Bijbel en homoseksualiteit
Dr. M. Klaassen
01-06-24
Onderstaand referaat hield dr. M. Klaassen op de Studie- en ontmoetingsdag van de Kerngroep Bezinning GKv op Urk dd. 25 mei 2024.
Bijbel en homoseksualiteit
Dr. M. Klaassen
Hartelijk dank voor de uitnodiging om vanmorgen met u te spreken over het rapport ‘Ruimte en richting’, het rapport dat als ik me niet vergis eind volgende maand op de synode van de NGK besproken zal worden en waarop dan besluitvorming zal volgen.
Ik sta hier vanmorgen als relatieve buitenstaander. Ik ben zelf predikant in de Hersteld Hervormde Kerk. Wat ons verbindt is het thema en de zorg. Ik ben zelf werkzaam voor de stichting Bijbels Beraad m/v en in die hoedanigheid houd ik me regelmatig bezig met het thema homoseksualiteit, zowel in een stuk bijbelse bezinning alsook pastorale begeleiding van mensen die worstelen met homoseksualiteit.
Zelf ben ik jarenlang predikant geweest in de PKN, de kerk die ik twee jaar geleden verlaten heb vanwege mijn toegenomen zorg over de omgang met de seksuele ethiek. Liet de PKN al sinds 2004 ruimte voor het inzegenen van andere relaties dan het huwelijk tussen man en vrouw, in 2019 kwam daar ook een liturgie bij voor mensen die een transitie hebben ondergaan en daar een zegen over willen vragen… Ik heb toen bij de classis waar ik destijds bij behoorde een bezwaarschrift, een gravamen ingediend dat door de classis echter niet ontvankelijk verklaard werd, ook niet toen 75 andere predikanten hun adhesie betuigden. In een gesprek met het moderamen van de landelijke kerk bleek dat er geen mogelijkheid was het gravamen ter tafel te krijgen, waarop ik mijn conclusies heb getrokken en mijn lidmaatschap heb opgezegd.
Een gesprek over seksuele ethiek blijkt in de PKN feitelijk niet meer mogelijk. De kerk voelt zich verlegen het onderwerp ter sprake te brengen, daarin geestelijk leiding te geven en het gevolg is dat ieder mag doen wat goed is in eigen ogen. U zult zeggen: wat kun je anders verwachten van een plurale kerk?
Dat is waar – maar dan is het des te meer bevreemdend andere kerken van wie je dat niet verwacht had, langszij te zien komen. Kerken die naar hun aard niet pluraal zijn, die zich baseren op Schrift en belijdenis en die nu dezelfde routes volgen die ons – hervormd-gereformeerden – heel bekend voorkomen… Het was voor hervormden een bevreemdende ervaring om in de jaren ’80 links ingehaald te worden door de synodaal-gereformeerden die al in 1987 de ambten openstelden voor de praktiserende homoseksuelen.
En nu gebeurt het weer… en dat in kerken waar wij altijd met enige jaloezie tegenaan keken omdat daar tenminste nog een bijbelse koers gevaren werd… Het kan verkeren en we hoeven er niet met zelfverheffing over te spreken… Het is blijkbaar een virus dat overal in de lucht zit, er is een geest uit de fles die niet meer tegen te houden lijkt te zijn.
Homoseksualiteit is één van de grote issues van onze tijd. De bekende nieuwtestamenticus N.T. Wright noemde het onlangs misschien wel het meest omstreden morele, sociale en culturele issue van onze tijd. En daarbij is er geen grijs gebied: iedereen zal uiteindelijk positie moeten kiezen, hetzij aan de ene of de andere kant. Dat is ook zichtbaar in dat rapport dat -zoals de opstellers zo mooi zeggen – weliswaar eensgezind, maar niet eenstemmig is opgesteld. Deputaat Wolter Rose geeft in een afzonderlijk hoofdstuk aan dat hij zich niet kan verenigen met de conclusies van het rapport – en waarom niet. De scheidslijnen lopen dus ook dwars door het rapport heen…
Aan mij is gevraagd of ik vanmorgen een analyse wil geven van het nieuwe rapport homoseksualiteit ‘Ruimte en richting’. Ik hoop daarbij vooral te kijken naar hoe het rapport omgaat met de Bijbel en de bijbelse gegevens analyseert en interpreteert. Ik doe dat in het licht van de studie die ik onlangs zelf uitvoerde over het thema homoseksualiteit en waarvan u de uitkomsten kunt vinden in dit boek dat afgelopen week verscheen.
Dan nu naar het rapport.
