Verbond en doop - 3
D. J. Bolt
24-02-24
3.2 Het verbond in het Nieuwe Testament
De belangrijke vraag die nu aan de orde moet komen, is, hoe het verder gaat met het genadeverbond in de nieuwtestamentische tijd. En hoe de belofte vervuld wordt dat het volk Israël uitgroeit tot een menigte volken. Wat betekent de belofte van het beloofde land Kanaän dan nog?
3.2.1 Een nieuw verbond
Al in de dagen van Jeremia kondigt de Here een nieuw verbond aan.[1] Dat zal een ander verbond zijn dan tijdens de uitleiding van Egypte is gesloten. Want dat verbond heeft Israël verbroken. In dat nieuwe verbond belooft de HERE:
- Ik zal hen tot God zijn en zij zullen Mij tot volk zijn.
- Mijn wet zal Ik in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven.
- Ik zal hun ongerechtigheden vergeven en hun zonde niet meer gedenken.
Het gevolg zal zijn dat ieder de HERE kent, van de kleinste tot de grootste.
De belangrijke vraag is nu: Wat is nieuw aan het Nieuwe Verbond? Is dat een heel ander verbond dan dat de Here met zijn volk heeft gesloten in het Oude Testament en vele malen vernieuwde?
3.2.2 Wat is nieuw?
Laten we deze beloften van God eens langslopen.
"Ik zal hen tot een God zijn en zij zullen Mijn volk zijn".
Deze belofte ontving Abraham al toen de Here tegen hem zei: Ik zal hun tot een God zijn.[2]
Precies datzelfde beloofde de HERE aan Israël: Ik zal Mij u tot een volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn.[3] Niet één keer maar herhaaldelijk.[4] Jeremia herinnert aan de uittocht uit Egypte toen de HERE zei: Hoort naar Mijn stem en doet naar alles wat Ik u gebied, dan zult gij Mij tot een volk en zal Ik u tot een God zijn.[5]
Deze belofte is dus níet nieuw.
"Mijn wet zal Ik in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven."
In heel het Oude Testament doet de HERE voortdurend een beroep op het hárt van zijn volk. Hij wil dat van klein tot groot luistert naar alles wat Hij gebiedt met geheel het hart en met geheel hun ziel.[6]
Mozes drukt dat zo uit: …de Here, uw God, zal uw hart en het hart van uw nakroost besnijden, zodat gij de Here, uw God, liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft.[7]
Daarvan zingen de Psalmen: de wet van God is in het hart van de rechtvaardige.[8]
David belijdt: Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste.[9] En als hij zwaar gezondigd heeft: Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest![10] En de eindeloze lofzang op de wet van God in Psalm 119 raakt het hart:
Ik berg uw woord in mijn hart…; Ik zal de weg van uw geboden lopen, want Gij verruimt mij het hart…; Neig mijn hart tot uw getuigenissen…; ik verlustig mij in uw wet; … Ik neig mijn hart om uw inzettingen te doen, voor altoos, ten einde toe.[11]
Lees Prediker. Een greep: "Dat liefde en trouw u niet verlaten! Bind ze om uw hals, schrijf ze op de tafel van uw hart …Laat uw hart mijn woorden vasthouden, onderhoud mijn geboden, opdat gij moogt leven.[12]
Deze belofte is dus óók niet nieuw.
"Ik zal hun ongerechtigheden vergeven en hun zonde niet meer gedenken."
Na de zonde met het gouden kalf openbaart de HERE zichzelf met de woorden: HERE, HERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid, en trouw die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft;[13] Mozes bidt: …vergeef onze ongerechtigheden en onze zonden; neem ons als erfdeel in bezit.[14]
Het is ook de kern van de offerdienst ingesteld bij de Sinaï: Aäron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem al de ongerechtigheden der Israelieten en al hun overtredingen in al hun zonden, belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen en die door iemand, die daarvoor gereed staat, naar de woestijn laten brengen.[15] De zonden de woestijn in, want ze zijn verzoend.
Hiervan lopen ook de Psalmen over. Welzalig de mens, wie de Here de ongerechtigheid niet toerekent, jubelt David na de vergeving van zijn zware zonde, U vergaf de schuld van mijn zonden.[16] Ongerechtigheden hadden de overhand over mij; onze overtredingen, Gij verzoent ze.[17] De HERE die al uw ongerechtigheden vergeeft, die al uw krankheden geneest,
Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden;[18]
Het is maar een kleine selectie.
Het is duidelijk: Ook deze belofte is níet nieuw.
Is misschien de gave van de Heilige Geest nieuw? Werkte Die niet onder de 'oude bedeling'?
