgezette (nieuwe) kerkverbanden.

(4e)    Praktisch gesproken kan Hoogeveen het (voorlopig) adres worden van de ene kerkformatie en Rijnsburg idem van de andere kerkformatie.

(5e)    Beide kerkformaties erkennen elkaars bestaan als kerkverbanden over en weer.

(6e)    Beide kerkformaties ontwikkelen hun kerkelijk leven in de eigen voortgezette kerkverbanden.

(7e)    Beide kerkformaties wijzen deputaties (commissies) aan voor de uitwerking van de kerkelijke splitsing ten aanzien van gemeenschappelijke belangen.

(8e)    Beide kerkformaties voorzien in een overgangsregeling voor die kerken die nog niet direct tot een keuze voor volwaardige deelname aan één van beide voortgezette kerkverbanden kunnen komen en daarvoor meer tijd behoeven.

 

10. Excurs: Asaf

Mrs. De Hek en Zondag roepen in hun Notitie het beeld op dat er bij splitsing altijd sprake zou (moeten) zijn van één wettige voortzetting en één uittredende groep die géén voortzetting is. Zo wordt het in elk geval in de heersende verwarring door velen opgevat. Maar dit is kerkrechtelijk – en overigens ook juridisch – niet juist en niet nodig. Het is zelfs ongewenst, want dit denken is nu juist een verkeerde angel die de patstelling rond het kerkverband in stand houdt. Als dit standpunt (mede) zou worden ingegeven vanuit machtsdenken en/of materialistische motieven, zou dat des te verwerpelijker zijn.

 

In het RD van 18 september 2025 (digitaal) gebruikt mr. De Hek hierbij het voorbeeld van mannenkoor Asaf:

 

“Stel, je hebt een mannenkoor, laten we het Asaf noemen, met honderd leden. Van hen zingen er twintig vals en voor de muziek uit. Ze worden erop aangesproken, maar niet geroyeerd als lid, want daar voorzien de statuten niet in. Veertig koorleden besluiten daarop om niet op maandag, maar op dinsdag te gaan oefenen, in hetzelfde gebouw. „Wij zijn Asaf”, zeggen ze. Samen oefenen met alleen leden die niet vals zingen, kan natuurlijk. Maar iedereen weet dat de pretentie dat jij daarmee Asaf bent geworden, onjuist is. Asaf, dat is het zangkoor op maandag. Je kunt dus roepen dat je Asaf bent, maar juridisch ben je een andere vereniging geworden.”

 

Je kunt je afvragen of dit voorbeeld recht doet aan de ernst van de crisis in de kerken. Maar op het punt van vergelijking, toont het voorbeeld zelf scherp aan waar het mank gaat. De vraag is: wie is Asaf?

Volgens De Hek zijn het niet de 40 zuivere stemmen op dinsdagavond. Dat lijkt mij juist. Zij mogen dan mooi zingen, maar zij zijn slechts een deel van Asaf en dus niet Asaf zelf. Het verdere verhaal klopt echter niet. Asaf dat zijn de 60 zangers op maandagavond, zo vindt De Hek, inclusief de 20 valse stemmen. Hoezo? Los van het feit dat hun gemengde zang niet harmonieert, zijn ook de 60 zangers op maandag slechts een deel van Asaf en dus niet Asaf zelf. Het feit dat zij gewend waren op maandag te zingen, maakt hen natuurlijk niet tot Asaf. Ze kunnen ook wel op woensdag gaan zingen. Het gaat om de samenstelling. Asaf bestond en bestaat uit 100 zangers. Oftewel: Asaf dat zijn alle zangers op maandag èn op dinsdag tezamen.

Als zij het echter samen niet meer met elkaar uithouden en de wegen uiteengaan, dan is er maar één conclusie: mannenkoor Asaf gaat splitsen in mannenkoor Ethan en mannenkoor Jeduthun. En Asaf is niet meer.

 

11. Het kort geding

Staat de uitkomst van het kort geding (KG) aan de splitsing in de weg? Het korte antwoord is: nee.

Over het inroepen van een KG, de rol van de rechter, het door hem ter zitting gegeven ‘advies’, zijn overwegingen in het uiteindelijk vonnis, etc. valt van alles te zeggen in kritische zin. Maar het is in dit kader allemaal niet relevant. Wat de rechter onmiskenbaar heeft beoogd, is het voorkomen van de door hem benoemde vechtscheiding. ’Mensen, regel dit met elkaar.’ In die lijn past precies het hierboven geformuleerde voorstel tot kerksplitsing.

 

Wie op basis van het KG-vonnis wil gaan juridiseren, handelt niet in de lijn van de rechter, maar moet bovendien bedenken dat de werkingskracht van het vonnis heel beperkt is:

(1e)    De rechter heeft juridisch gezien bij vonnis alle eisen van CGK Broeksterwoude Petrus afgewezen. De gevraagde voorzieningen zijn geweigerd. Er is geen veroordeling uitgesproken tegen de synode, nog daargelaten of dat juridisch gekund zou hebben.