Kernvraag en uitgangspunt van het rapport is de vraag ‘Wat heeft de gemeente van Christus te bieden aan lesbische zusters en homofiele broeders in haar midden?’ Dat was de vraag die de Generale Synode van Meppel (2017) meegaf aan het deputaatschap ‘Homoseksualiteit in de kerk’.
In het verlengde hiervan gaf de Synode van Goes (2020) enkele nadere deelvragen mee waar het rapport een antwoord op moest verschaffen, zoals een bijbelse visie op seksuele diversiteit en relaties, maar ook hoe een kerkenraad moet handelen als gemeenteleden een seksuele relatie aangaat die niet overeenkomt met de Schrift en de vraag hoe een veiligheid kan bieden aan mannen en vrouwen die niet in staat zijn te trouwen met iemand van het andere geslacht, lees: een relatie aangaan met iemand van hetzelfde geslacht.
Het is interessant dat het rapport niet gelijk begint met een analyse, maar met een zestal brieven. Die brieven zijn des te relevanter omdat ze een weerslag geven van de verschillende visies die er in uw kerk leven aangaande het thema homoseksualiteit. Het gaat over twee lesbische vrouwen die een relatie hebben en een plek zoeken in een nieuwe gemeente vanuit de gedachte of, en zo ja, hoe er plaats voor hen is om volwaardig lid te zijn van deze gemeente. Ik bespreek een paar reactie en vis er wat kenmerkende gedachtenpatronen uit, die, naar mijn mening, inzicht geven in de denklijnen binnen uw kerk. Ik hoop er straks nog nader op in te gaan om de gevolgde denklijnen te wegen.
Ad de Bruijne stelt dat hun relatie niet de kern van geloven en christelijk leven raakt – waarom hij geen belemmering ziet voor het doen van openbare geloofsbelijdenis. Homoseksualiteit is vanuit de schepping bezien een stuk gebrokenheid, maar in het licht van het komende Koninkrijk wordt het volgens hem een mogelijkheid om Christus te volgen. In dat komende Koninkrijk maakt het niet meer uit of je man of vrouw bent, dat relativeert dus ook de betekenis van het huwelijk als een verbond tussen man en vrouw. Het kan ook een verbond zijn met iemand van hetzelfde geslacht. Hij is geen voorstander van een huwelijk, maar ziet ruimte voor een partnerschapsverbond, een verbond dat een teken (signaal) kan zijn van de verbondenheid met Christus.
Jan Mudde schrijft in zijn brief dat homoseksualiteit zoals we dat vandaag kennen in de tijd van het NT eigenlijk niet bekend is. Als Paulus homoseksualiteit ter sprake brengt, dan gaat het vooral mannen die seks voor de seks hebben. Dat homoseksualiteit onderdeel van je diepste identiteit kan zijn, was hem niet bekend. Hij kan zelfs schrijven: Sommigen van u zijn dat ooit geweest’, vanuit het idee dus dat het – nu ze tot geloof gekomen zijn – voorgoed voorbij is. Vandaag de dag zien we dat anders. Ook een christenhomo die geen relatie of seks heeft, zal zichzelf toch als homo zien: ik ben homo. De redenering is: homoseksualiteit in liefde en trouw is niet iets wat de bijbel kent, dus we moeten daar eigen afwegingen in maken. Voor Mudde is vooral het beroep op Gods barmhartigheid doorslaggevend: ‘we [leren] de HERE kennen als een barmhartig en zelfs tegemoetkomend God die rekening houdt met kwetsbare mensen en hen die lijden onder de gebrokenheid van het bestaan. Dat loopt als een rode draad door de Bijbel (20).’
Almatine Leene gooit het over een anders boeg. Zij stelt: Homoseksualiteit maakt onderdeel uit van de diversiteit van de schepping. Als het ingekaderd is in een relatie van liefde en trouw, is het geoorloofd. Losbandige seks mag niet, want dan gaat het slechts om seksuele bevrediging, maar binnen een relatie van liefde en trouw ligt het anders. Zij noemt daarvoor twee argumenten:
1 - De kaders waarin de Bijbel seksuele handelingen tussen mannen veroordeelt, kunnen we niet zomaar toepassen op homoseksuele relaties vandaag de dag. Als Paulus in Rom. 1 homoseks tegennatuurlijk noemt, kun je dat niet zomaar toepassen op mensen die ‘van nature’ homoseksueel zijn. Voor hen is er immers niet tegennatuurlijks aan, maar voelt het juist heel natuurlijk. Het tegennatuurlijke bij Paulus zit volgens haar vooral erin dat homoseks een aantasting is van de natuurlijke rol van man en vrouw. In de oudheid werd volgens haar de man als actieve partner gezien en de vrouw als passieve partner. Wanneer nu twee mannen seks hebben en een van de passieve rol aanneemt, dan is dat een omkering van de natuurlijke orde. Mannen horen niet passief te zijn. Dát is volgens haar vooral de reden dat Paulus het tegennatuurlijk vindt. Het is dus niet zozeer afwijzing van homoseks als zodanig, maar vooral van het omverwerpen van de genderhierarchie – met mannen die zich feitelijk als vrouw gedragen.