Het is zeer opmerkelijk dat aan de Heilige Geest in het Oude Testament (in aantal) vaker wordt gerefereerd dan in het Nieuwe Testament! Óf de Geest ook werkzaam is vóór de sluiting van het Nieuwe Verbond! We laten nu Zijn werkzaamheid in schepping en natuur[19] maar buiten beschouwing. Het gaat ons nu om Zijn werking in zijn volk.
Gods Geest is in Jozef, de heidense Farao en zijn hof getuigen ervan.[20] Diezelfde Geest geeft Besaleël wijsheid, inzicht en kennis om ontwerpen te maken voor het heiligdom.[21] De zeventig mannen die Mozes bij moeten staan ontvangen ook de Heilige Geest, ze gaan er van profeteren. Mozes wilde wel dat dit met het hele volk gebeurde![22] Zelfs nam de Geest bezit van de valse profeet Bileam zodat hij niet in staat was anders dan zegeningen over Israël uit te spreken.
Neem de richters Othniël, Gideon, Jefta, Simson, om niet meer te noemen: de Geest des Heren greep hen aan zodat ze de bevelen van de Here wilden en konden uitvoeren.[23]
Hetzelfde gebeurt met koning Saul in zijn 'goede dagen': de Geest van de HERE zal hem aangrijpen en hij zal een ander mens worden. Niet een keer maar meerdere keren.[24]
Opmerkelijk die uitdrukking: grijp hem aan! Dus niet maar een zachte drang in de goede richting maar aanvuring, aangorden en bekwamen tot de levenstaak.
Die Geest grijpt ook David aan op het moment dat hij door Samuel wordt gezalfd.[25]
Hij zingt daar later ook zo ontroerend van. B.v. na zijn grote vergrijp tegen Uria en Batseba:
Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest;
verwerp mij niet van uw aangezicht, en neem uw Heilige Geest niet van mij.[26]
En na de ballingschap getuigt Nehemia van de goede Geest die aan Israël werd gegeven om hen te onderrichten, te vermanen maar Die zij geen gehoor hebben gegeven.[27]
We laten het hierbij. Deze selectie van voorbeelden (er zijn er veel meer) toont onweersprekelijk aan dat de Heilige Geest al intensief werkzaam was in de tijd van het Oude Testament. Hoe zou het ook anders kunnen met een God die drieenig en eeuwig Dezelfde is.
Ook de gave van de Heilige Geest is dus niet iets totaal nieuws.
3.2.3 Dit is nieuw!
Hét fundamentele nieuwe van het nieuwe verbond is dat het is gegrond in het offer van Jezus Christus aan het kruis. Dát is het nieuwe! De HEERE heeft de beloften die Hij Zijn volk in de loop van de eeuwen gaf in grote trouw en liefde werkelijkheid laten worden. Er hét fundament onder geschoven. Hij gedacht aan Zijn Verbond met Adam, Noach, Abraham en David. Wat zij niet konden bewerken en ook niet werkelijkheid hebben zien worden[28] dat heeft God in het centrum van de eeuwen gerealiseerd door Zijn eigen Zoon te offeren als verzoening voor alle zonden.
Er is nu een vaste grond waarop wij bouwen.
Want het nieuwe verbond rust in het bloed van Jezus Christus. Zo spreekt Hijzelf daarvan bij de instelling van het Heilig Avondmaal: het nieuwe verbond in Mijn bloed.[29]
Dit vernieuwde verbond tussen God en Zijn volk is "beter" want de rechtskracht ervan rust op "betere" beloften.[30] De beloften waren al geldig in het Oude Testament maar er was nog geen 'dekking'. Er was Iemand nodig die al onze ziekten, smarten en ongerechtigheden op Zich nam. Die bereid was om te worden veracht, verlaten, doorboord, mishandeld, verbrijzeld. Zonder één moment te zondigen.[31] Dát heeft Christus gedaan en daarmee zit er een vaste grond onder de beloften van vergeving van zonden en eeuwig leven.
Het nieuwe verbond is een beter verbond. Zo wordt onze rijkdom in volle glorie zichtbaar.
Christus' dood en opstanding betekent de definitieve overwinning van het vrouwenzaad op dat van de slang[32]. Daarmee is Gods millennia-oude verbondsbelofte in het paradijs aan Adam in de grond vervuld. De macht van de Satan is principieel gebroken. Hij is uit de hemel gegooid[33]. Bij Christus wederkomst komt het definitieve einde van zijn rijk en macht.