(2e)    Het betreft een kort geding-procedure. Dus geen bodemprocedure. Daarover is de vaste leer van de Hoge Raad in de civiele rechtspraak:

 

“Het voorlopige karakter van een beslissing in kort geding brengt mee dat aan die beslissing geen gezag van gewijsde toekomt en dat partijen en de rechter niet aan die beslissing zijn gebonden in een bodemprocedure of een later kort geding. Verder geldt dat de beslissing in het dictum van een uitspraak in kort geding vervalt als een andersluidende uitspraak is gedaan in de bodemprocedure.” [13]

 

(3e)    Voor zover het KG-vonnis op grond van het bovenstaande al enige werking toekomt, beperkt zich dat in beginsel tot de beide partijen in het geding. Plaatselijke kerken die niet in het geding zijn betrokken, zijn geen procespartij. En dat zijn alle kerken behalve Broeksterwoude Petrus. 

 

Kortom: het KG-vonnis had er niet moeten zijn, maar nu het er wel is, is de betekenis hiervan heel gering. Het staat zeker niet in de weg aan de hier bepleite kerkelijke splitsing. Het staat de plaatselijke kerken volkomen vrij om tot die noodzakelijke splitsing volgens bovenstaande route over te gaan.

 

 

Tot slot

De juristen De Hek en Zondag hebben met hun Notitie de kerken geen dienst bewezen. Dat komt door het verkeerd gekozen uitgangspunt in het civiele recht en de (mede daardoor) onjuiste uitleg van het kerkelijk recht. Het is betreurenswaardig dat hierdoor meer verwarring wordt gesticht dan opgelost.

Mogen de kerken de juiste route van splitsing inslaan en zo alsnog de wanorde vervangen door een uiteengaan in vrede.

 

 

Hattem, 18 oktober 2025

 

Mr. dr. P.T. (Pieter) Pel

p.t.pel@solcon.nl

 

 

 

 

 



[1]     Vzr Rb Gelderland, locatie Zutphen,25 september 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:8038.

[2]     Mr. H. de Hek en prof. mr. W.A. Zondag, Notitie juridische situatie CGK, 16 september 2025.

[3]     De Notitie is door het deputaatschap Kerkorde & kerkrecht op zijn webpagina gezet: https://cgk.nl/binnen-de-kerk/deputaatschappen/ kerkorde-en-kerkrecht/notitie-juridische-situatie-cgk. Een link naar de Notitie stond in het RD (digitaal) op 18 september 2025.

[4]     A. Huijgen, Scheuren is niet netjes, ingezonden in ND 7 oktober 2025.

[5]     Rapport Zoek eerst het Koninkrijk, 8 september 2020, p. 53-54. Zie ook P.T. Pel, Uit verlies winst: toekomst voor de kerk, 10 mei 2025, p. 1-16, https://bezinninggkv.nl/uit-verlies-winst-toekomst-voor-de-kerk/. Een verkorte versie verscheen daarvan in het magazine Nader Bekeken, juni 2025, p. 214-219.

[6]     H.J. Selderhuis, Handboek Gereformeerd kerkrecht, 2019, p. 11.

[7]     Hoge Raad 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1531 (NGK/Gort), rov.3.2.

[8]     Vgl. hierover P.T. Pel, Geen aardse macht begeren wij. Kerkelijke autonomie in de context van de statelijke rechtsorde, in: T.E. Boele-Noort en P.T. Pel (red.), Kerk en recht in balans, TUA Apeldoorn, 2021, p. 11-25, met verdere verwijzingen (Apeldoornse Studies 78).

[9]     En zo geven De Hek en Zondag als moderne influencers in hun Notitie op 16 september 2025 voor het dan nog lopende KG graag mee dat het “zeer verdedigbaar” is dat het besluit van de GS-Rijnsburg om geen roepende kerk aan te wijzen nietig is volgens de wet.

[10]    Vgl. o.a. A. le Roux Du Plooy, Kerkverband. ’n Gereformeerd-kerkregtelike studie, Pretoria 1982 (proefskrif). S. Greijdanus, Het wezen der meerdere kerkelijke vergaderingen volgens Voetius (I-VII), De Reformatie 18 (1937-1938).

[11]    H. Bouwman, Gereformeerd kerkrecht II, Kampen, 1934, p. 14.

[12]    Vgl. o.a. Pieter Pel, Artikel 31 DKO in rechtstheologisch perspectief. Hernieuwde kennismaking met een kerkelijke kernbepaling, in: Klaas-Willem de Jong en Leon van den Broeke (red.), Vast en vluchtig. Kerkrecht in de traditie van Emden 1571, Kampen, 2021, p. 237-272.

[13]    Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499, rov.3.2, met verwijzing naar eerdere jurisprudentie.