2 - Verder meent Leene dat we ervoor op moeten passen sommige wetten uit het OT nog wel als geldig te beschouwen – zoals het verbod op seksueel verkeer tussen mensen van hetzelfde geslacht, terwijl we andere wetten – zoals het verbod op het dragen van twee soorten stof of het zaaien met soorten zaad – niet meer van toepassing achten. Op grond van deze afwegingen meent Leene dat er geen bezwaar hoeft te zijn als het stel dat naar haar gemeente overkomt, bij hen in het huwelijk treedt.
Een heel andere benadering vinden we bij Wolter Rose. Op de vraag of het lesbische stel naar zijn oordeel welkom is in de gemeente, stelt hij dat we van Christus leren dat geslachtsverschil essentieel is als het gaat om seksueel gedraag. Man en vrouw schiep God hen – en dat is de basis voor seksueel handelen. Dat betekent dat homoseksuele relaties een onmogelijke mogelijkheid zijn. De gemeente van Christus heeft geen bevoegdheid dergelijke relaties in te zegenen. Seksualiteit buiten het huwelijk van man en vrouw is te allen tijde zonde. Wie in zonde leeft, dient afgehouden te worden van de tafel van de Heere, althans zolang hij/zij zich niet bekeert. Je zult maar homoseksueel zijn, voegt hij eraan toe. ‘Dat zijn harde woorden, wie kan daarnaar luisteren?’.
Maar volgens Rose is die pijn juist essentieel bij de navolging van Christus. Jezus volgen gaat niet zonder lijden. Het lijden van het alleen door het leven gaan is daar een aspect van. Tegelijk: niemand minder dan Jezus zet juist het alleen door het leven gaan op ongekende hoogte. Van achtergestelde positie is in het nieuwe verbond geen sprake meer. Het alleen-gaan wordt op een gedeelde eerste plek gezet met het huwelijk, een volwaardige wijze om Christus te volgen.
Een laatste reactie komt van Dick Westerkamp. Net als Rose ziet hij geen ruimte voor een homoseksuele relatie. ‘Het huwelijk in ere bij allen, dat is het uitgangspunt’ – en onder huwelijk verstaat hij dan een huwelijk tussen man en vrouw. Helaas signaleert hij in uw kerken een tendens om niet wat God zegt, maar wat het gevoel ingeeft, leidend te laten zijn. Maar we kunnen niet zegenen wat God niet zegent. Wel meent hij dat stellen welkom moeten zijn in de gemeente, ook aan de avondmaalstafel. Immers, we komen daar niet als rechtvaardigen, maar als zondaars die soms nog een hele weg te gaan hebben. In de hoop dat ze zullen inzien dat hun relatie niet houdbaar is en vrijwillig er mee breken zullen.
Een paar observaties: in de brieven komt een scala aan visies voorbij met heel verschillende uitgangspunten die op een of andere manier toch allemaal aan de Bijbel gerelateerd worden.
Ik pik de belangrijkste er uit:
-
Homoseksualiteit raakt niet de kern van geloof en christelijk leven.
-
Homoseksualiteit wordt in het licht van Gods Koninkrijk een mogelijkheid tot navolging van Christus.
-
Homoseksualiteit is een variatie in Gods schepping (Leene/De Bruijne)
-
Homoseksualiteit vandaag is iets heel anders dan homoseksualiteit vandaag. Daar worden drie kernargumenten bij genoemd:
-
Vandaag is homoseksualiteit iets van de diepste identiteit, iets wat in de Bijbel onbekend is.
-
De Bijbel noemt homoseksualiteit tegennatuurlijk, maar dat komt vooral omdat men het niet gepast vond dat een man de rol van een vrouw aannam.
-
Het is willekeurig het OT-ische verbod op homoseksualiteit zomaar door te trekken naar vandaag, dat doen we met andere voorschriften ook niet.
- Tenslotte hoorde we nog het argument van Gods barmhartigheid: God is barmhartig en dat geeft de doorslag om homoseksuele relaties toe te laten. ‘Hij is een barmhartig God en volgt de mens in de gebrokenheid van het bestaan’ (113).
