Ethiek

Kerkverband

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Verouderde manier van kerk-zijn ?


N. van Dijk

26-01-13

 

Onlangs was in het RD een artikel te lezen van ds. W.H. de Hartog: ‘secularisatie vraagt om een andere predikant’. Hij stelt hier o.a:


“Kerken in Nederland - de gereformeerde in het bijzonder - zijn veelal nog ingesteld op een model van het christendom. In dit model wordt aangenomen dat mensen wel naar de kerk toe zullen komen. De mensen die in de kerk zitten, worden vervolgens bediend door de dominee. Hij is ‘herder en leraar’ die zorgt voor de kudde. Dit model is echter niet vol te houden, mede omdat de herder en leraar veelal een vergrijsde populatie bedient. Kerken zullen volgens Doornenbal (in zijn boek ‘Crossroads’) moeten leren opereren in een postchristelijke wereld. Ofwel: Nederland is een nieuw zendingsland geworden”.

Volgens Doornenbal is de traditionele voorganger veelal opgeleid om te opereren in een “christendomsituatie”, hij heeft kennis van disciplines zoals Nieuwe Testament en dogmatiek. Dit voldoet volgens de schrijver niet meer,

“de taak van een predikant in het tijdperk van postchristendom is een zendeling te zijn en niets minder dan dat. Hij treedt als leider van de kerkelijke gemeenschap naar buiten. Dit vereist een verandering van denken in de gereformeerde gezindte. We zijn niet geroepen om enkel een subcultuur te bedienen”.
   


We krijgen steeds meer te maken met dit soort ‘nieuwe inzichten’ met betrekking tot de taak van de predikant, inzichten die op gespannen voet staan met wat in het bevestigingsformulier staat. Is het niet in de eerste plaats de taak van de predikant om “de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus (Ef 4:11,12), door de verkondiging van het Woord, door de bediening van de sacramenten en door de dienst der gebeden, waardoor de kudde gevoed en op de rechte weg geleid wordt”. 

 

Zo schrijft dr. Hendriks in het tijdschrift ‘Nader Bekeken’ van 11 november 2012 een artikel ‘Naar een ander kerktype?’ Hij noemt een artikel uit ‘De Reformatie’, waarin een deelneemster en trainee bij Via Nova (CGK Amsterdam) pleit voor een missionair pastoraat dat zich ook bezighoudt met de inwijding van nieuwe gelovigen, in tegenstelling tot het traditionele pastoraat dat zich alleen maar richt op de leden van de gemeente.  De schrijfster pleit voor een andere vormgeving van de gemeente zodat ook zoekers en andere belangstellenden binnen haar gelederen vallen, pas dan kan er sprake zijn van missionair pastoraat . Zij pleit voor een ander gemeentetype, aangeduid als een centrumgerichte verzameling. Bepalend is hoe je je verhoudt tot het centrum van de kerk – Jezus Christus.  Zowel wie dicht bij dit centrum staat, als wie daar ver van af staat, deelt in het leven van de gemeente. Bepalend voor deze open gemeente is antwoord op de vraag: wie is jouw Heer? Ook de zoekers vallen zo onder de zorg van de ambtsdragers.

Dr. Hendriks uit zijn zorg over dit pleidooi voor een open kerktype en stelt dat onze kerken vanouds belijdeniskerken zijn. Vanaf de zestiende eeuw is de gereformeerde belijdenis criterium geweest voor het lidmaatschap van de gemeente. De gemeente is niet de verzameling van gelovigen en ‘zoekers’, maar ‘een heilige vergadering van de ware gelovigen die al hun heil verwachten van Jezus Christus, gewassen door zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest (art 27 NGB)’:

"De kerk is niet de gemeenschap van mensen die op weg zijn in de zin van zoekers en vinders, maar van hen die van de Weg zijn en dat is de weg van het ‘zeer heilig geloof’ (Jud. : 20) dat eens voor altijd aan de heiligen is overgeleverd (Jud. :3)".

Hendriks zet dan ook vraagtekens bij de uitgangspunten van het pleidooi voor ‘kerkplanting’, immers de kerk ís al in Nederland geplant. Volgens hem moet de kerk missionair zijn, maar

“of dat op de huidige manier van ‘kerkplanting’ moet, betwijfel ik zeer. Zoekers moeten niet in een eigen kerkelijke biotoop groeien naar het ‘centrum van de kerk’, maar onze missionaire inspanning moet uiteindelijk ertoe lijden dat zij lid worden van de kerk die Christus allang (in dit geval in Amsterdam) vergadert en onderhoudt”.


Hendriks vraagt zich dan ook af of we niet te weinig kritisch zijn geweest bij het overnemen van het model van ‘kerkplanting’. In art. 26 van de KO staat dat de evangelisatie erop gericht moet zijn dat zij die God niet kennen of van Hem en zijn dienst vervreemd zijn, zich door belijdenis van het geloof naar de gereformeerde leer voegen bij de gemeente van Christus. Zo wordt recht gedaan aan wat we belijden in art. 28 NGB en ontstaan er geen ‘pioniersplekken’ die aparte gemeenten gaan vormen en moeite hebben zich aan te sluiten bij het kerkverband. Voor ‘zoekers’ en ‘belangstellenden’ zouden huiskringen of praatgroepen georganiseerd kunnen worden, maar speciale kerkdiensten is een stap te ver.

Hendriks blijft als eerste opdracht zien


“de zorg voor de gemeente. Ik weet me daarbij in het goede gezelschap van Paulus, die de ambtsdragers uit Efeze op het hart bindt: ‘Zorg voor uzelf en de hele kudde waarover de Heilige Geest u als herder heeft aangesteld’ (Hand. 20: 28) en in het voetspoor van Petrus: ‘Hoed Gods kudde waarvoor u verantwoordelijkheid hebt’(1 Petr. 5: 2). Ik geloof er dan ook niets van dat het ambtelijk pastoraat vooral missionair moet zijn. Ik lees dat nergens in het Nieuwe Testament. Ambtsdragers hebben voor de gemeente te zorgen en daar hebben zij in onze tijd hun handen vol aan. Voor het eigenlijke evangelisatiewerk is dan ook in onze kerken terecht een beroep gedaan op die gemeenteleden die daarvoor geschiktheid bezitten. Daarvoor kun je als gemeente zelfs een gekwalificeerde dominee of kerkelijk werker aanstellen om het te leiden en te begeleiden. En dit alles onder leiding van de kerkenraad. Maar ga daar niet de predikant en de ouderlingen als regel mee belasten. Zij komen in zicht wanneer het gaat om de toelating tot de gemeente en de avondmaalsviering. Hun eerste verantwoordelijkheid is voor Gods kudde te zorgen. In dit verband moet ik vaak nog denken aan de ‘laatste schooldagtoespraak’ van wijlen ds. D.K. Wielinga: Herders, laat je schaapjes niet gaan!”