Met de komst van de Christus zijn ook beloften aan David in vervulling gegaan. Zijn grote Zoon zit immers op de koningstroon aan de rechterhand van zijn Vader[34]?
Maar hoe zit het nu met die andere verbondssluitingen? Met Abram en op de Sinaï. Is het zo dat het nieuwe verbond niets met dat van Abraham te maken heeft? En het oude verbond uitsluitend voor de Joden van kracht is? En dat het Horeb-verbond geheel vervallen is? Wat is nu Gods volk?
3.2.4 Abraham en het nieuwe verbond.
We willen een aantal bijbelse gegevens overwegen.
In de eerste plaats valt het op dat het Nieuwe Testament begint met het geslachtsregister van Jezus Christus, zoon van David, "zoon van Abraham". En vervolgens dan het register gaat opsommen beginnend bij, alweer, Abraham. Zo wordt tenslotte het register ingedeeld in drie maal veertien geslachten te beginnen met de periode Abraham tot David.[35] Als we daarbij het geslachtsregister van Abraham nemen in 1Kron. 1 hebben we het complete geslachtsregister van Jezus Christus tot aan Adam!
In Lucas 3 wordt ook weer het geslachtsregister gegeven nu beginnend van Jezus en teruglopend tot Adam. Daarin komen we de bekende 'verbondsnamen' tegen: Adam, Noach, Abraham, David.
Onze voorlopige conclusie is dat er kennelijk een bepaalde nadruk ligt op het feit dat Christus afstamt van Abraham. En dat er een 'lijn der geslachten' loopt van Adam naar Hem.
De zwangere Maria gaat naar tante Elizabeth die ook zwanger is. Elisabeth werd vervuld met de Heilige Geest[36] en zegent Maria en de vrucht van haar schoot. Zij op haar beurt barst uit in een lofzang: Haar geest verblijdt zich over God, haar Heiland(!). Van nu aan zullen alle geslachten haar zalig prijzen om de grote dingen die de Machtige aan haar heeft gedaan. Aan het einde van haar jubel zingt ze:
54 Hij heeft Zich Israël, zijn knecht, aangetrokken, om te gedenken aan barmhartigheid, (gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen) voor Abraham en zijn nageslacht in eeuwigheid.
Hier wordt dus een relatie gelegd tussen de beloofde barmhartigheid aan Abraham en de komst van de nog ongeboren Christus van het Nieuwe Verbond. Dat is ook helemaal in lijn met de lofzang van Zacharias bij de geboorte van Johannes:
68 Geloofd zij de Heere, de God van Israël, want Hij heeft omgezien naar zijn volk en heeft het verlossing gebracht, en heeft ons een hoorn des heils opgericht, in het huis van David, zijn knecht, (gelijk Hij gesproken heeft door de mond zijner heilige profeten van oudsher) om ons te redden van onze vijanden en uit de hand van allen, die ons haten, om barmhartigheid te betonen aan onze vaderen en zijn heilig verbond te gedenken, de eed, die Hij zwoer aan Abraham, onze vader, dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen.
Ook hier wordt weer de link gelegd tussen Christus' komst en wat reeds lang geleden onder ede beloofd was aan Abraham. Die was allang hiervóór gestorven. En toch zegt de Schrift dat hij zich op deze dag verheugde en deze heeft gezien![37] Dus een dubbele link: Maria en Zacharias kijken terug, Abraham ziet vooruit. Ze beiden hebben vanuit datzelfde verbond der genade de beloften aan Abraham geloofd en zich verblijd!
Maar niet alleen Abraham heeft de dag van Christus gezien, "de heilige profeten van oudsher" hebben van Hem geprofeteerd en deze tijd aangekondigd, zegt Petrus in een toespraak tot de Joden.[38] En dan is het opvallende dat hij ook weer een directe relatie legt tussen het verbond met Abraham en de Christus:
Gij zijt de zonen van de profeten en van het verbond, dat God met uw vaderen gemaakt heeft, toen Hij tot Abraham zeide: En in uw nageslacht zullen alle stammen der aarde gezegend worden. God heeft in de eerste plaats voor u zijn Knecht doen opstaan en Hem tot u gezonden, om u te zegenen, door een ieder uwer af te brengen van zijn boosheden.
Het is duidelijk: de komst van de Knecht - Christus - is nadrukkelijke vervulling van de belofte aan Abraham. De beloofde zegen aan Abraham en zijn nageslacht komt in de eerste plaats toe aan het volk van de Joden. Maar óók aan anderen. Met prioriteit voor de Joden maar daar blijft het niet bij.