Ik zal proberen aan te tonen dat al deze genoemde argumenten bij nader inzien niet deugdelijk en niet houdbaar zijn en getuigen van een verkeerde omgang met Gods Woord en het gezag van Gods Woord. Maar eerst wil ik meer in het algemeen iets zeggen over de visie op de bijbel die ik in het rapport tegenkom.
Allereerst valt op dat er veel aandacht is voor de relatie Bijbel en cultuur. We lezen de Bijbel nooit in een vacuüm, maar altijd in een bepaalde tijd en context. Dat is een andere dan die van de tijd van de bijbelschrijvers. De visie op slavernij en de positie van de vrouw zouden wij vandaag zo niet meer overnemen. In de geschiedenis zijn allerlei emancipatieprocessen gaande die we positief kunnen waarderen, zoals de afschaffing van de slavernij, de emancipatie van vrouwen en ook een andere omgang met homoseksualiteit. De vraag die centraal staat in het rapport: wat kunnen we als christelijke gemeente betekenen voor onze homoseksuele broeders of zusters zouden we honderd jaar geleden nooit gesteld hebben.
Zelf ben ik dan geneigd te denken dat hier sprake is van die typisch gereformeerde optimistische cultuurvisie die hervormd-gereformeerden altijd een beetje gewantrouwd hebben. Zelf maak ik de positieve waardering van het emancipatiedenken, de anticonceptiecultuur, de acceptatie van de evolutietheorie -om maar een paar voorbeelden uit het rapport te noemen – niet zo mee en sta daar eerlijk gezegd een stuk kritischer tegenover, mede misschien ook wel door een wat meer sombere cultuurvisie dan de neo-gereformeerden doorgaans hadden.
Het tweede aspect dat me opviel was de aandacht voor de heilshistorie. Het rapport stelt: we leven heilshistorisch in een andere tijd. Dat maakt dat de voorschriften uit het OT niet zondermeer van toepassing zijn op ons vandaag. We leven immers in een nieuwe fase in de heilsgeschiedenis waarbij we geroepen zijn de dingen in het licht van Christus te beschouwen. Op zich is dat een juiste analyse die ik deel, tegelijk schuilt hierbij het gevaar dat dit kan leiden tot een zekere relativering van bijvoorbeeld de schepping of OT-ische voorschriften. De komst van Christus betekent echter niet dat de schepping of het OT nu overbodig is geworden. Christus heft de schepping niet op en het OT ook niet. Hij zegt zelfs daar geen tittel of jota van af te willen doen, de Schrift kan immers niet gebroken worden. Hoe belangrijk de schepping voor Hem is blijkt wel in het debat over de echtscheiding waarin Hij teruggrijpt op de schepping: zo is het van den beginne niet geweest…
Dan naar de inhoud.
Hoe komt de schrift aan het Woord in het rapport? Eerlijk gezegd was ik daar positief verrast over. Het hoofdstuk over homoseksualiteit bevat een bespreking van verschillende bijbelgedeelten die betrekking hebben op homoseksualiteit en over het algemeen vind je daar een betrouwbare exegese van de betreffende passages.
Dat is anders dan bijvoorbeeld het boek van Almatine Leene en Rene Erwich. Daar wordt je geconfronteerd met gekunstelde exegeses waarbij teksten anders worden gelezen dan vanouds gedaan wordt vanuit – naar ik vermoed – het verlangen de tekst iets anders te laten zeggen dan men voorheen dacht. Zo stellen Erwich en Leene dat Paulus’ moeite met homoseksueel gedrag in Romeinen 1 niet zozeer ingegeven wordt door moeite met homoseksualiteit in het algemeen, maar meer door zijn verzet tegen situaties van misbruik, zoals een oudere man die seks heeft met een jongere jongen. Maar niets wijst erop dat Paulus doelt op situaties van ongelijkheid, integendeel, hij heeft het over mannen die in lust ontbranden tot elkaar, dus wel degelijk seksueel gedrag dat door beide partijen toegestemd wordt binnen een gelijkwaardige verhouding.
Zulke exegese treffen we echter in dit rapport niet aan; de bevindingen verschillen weinig van die van mezelf in het boek dat ik zelf schreef. De conclusie luidt dan ook luid en duidelijk dat de Bijbel geen ruimte laat voor gelijkgeslachtelijke seksualiteit. Daar was ik blij mee.