En als Stefanus zijn emotioneel geladen toespraak tot de Joden houdt over Jezus Christus en de verbondsgeschiedenis, die zijn dood wordt, dan begint hij bij het verbond met Abraham en eindigt met het oordeel over de hardnekkige en onbesneden van hart en oren, die zich "altijd tegen de Heilige Geest verzetten".[39] Want zij hebben zelfs gedood degenen die profeteerden van de komst van de Rechtvaardige!
Daarvan getuigde ook Paulus toen hij te Antiochië op de sabbat in een synagoge een woord van opwekking sprak. Hij spreekt de Joden aan als "Mannenbroeders, zonen van het geslacht van Abraham, en vereerders van God". Hij maakt hen het evangelie bekend en zegt dan op een bepaald moment:
32 En wij verkondigen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is, aan ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus op te wekken, gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt.
Uit al deze Schriftplaatsen is zonneklaar dat beloften die aan Abraham zijn gedaan vervulling vinden in Christus' komst. Zo is het door al die Joden, Maria, Zacharias, Petrus, Paulus en Stefanus geloofd en beleden. Wat meer is, de HEERE zélf sprak er zo over. Het is dus onmogelijk het verbond met Abraham los van het nieuwe verbond te zien, zoals het getuigenis wil. Het verbond met Abraham vindt zijn vervulling in het nieuwe verbond van Christus.
Maar, zo zou kunnen worden tegengeworpen, in alle bovenstaande Schriftgedeelten gaat het nog steeds over en tegen de Joden. Heidenen zoals als wij zijn van oorsprong, zijn niet in het vizier in al die mooie teksten.
Echter, we hebben boven reeds gezien dat Petrus zegt dat in de eerste plaats Abrahams zegen toekomt aan het volk van de Joden. Wat is ónze positie dan als nieuw-testamentische christenen in dit verbond?
De brieven van Paulus kunnen ons daarbij verder helpen.
3.2.5 Volk van God
De fundamentele vraag is: Wie behoren er nu bij het volk van God? Zijn er misschien twee volken van God: een Joods volk dat behoort tot het verbond met Abraham en een apart volk van christenen, uit Joden en heidenen?
De Schrift wil daar niet van weten.
We hebben hiervoor al gezien hoe de Bijbel voortdurend het verbond met Abraham relateert aan Christus' Nieuwe Verbond in Zijn bloed. Er is slechts één volk van God op aarde. Daartoe behoort een ieder die in Jezus Christus gelooft. Dat leren we uit m.n. de brieven van Paulus. Ik wil daar een aantal gedeelten uit overwegen.
Romeinen 4:13-25
Paulus benadrukt hier dat Abrahams gerechtigheid niet voorkomt uit het houden van de wet maar hem toegerekend wordt door het geloof in Gods beloften. En omdat dát zo is kan Abraham ook de vader van besnedenen (Joden) en onbesnedenen (heidenen) zijn (vs 16).
Paulus stelt het heel simpel: de oude beloften aan Abraham dat hij tot vele volken zou worden gaat hier in vervulling, want ieder die gelooft behoort bij Abraham en zijn nageslacht. Zo roept [40]God volken die er niet waren tot aanzijn. Dat gaat menselijke mogelijkheden te boven. Dat leerde de HEERE Abraham al door het onmogelijke in zijn gezin te laten gebeuren: de geboorte van een zoon uit een onvruchtbare Abraham en Sara's verstorven moederschoot. Dat is niet minder dan doden levend maken en een mens uit niets creëren (vs 17-19).
Romeinen 9:1-29
Paulus heeft groot verdriet over Israël. Want de Joden, Paulus' natuurlijke verwanten, zijn voor het overgrote deel ongehoorzaam gebleven en hebben Christus niet erkend als Verlosser.[41] Israël heeft Hem verworpen en gedood aan het kruis.
Betekent dat nu dat Gods beloften aan Abraham zouden zijn vervallen? Dat is onmogelijk zegt Paulus (vs 6). En dan openbaart hij een tot dan toe verborgen gebleven geheim (nieuw in het Nieuwe Verbond hoewel al voorzegd!) dat de Joden geschokt[42] zal hebben:
'Niet ieder die van Israël (Jacob) afstamt behoort tot Israël, en
ook is niet ieder die lijfelijk nageslacht van Abraham is, kind van God.'
Dat was al zo in de tent van Abraham zelf. Ismaël zou Abrahams erfgenaam hebben kunnen zijn. Hij was toch een lijfelijke(!) zoon van Abraham - een echte Jood zou je kunnen zeggen? En hij behoorde ook tot de verbondskring, hij werd immers besneden en ontving zo het teken van het verbond. Maar waar hij daardoor recht op krijgt, 'zijn rechtspositie' was een andere. Want deze zoon werd niet geboren uit het geloof in de belofte van God maar uit menselijke berekening. Daarom zal deze zoon níet het beloofde land erven en zijn zaad zal ook niet de Christus voortbrengen. Maar Izaak geldt: hij is wél de zoon van de belofte. Het beloofde land is voor hem. Uit zijn nageslacht zal de beloofde Messias worden geboren.
We leren hieruit dat niet de natuurlijke afstammelingen maar de kinderen die uit Gods belofte zijn geboren gelden als nageslacht van Abraham (vs 7). God roept soeverein uit Joden en heidenen (vs 24) en beperkt zich niet tot wat naar menselijke en natuurlijke maatstaven mogelijk is.[43]
Hij maakt waar wat al door Hosea is geprofeteerd: 'Niet-mijn-volk' wordt 'mijn-volk en 'niet-geliefde' wordt 'geliefde'! (vs 25-26). Daarin behoudt ook het overschot[44] van het Joodse volk dat Christus aanvaardt de eerste plaats naast andere volkeren die zich bekeren (vs 27-29).
Zó wordt de belofte aan Abram vervuld, zoals aangeduid door zijn nieuwe naam:
Abraham, omdat Ik u tot een vader van een menigte volken gesteld heb. Ik zal u uitermate vruchtbaar maken en u tot volken stellen en koningen zullen uit u voortkomen.
Romeinen 11:11-24
Nog op een andere manier onderbouwt Paulus dat er één volk van God is bestaande uit gelovige Joden en voormalige heidenen. Hij vergelijkt het volk Israël met takken aan een edele olijfboom (vs 17). Daar zijn takken, ongelovige Joden, weggebroken om plaats te maken voor takken van de wilde olijfboom, christenen uit de heidenen (vs 19). Samen rusten zij op de ene heilige wortel, d.w.z. afgezonderd tot volkomen dienst aan de Here. Zo zal heel dat nieuwtestamentische volk Israël, bestaande uit gelovige Joden en christenen uit de heidenen, behouden worden.
Galaten 3, 4
Datzelfde komen we ook weer tegen in Paulus' brief aan de Galaten. Hij zegt daar dat diegenen, die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn (vs 3:7). Dat komt nu, in het Nieuwe Testament maar niet zo uit de lucht vallen, maar was al duidelijk ten tijde van Abraham. Want tevoren is het evangelie aan de Abraham verkondigd dat Gods zegen van 'de rechtvaardigheid uit het geloof' ook voor de heidenen was, (vs 8)! Letterlijk staat er: Zo is de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen in Jezus Christus, opdat wij de belofte van de Geest ontvangen zouden door het geloof (vs 3:12).
Het maakt in het Nieuwe Verbond in Christus ook niets meer uit van welk ras je bent (Jood of Griek), welke maatschappelijke positie je ook bekleedt (slaaf of vrije), of je man bent of vrouw. Er telt maar één ding: of je van Christus bent! En als je van Chrístus bent dan ben je kind (zaad) van Abraham. En dus erfgenamen van de belofte aan Abraham, (vs 3:29).
'Erfgenamen', daar besteedt Paulus nogal wat aandacht aan. Voor wie is een erfenis? Natuurlijk niet voor de slaven maar voor de zonen van een heer. Welnu, wij zijn kinderen, zonen van Abraham en dus erven we van Abraham.
Maar we leren van Paulus dat we nog wel iets nauwkeuriger moeten kijken. Want Abraham had twee natuurlijke zonen, Ismaël en Isaak. Erven ze beiden dus? Nee, want er is een diepingrijpende verschil in de manier waarop deze kinderen zijn verwekt. Ismaël is uit ongeloof aan de belofte van God geboren. Abraham zocht immers zelf een weg om de belofte om tot een groot volk te worden te realiseren. Maar hij moest leren te wachten op Gods tijd en op Zijn leven-scheppende genade. Dat heeft hij geleerd uit de geboorte van Isaak.
Dat karakteriseert ook de situatie in het Palestina van Jezus' tijd op aarde. Er is het Joodse Jeruzalem dat Gods belofte veracht, Gods Zoon verwerpt en het van zichzelf verwacht, vergelijkbaar met de houding van Abraham die zelf nageslacht via Ismaël probeert te verwekken om zo Gods beloften in vervulling te laten gaan.
Maar Paulus zegt dat dat de Ismaëlitische slaven-lijn is. Deze lijn zal de zegen van Abraham niet erven. Het zijn slaven, ook al zijn ze natuurlijke afstammelingen van Abraham.