Wel ben ik, anders dan de auteurs van het rapport, van mening dat de geschiedenis van Sodom en Gomorra wel degelijk te maken heeft met seksuele misstanden en niet alleen met een gebrek aan gastvrijheid of een schending van het gastrecht. Natuurlijk was er ook sprake van gebrek aan gastvrijheid, een grove schending van het recht op onderdak en herbergzaamheid, maar daarmee is niet alles gezegd. Ezechiël maakt duidelijk dat de inwoners van Sodom gruwel bedreven – en laat dat nu precies het woord zijn dat Leviticus gebruikt voor homoseksuele misstanden, een relatie waar Ezechiël als priester natuurlijk mee op de hoogte was.
Het rapport gaat niet mee in deze denkwijze. Ondubbelzinnig wordt gezegd dat de Bijbel niet slechts de verkeerde, uitbuitende vormen van homoseks verbiedt, maar alle vormen van homoseksueel gedrag beschouwt als tegen de natuur.
Kortom, het frappante van dit rapport is dat men het over de Schriftgegevens op zich wel eens is. Dat wordt ook letterlijk gezegd op blz. 101: ‘over de exegese van de relevante Schriftgegevens zijn we het grotendeels eens’. Op grond van exegese ruimte creëren voor een homoseksuele verbintenis zit er eenvoudigweg niet in. En als dat wel gebeurt, moet dat dus op grond van andere overwegingen. Dat hoeft op zich geen bezwaar te wezen, we doen dat bij andere thema’s immers ook. Denk aan de kinderdoop: er is geen expliciet voorschrift om kinderen te dopen; toch doen gereformeerde christenen dat wel – en met name vanwege andere argumenten die daar ruimte voor bieden, zoals de plaats van kinderen in de Bijbel, de betekenis van Gods verbond etc.
Het is echter de vraag of dit bij een thema als homoseksualiteit ook het geval is. Biedt de bijbel ruimte om bij dit thema tot verschillende overwegingen te komen – zoals dat bij thema’s als de doop, je visie op de eindtijd etc. ook het geval is – of is het thema homoseksualiteit echt van een andere orde en moet je zeggen dat de bijbel op dit punt een ondubbelzinnige boodschap voor alle tijden en culturen uitdraagt?
Ik meen het laatste – en ook deputaat Wolter Rose meent dat. Volgens hem kan er in de gemeente van Christus geen ruimte zijn voor gelijkgeslachtelijke verbintenissen met een seksuele dimensie. Volgens hem wordt – wanneer dit wel gebeurt – het onderwijs van Christus en de Apostelen, geworteld in de Tora voor het volk Israël op een essentieel punt op een zijspoor gezet (156). Ook andere, aan de NGK verwante kerken, zijn die mening toegedaan – hij wijst in dit verband op het rapport van de CGK, en - in Amerika – de CRC en de PCA die allemaal ook deze lijn volgen. Het rapport van uw kerken meent echter dat er vandaag wel ruimte moet zijn voor gelijkgeslachtelijke verbintenissen, inclusief wat men dan noemt de seksuele dimensie. Volgens Rose is dit een conclusie die niet stoelt op rechtdoen aan de Schrift, maar ingegeven is – ik citeer hem letterlijk – door ‘ervaring, intuïtie en emotie’.
Het belangrijkste punt om wél ruimte te zien voor homoseksuele verbintenissen – en dat komt keer op keer terug in het rapport – is dat de Bijbel niet kent wat wij vandaag kennen: dat mensen een homoseksuele identiteit hebben die een onvervreemdbaar onderdeel van hun diepste zijn uitmaakt.
Alle deputaten zijn het op zich er over eens dat de bijbel geen ruimte laat voor homoseks. Waarom dan toch vandaag daar wel ruimte voor zien? Omdat de Bijbel niet wist wat wij vandaag weten: dat mensen hun homoseksualiteit zo diep ervaren dat het een onmiskenbaar onderdeel van hun identiteit is en dat het daarom beschadigend en onpastoraal is hen een dergelijke relatie, inclusief de seksuele dimensie, te ontzeggen. Maar zo -aldus Rose – is het uiteindelijk ervaring, intuïtie en emotie dat de doorslag geeft, en niet de Schrift. Zo verliest de Schrift volgens hem zijn corrigerende functie.
Dat is inderdaad de crux: we zien dat, ondanks de ondubbelzinnige erkenning dat homoseksualiteit niet is toegestaan, er toch ruimte voor gezien wordt, niet op grond van de Schrift, maar op grond van andere overwegingen, overwegingen waarvoor weliswaar teruggegrepen wordt op de Bijbel, maar die in de praktijk er toe leiden dat er conclusies bereikt worden die haaks staan op de ondubbelzinnige boodschap van de Bijbel zelf.