Maar er is ook een ander Jeruzalem (vs 4:26). De bewoners daarvan zijn de vrije zonen van Abraham. Zij zijn, net als Izaak, kinderen der belofte. Zijn bewoners verwachten het van de Heere en zijn beloften, en daarvan alleen. En dus zijn zij erfgenamen van de beloften aan Abraham.[45]
Efeze 2:11-22
De pluriforme eenheid van het nieuwtestamentische volk van God wordt ook hier zo treffend beschreven. In Jezus Christus zijn die veraf waren dichtbij gekomen. Je hoort hier de echo van Petrus' toespraak: …voor u, Joden, is de belofte en voor uw kinderen (!) en voor allen, die verre zijn, zoveel als de Here, onze God, ertoe roepen zal.[46] Want vrede is verkondigd aan hen die veraf en die dichtbij waren (vs 17). De eeuwenoude muur van vijandschap tussen heiden en Jood is weggebroken (vs 14). Voortaan zitten ze in één Kerk, het Lichaam van Christus (vs 16) en hebben samen in één Geest toegang tot de Vader (vs 18).
Dus heidenen: jullie zijn geen bijwoners, geen vreemdelingen meer, maar volksgenoten, medeburgers en huisgenoten van God. Zo rijst op het fundament van het Woord een nieuwe tempel van Joden en heidenen waarin God wil wonen (vs 22). Dat had Paulus ook al aan de christenen uit de heidenen van Korinte geschreven[47]:
'Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.'
Daarbij haalt hij onbekommerd Leviticus 26:12-13 aan! De nieuwe tempel is veel en veel mooier dan de oude gouden tempel. Weliswaar heeft de Here daar eeuwenlang gewoond, maar toch altijd op een afstand van zijn volk. Het Heilige der Heiligen was verborgen achter het voorhangel. Maar nu, het is gescheurd! Die tempel is verwoest en moet nooit meer opgebouwd worden. Want de Here is gaan wonen in de mensentempel van gestapelde levende stenen. Zijn nieuwe en enige volk op aarde.
Wonderschoon!
3.2.6 Land van de belofte
Een van de beloften aan Abraham is dat hij het land Kanaän zal ontvangen tot een altijddurende bezitting.[48] Is dat niet een blijvende belofte die op de een of andere wijze ook nu nog geldt maar die buiten het Nieuwe Verbond valt? Is dat misschien een argument om toch te spreken van het verbond met Abraham naast het Nieuwe Verbond? Misschien een deel van dat verbond dat alleen nog voor de 'natuurlijke' Joden geldt? En dat in 1948 bij het uitroepen van de Joodse staat in Palestina zijn vervulling begon te krijgen?
Nu kunnen we allereerst al weten dat de belofte van Kanaän al eeuwen geleden werd vervuld. Onder Jozua is Israël het beloofde land ingetrokken en heeft het in bezit genomen. En daar heeft het volk gewoond tot en met de tijd van het Nieuwe Testament.[49]
Verder moet het ieder wel opvallen dat in het Nieuwe Testament er nergens over gesproken wordt dat Israël voor altijd in het land Palestina mag en zal blijven wonen. We zien wél dat een ander 'land' beloofd wordt en gestalte krijgt namelijk het Koninkrijk der Hemelen.
Dat koninkrijk is het rijk van God en zijn Zoon. Dat is een machtig rijk want Jezus Christus regeert daarover met kracht. Het omvat de hele schepping.[50] Dat rijk is met de komst van Jezus dóórgebroken.[51] Christus is de eerste in dat rijk en roept de wereld op, door het geloof in Hem, daar ook deel van uit te maken. Overal waar zijn Woord heerschappij krijgt in het leven van de mensen worden zij medeburgers. Gaan ze wonen in het beloofde land.
Dat rijk is er nu al. Want Christus regeert vanuit zijn koninklijke troon in de hemel. Maar tegelijk hebben we van Hem geleerd dat dat rijk in zijn volkomen vorm nog moet komen. Zo leerde Hij dat zijn discipelen (Joden!) al bidden: Uw koninkrijk kome. En wij bidden dat samen met hen. Met de jongste dag komt dat rijk tot zijn volkomen ontplooiing wanneer ieder mens tot aanbidding zal zijn gebracht en al Gods vijanden buiten zullen zijn geworpen[52].
Het Koninkrijk der Hemelen is niet van deze aarde. Het is niet gebaseerd op geweld maar op geloof en liefde. Overal waar dat rijk doorbreekt gaat vrede heersen, met God en met de naaste. Want het is gebaseerd op gerechtigheid die door Christus verworven is aan het kruis.