In het rapport wordt de weg aanbevolen die Paulus in Rom. 14-15 wijst, namelijk de weg van verdraagzaamheid in het hebben van verschillende opvattingen. Maar – aldus Rose – wat er nu feitelijk gebeurt is dat je de scherpe afwijzing van homoseksualiteit in Rom. 1 wegmasseert met een beroep op wat diezelfde apostel een aantal hoofdstukken later zegt. Is dat niet heel vreemd? En bovendien is het pleidooi om mild te zijn in hoe je omgaat met feestdagen en eten en drinken – want daar gaat het over in Rom. 14-15 – wel zomaar over te zetten naar de discussie over hoe je omgaat met homoseksualiteit in de gemeente? Alsof het gelijksoortige onderwerpen zijn – wat het duidelijk níet zijn, volgens Rose. Seksuele onreinheid staat in de top-3 van onderwerpen waar christenen duidelijk afstand van dienen te nemen, aldus Rose.
Hij ontwaart in het rapport een alarmerend patroon wat hij herkent uit andere discussies over homoseksualiteit. In de eerste fase word gezegd: de Bijbel wijst alleen verkeerde vormen van homoseksualiteit af, zoals prostitutie of misbruik van jongeren door oudere mannen. Fase 2 is: de Bijbel wijst inderdaad alle vormen van homoseksueel gedrag af, maar – en dat is dan fase 3 – de Bijbel weet niet wat wij vandaag weten, n.l. dat homoseksualiteit zozeer bij je identiteit hoort dat je niet zonder kunt, dat het een verloochening van jezelf, je diepste zijn, zou betekenen als je opgeeft – en daarom moeten homoseksuele relaties in liefde en trouw vandaag wel mogelijk zijn. Die analyse lijkt me heel terecht. Alle deputaten erkennen ronduit dat de Bijbel homoseksualiteit afwijst, maar de meerderheid komt toch tot de afweging dat het vandaag wel moet kunnen – wat dus betekent dat gevoel, ervaring, cultuur uiteindelijk een groter gewicht in de schaal ligt dan het onderwijs van de Bijbel zelf.
Evaluatie
We zijn nu op een punt gekomen dat het goed genoemde overwegingen nog eens even een voor een voor het voetlicht te halen en ze te toetsen op hun houdbaarheid en deugdelijkheid in het licht van de Schrift. We hadden ze al gezien, laten we ze nu nog even de revue laten passeren…
Homoseksualiteit raakt niet de kern van geloof en christelijk leven.
Deze bewering is van Ad de Bruijne en ik acht haar pertinent onjuist. Zoals Tim Keller enige jaren geleden zei: de seksuele ethiek is wel degelijk onderdeel van wat orthodoxie inhoudt. Niet voor niets dat Paulus er zoveel aandacht voor vraagt in zijn brieven. Hoe kan de Bruijne een dergelijke opmerking maken als Paulus in 1 Kor. 6 de homoseksuele praxis schaart onder de praktijken die mensen buiten Gods Koninkrijk houden? Dick Westerkamp zei het onlangs in een interview in het ND: ‘Wat als je mensen naar de ondergang leidt’? Welke pastor kan met dat in het achterhoofd deze praktijk goedkeuren of zeggen dat dit niet de kern van geloof en christelijk leven raakt?
Homoseksualiteit wordt in het licht van Gods Koninkrijk een mogelijkheid tot navolging van Christus.
Ja, dat is maar net hoe je het bekijkt. Als je daarmee bedoelt -zoals De Bruijne – dat een homoseksuele levensstijl een nieuwe manier is om Christus te volgen zeg je iets wat niemand van de bijbelschrijvers, kerkvaders of reformatoren begrijpen zou, laat staan dat ze het er mee eens zouden zijn. In hun denken was geen plaats voor ‘goede’ vormen van homoseksueel gedrag.
Het is natuurlijk wat anders als je bedoelt dat de worsteling met homoseksuele gevoelens, je uit kan drijven tot Christus om genade, vergeving en kracht. Het kan een doorn in je vlees zijn die je misschien nooit kwijtraakt, maar die je afhankelijk maakt van de Heere, een weg waarin je ervaren mag: Mijn genade is u genoeg. Maar dat betekent geen toegeven aan homoseksuele gevoelens, maar deze juist bestrijden. Zoals een man met homoseksuele gevoelens mij onlangs mailde: Vluchten naar Jezus en door Zijn kracht de begeerten kruisigen.
Homoseksualiteit is een variatie in Gods schepping (Leene/De Bruijne).
Dat is een uitspraak die je in het licht van de schepping niet vol kunt houden. God schept de mens man en vrouw, met de bedoeling dat die twee een zullen zijn. De Bijbel is een heel heteroseksueel boek, want heteroseksualiteit is uitgangspunt bij de schepping. Dat er toch mensen zijn met verlangens voor personen van hetzelfde geslacht moet je zien als een verstoring van de goede schepping – zoals er natuurlijk heel veel verstoringen ontstaan zijn. Nergens noemt de Bijbel een positief voorbeeld van homoseksualiteit of een homoseksuele relatie, ook Jezus doet dat niet. Hij neemt zijn insteek bij ‘den beginne’ waar God man en vrouw geschapen en voor elkaar bedoeld heeft.
Homoseksualiteit vandaag is iets heel anders dan homoseksualiteit voorheen. Daar worden drie kernargumenten bij genoemd:
Seksualiteit/homoseksualiteit staat vandaag in een ander kader dan vroeger.
Als gevolg van het individualisme is in onze westerse samenleving de menselijke persoon steeds meer centraal komen te staan, inclusief diens seksuele gevoelens en verlangens. De Bruijne schrijft daarover: ‘seksualiteit is een individualiteitskenmerk van individuen geworden, wij moeten dat positief aanvaarden (96). Homoseksualiteit is vandaag iets van je diepste identiteit; dat kent de Bijbel zo niet en dat vraagt een andere beoordeling'.
Het probleem met De Bruijne – en dat geldt ook voor dit rapport in het algemeen – is dat er veel te veel meegegaan wordt in dat moderne identiteitsdenken, waarbij gezegd wordt dat je homoseksualiteit een stuk van je identiteit is. Dat is het volgens mij niet, het zijn gevoelens en verlangens die een gevolg zijn van de zondeval; geen variatie in Gods goede schepping. Zodra je dit gaat beschouwen als je diepste zijn, je identiteit maak je het veel te groot.
De tweede reden dat we vandaag anders tegen homoseksualiteit aankijken, komt bij Leene vandaan. Zij stelt:
De Bijbel noemt homoseksualiteit tegennatuurlijk, maar dat komt vooral omdat men het niet gepast vond dat een man de rol van een vrouw aannam.
Het tegennatuurlijke zit dus niet zozeer in de seks tussen twee mannen, maar in het feit dat een van hen een verkeerde rol op zich neemt, namelijk de vrouwelijke rol. Dát is tegennatuurlijk.
Dit argument is niet sterk; vrijwel alle gezaghebbende schriftuitleggers zijn het er over eens dat Paulus met tegennatuurlijk niet doelt op het aannemen van een verkeerde rol, maar dat homoseksualiteit an sich tegennatuurlijk is, d.w.z. tegen Gods natuurlijke bedoeling met seksualiteit omgaat. Natuurlijke seksualiteit is die tussen man en vrouw; dat gaat terug op de schepping (‘mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen’ (…) en die twee zullen tot één vlees zijn’) – een punt dat Walter Rose overigens terecht naar voren brengt.
Het is willekeurig het OT-ische verbod op homoseksualiteit zomaar door te trekken naar vandaag, dat doen we met andere voorschriften ook niet.
Voorstanders van homoseksuele relaties wijzen er vaak op dat er in Leviticus 18 - dat homoseksuele relaties verbiedt – ook andere voorschriften staan die christenen vandaag niet meer opvolgen, zoals het laten staan van een deel van je oogst met het oog op de armen (Lev. 19: 9) of het verbod om je land met twee soorten zaad te bezaaien.
Dat is op zich juist, maar dan zie je toch over het hoofd dat deze verboden van een andere orde zijn dan het verbod op homoseks. Vanouds kennen we in de gereformeerde traditie het onderscheid tussen ceremoniële, burgerlijke en morele wetten. De ceremoniële en burgerlijke wetten hebben betrekking op één specifiek volk in een bepaalde periode van de heilsgeschiedenis. Weliswaar valt er veel van te leren, maar het zijn bepalingen die grotendeels niet meer geldig zijn omdat het Nieuwe Testament ze zelf al als opgeheven verklaart (denk aan de voedselwetten uit Israël).
Dat ligt bij homoseksualiteit echt anders. Dat gaat in de tegen de scheppingsorde en dat is dus ook een blijvend principe, ook onder het nieuwe verbond (zie Rom. 1 en 1 Kor. 6).
Kortom: alle drie de beweringen – dat homoseksualiteit vandaag anders beoordeeld moet worden dan vroeger omdat het nu een kwestie van identiteit is en nu niet, dat het niet per se tegennatuurlijk hoeft te zijn en dat we de bijbelse voorschriften hieromtrent niet zomaar kunnen doortrekken – kunnen alle drie ontkracht worden.