Het rijk heeft ook een hoofdstad. Maar ook dat is weer niet van deze aarde. Geen Jeruzalem in het Midden-Oosten maar een hemels Jeruzalem dat van boven neerdaalt[53].
Dat is een gróóts perspectief. Een nieuwe aarde waarop de vele volken wonen waarvan al in de belofte aan Abraham werd gesproken. Volken, samenlevend in volkomen gerechtigheid en vrede onder een nieuwe hemel.
Wat een bellevue, wat een uitzicht!
Daarom is het zo armetierig als we blijven steken bij een eerste vervulling van de belofte aan Abraham. Alsof het de Heere gaat om een klein stukje zandgrond en wat rotsen in het Midden-Oosten. Denk toch groot van de JAHWE van het verbond en zijn eeuwige beloften! Het gaat om de aarde en haar volheid, de kosmos. Om álle volken. In dat ene genadeverbond dat van geen wankelen weet. Waarin joden-christenen en heiden-christenen gelijke posities hebben. Hetzelfde machtige perspectief wordt geboden. Óp naar de tweede komst van Jezus Christus op de wolken. Opdat Hij zal zijn alles in allen.[54] En waar de lof aan de drieenige God zal klinken over de hele aarde.
Daar haken we naar, daar bidden we vurig om.
Je ziet dat perspectief al in het Oude Testament. We gaan een paar Schriftgedeelten langs.
Ezechiël 37:25
Zij zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin hun vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en hun kindskinderen, tot in eeuwigheid, en mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn.
Je ziet hier de typisch profetische manier van zeggen. Het verder-liggende perspectief in termen van het oudtestamentische tijdperk. David is natuurlijk allang gestorven, toch zegt de tekst: hij zal hun tot een vorst zijn voor eeuwig. Dat is voor wie oog heeft voor het 'vergezicht' in de Bijbel gesneden koek. Natuurlijk is met David bedoeld Christus, de gezalfde koning. Hij is de Enige van wie gezegd kan worden dat hij regeert in eeuwigheid.[55] In dat verlengde ligt ook het spreken over het land dat gegeven is aan het volk Israël maar dat zijn machtige expansie zal krijgen in het Koninkrijk der Hemelen waarover Jezus Christus eeuwig koning is.
Exodus 19:6
6 En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israelieten spreken zult.
Zo spreekt de HEERE op de berg Sinaï tot Mozes. Geldt dat alleen voor de Israëlieten? Welnee, want zo spreekt de Bijbel ook over Gods nieuw-testamentische volk:
Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen., 1Petrus 2:9-10.
En:
….Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde, Openb. 5:10[56].
Daarvan profeteert ook Jesaja: Jesaja 9:7
Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de HERE der heerscharen zal dit doen.
De vervulling daarvan vinden we weer terug in het Nieuwe Testament:
Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de Heilige Geest, Rom. 14:17. [57]
…opdat gij aan mijn tafel eet en drinkt in mijn Koninkrijk. En gij zult zitten op tronen om de twaalf stammen Israels te richten, Luk 22:30.
Want zo zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Heere en Heiland, Jezus Christus, 2Petr 1:11.
In dit universele rijk staat de deur open en is plaats voor Joden en heidenen. Want:
Ik zeg u, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen met Abraham en Isaak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen, maar de kinderen van het Koninkrijk zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars, Mattheüs 8:11,12.
We zien hier ook dat oorspronkelijke Joodse erfgenamen die zich niet buigen voor de Koning uit dit Koninkrijk worden geworpen!
3.2.7 Wetten en geboden
Met dat nieuwe koninkrijk is heel wat wetgeving en verordeningen vervallen verklaard. Want wat moet je met allerlei offers die een schaduw, een heenwijzing, vormen naar de Koning als Hij gekomen is? Ze zijn overbodig, want de Koning is er, we kennen Hem in zijn volle luister.[58]
Betekent dat álles wat God ons geopenbaard heeft aan wetten bij de Sinaï en daarbuiten niet meer van toepassing is? Zeker niet! De tien geboden zijn b.v. nog helemaal van kracht. De Heere Jezus wijst er zelf geregeld naar in de Bergrede[59]. In diverse nieuwtestamentische brieven wordt rechtstreeks naar de tien geboden verwezen. Als je God liefhebt bewaar je zijn geboden.[60] Doe je dat niet dan ben je een leugenaar! [61] Geboden worden verdiept en soms in een nieuwtestamentisch 'jasje' gegoten. Bijvoorbeeld als verwezen wordt naar het vijfde gebod[62].