Gods barmhartigheid.
Tenslotte hoorde we nog het argument van Gods barmhartigheid: God is barmhartig en dat geeft de doorslag om homoseksuele relaties toe te laten. ‘Hij is een barmhartig God en volgt de mens in de gebrokenheid van het bestaan’ (113). Dat kan ertoe leiden - aldus Jan Mudde – dat God de bakens van Zijn scheppingsorde kan verzetten, om zodoende mensen tegemoet gekomen in hun gebrokenheid.
Uiteraard is God barmhartig, maar dat betekent nog niet dat Hij ons ruimte geeft Zijn wetten en voorschriften te breken. Mudde verwijst naar het voorbeeld dat God vanwege de hardheid van ons hart, echtscheiding toe heeft gelaten – maar dan moet je toch in elk geval zeggen dat dit een bepaling is die God Zelf gegeven heeft, dat lees je nergens over het toestaan van homoseksuele relaties.
Natuurlijk zien we in de heilsgeschiedenis dat veranderingen optreden, dat God bepaalde zaken toestaat die voorheen niet toegestaan waren (denk aan de voedselwetten waar ik het net over had), maar dan wordt dat altijd expliciet aangegeven – en dat is bij homoseksualiteit niet het geval. Dat is echt een improvisatie waarvan je moet zeggen dat er weinig bijbelse grond voor is.
Ik ga afronden.
Wat staat er op het spel bij aanvaarding van dit rapport? Het gezag van de Schrift en de genoegzaamheid van de Schrift. Die twee hangen natuurlijk samen: de Schrift heeft gezag omdat we geloven dat we aan de Schrift genoeg hebben, dat de Schrift ons betrouwbaar de weg wijst door de tijd. Dat is de kern van het hele verhaal: hebben we aan de Schrift genoeg? Is de Schrift, zoals vanouds in de gereformeerde traditie gezegd is, genoegzaam?
Dit rapport zegt feitelijk van niet. Wat er hier gebeurt is dat andere noties dan de Bijbel zodanig gewicht krijgen dat ze de heldere stem van de Schrift overstemmen. Psychologische informatie, moderne visies op identiteit krijgen zodanig gewicht dat het tools worden om de eenduidige boodschap van de Schrift om te buigen. Wij weten vandaag meer dan Paulus, zei de Bruijne. En dan mag wat wij meer en beter weten een legitieme stem zijn in je afweging, dan is niet meer de Schrift rechter en arbiter over alle dingen.
Of geloven we dat het Woord van God genoeg is voor alle tijden, plaatsen en mensen, ook vandaag? Dan hebben we genoeg aan de Schrift en willen we gehoorzaam volgen wat zij zegt… Geloof in de toereikendheid/genoegzaamheid van de Bijbel betekent – zoals Rose terecht zegt – dat de Bijbel iets zeggen kan ‘zonder dat er andere krachten nodig zijn om dat te reguleren’. De Schrift staat op zichzelf, torent huizenhoog uit boven alle menselijke meningen, visies, wetenschappelijke inzichten en spreekt voor zichzelf. Als we dat niet meer toestaan, houden we op kerk te zijn naar Gods Woord. Dan moet je óf accepteren dat er hier nu eenmaal meerdere visies op bestaan (dan kies je dus feitelijk voor een plurale kerk) of je moet je consequenties trekken en je kerk verlaten.
Dat was precies wat Jochem Douma tien jaar geleden deed. En dat was heel consequent. Want òf je accepteert – zij het met tegenzin – de pluraliteit als een gegeven en je blijft als een soort Gereformeerde Bond binnen de kerk òf je accepteert die niet. Dan blijft er maar één optie over: vertrekken. Douma deed dat heel principieel, want als je de pluraliteit - weliswaar node – accepteert, kun je beter net zo goed naar de PKN gaan, want dan is het recht van afscheiding vervallen. Dan hoef je geen afgescheiden kerk meer te zijn, maar kun je beter teruggaan naar de PKN – en ik voorspel dat dat tussen nu en twintig jaar ook zal gebeuren met de NGK. Want als de pluraliteit in beginsel aanvaard wordt, vervalt natuurlijk het recht om een afgescheiden kerk te zijn. Dat recht heeft de NGK m.i. nu al verspeeld, dus ik denk dat ze zich beter aan kunnen sluiten bij de PKN en ik denk ook dat dat gaat gebeuren.
Het enige andere alternatief is – net als Douma deed – je aansluiten bij een kerk die het principe van de pluraliteit niet omhelst.
En dat lijkt me een heel legitieme optie.