Gods geboden en wetten zijn nog steeds richtsnoer voor een dankbaar en bijbels-verantwoord leven. We kunnen er eenvoudig niet buiten. Maar Hij heeft deze in onze harten geschreven. Door de Heilige Geest begrijpen we wat de Here wil met ons: een blij en dankbaar leven waarbij we ons laten leiden door zijn hele Woord.
Het grote punt in het Nieuwe Verbond is dat we Goddank niet meer hoeven te voldoen aan de wet om daardoor onze zaligheid of Gods gunst te verwerven. Christus heeft zijn leven geofferd: de vloek van de wet is gedragen, dat hoeven wij niet te doen en we zijn er niet toe in staat.[63]
Zo kunnen we dankbaar en blij leven in de vrijheid (bevrijding) van Christus.
Wordt vervolgd
NOTEN
[1] Jer 31:31 ev.
[2] Gen 17: 8.
[3] Ex 6: 7.
[4] Ex 29: 45; Lev 26: 12.
[5] Jer 11: 4.
[6] Deut 30:2.
[7] Deut 30: 6. Ook 30:10; 30: 14; 30: 17.
[8] Ps 37:30, 31.
[9] Ps 40: 9.
[10] Ps 51:10.
[11] Resp. Ps 119: 11, 32, 70, 112.
[12] Pred 3: 3; 4: 4.
[13] Ex 34: 7. Herhaald in Num. 14: 18, 19 toen het volk zijn vertrouwen in Gods verbond had opgezegd nadat de verspieders teruggekomen waren.
[14] Ex 34: 9.
[15] Lev 16:21, 22.
[16] Ps 32:2, 5.
[17] Ps 65:3.
[18] Ps 103:3, 10.
[19] Reeds onmiddellijk aan het begin van de Bijbel wordt van zijn werk melding gemaakt, Gen. 1: 2.
[20] Gen 41:38.
[21] Ex 31:3
[22] Num 11:17-25. Vergelijk ook Jes 53:11; 59:20,21; 63:10
[23] Richt 3:10; 9:23; 11:29; 13:25 en andere plaatsen.
[24] 1Sam 10:6; 10:10; 11:6.
[25] 1Sam 16:13.
[26] Ps 51.
[27] Neh 10:23,30.
[28] Heb 11:39,40.
[29] Mat 26:28; Mar 14:22; Luc 22:20; 1Kor 11:16,21.
[30] Hebr 8:6.
[31] Jes 53.
[32] Gen 3:15.
[33] Luk 10:18; Op 12:9.
[34] Ps 110; Kol 3:1; Heb 1:3 etc.
[35] Mat 1:1-17.
[36] Luc 1:4 Alweer een voorbeeld van het werk van de Heilige Geest in het nog oude verbond.
[37] Joh 8:56.
[38] Hand 3:21.
[39] Hand 7.
[40] Hand 2:39. Petrus haalt daar aan Joël 2:32 en Jes 57:19.
[41] Rom 10:16-21.
[42] Vergelijk ook Petrus' reactie op de ontmoeting met Cornelius, Hand 10; Gal 2:11.
[43] Over de positie van Ismaël in het verbond heeft wijlen ds. J.R. Wiskerke uitgebreid en zeer verhelderend geschreven in zijn boek "Volk van Gods roeping.
[44] Rom 11:5: Een overblijfsel naar de verkiezing der genade. Nog enigen die behouden worden, 11:14.
[45] Ps 2:6,8; Ps 72:8-11,17b; Ps 87, Ps 102:19; Hand 15:17, Jes44: 3-5; Amos 9:11-12, Zach 9,1; Ef 2:14-22.
[46] Hand 2:39.
[47] 2Kor 6:16-18.
[48] Gen 17:8.
[49] Even afgezien van de ballingschap. Maar ook daar geldt van dat de Here trouw is aan zijn belofte. Overeenkomstig de bepalingen van zijn verbond straft hij het volk met verbanning naar een vreemd land.
[50] Vergelijk Rom. 4:13: Abraham is een erfgenaam van de wereld!
[51] Luk 10:9.
[52] Luk 13:28.
[53] Op 21:2.
[54] 1Kor 15:28.
[55] Heb 1:8.
[56] Zie ook Op 1:16.
[57] Zie ook Mat 5:20, Mat 6:33.
[58] Heb 8:5;10:1.
[59] Mat 5:17-48.
[60] Joh 14:15.
[61] 1Joh 2:4.
[62] Kol 3:20. Vergelijk ook b.v. Mat 5:22,28.
[63] Gal 3:13.