Ethiek

Rond de Schrift

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Kerk en Israël

 

Ds. M.A. Sneep

01-06-24

 

Lezing bondsdag 20 april 2024 te Lutten.

 


 

Kerk en Israël; Kerk en Israël beiden voorwerp van Gods ontferming

 

Ds. M.A. Sneep

 

Actualiteit

 

Israël en de plaats van Israël is weer volop in het nieuws. Natuurlijk aangewakkerd door de vreselijke gebeurtenissen die er sinds die verschrikkelijke dag op 7 oktober 2023 hebben plaatsgevonden. Waarschijnlijk heeft iedereen van ons wel beelden gezien of er over gelezen. De gebeurtenissen in Israël, de oorlog in Gaza, de spanningen in het Midden-Oosten houdt de wereld bezig.

Antisemitisme steekt vooral in Europa sinds 7 oktober 2023 opnieuw de kop weer op. Het lijkt wel of Joden nooit ergens lang veilig zijn. Het is dieptreurig dat vandaag bij Joodse onderwijsinstellingen gewapende beveiliging noodzakelijk is. Dat joden op straat uitgescholden en belaagd worden en zich onveilig voelen.

 

Maar de gebeurtenissen in het Midden-Oosten rondom Israël heeft er ook voor gezorgd dat Israël weer in het middelpunt van de theologische belangstelling staat. Het geeft discussies tussen kerken, christenen en binnen kerkgenootschappen zo bleek ook afgelopen week in het RD. De confrontaties in de Tweede Kamer tussen met name de christelijke partijen en de partij DENK zijn meer dan alleen politieke discussies. Vele krantenartikelen in het RD en in iets mindere mate in het ND zijn en worden er aan gewijd. We denken bijv. aan het boekje ‘Israël Gods oogappel en wij' van dr. W. van Vlastuin dat als boekje is verstrekt en zo onder de aandacht van de abonnees van het RD wordt gebracht. Aan de uitzendingen van christenen voor Israël waarin niet alleen het laatste nieuws wordt gemeld, maar ook theologisch wordt geduid en besproken.

Elke dag is Israël in het nieuws. Dr. Van Vlastuin schrijft: ‘Nergens ter wereld roept oorlog zoveel emoties en zoveel tegenstellingen op als in Israël. Het lijkt wel of de hele wereldgeschiedenis om Israël draait’. [1] Meer dan voorheen komen wij in aanraking met de bijzondere plaats die Israël in het denken van veel reformatorische christenen inneemt.

 

Dit alles vraagt ook van ons om verdere doordenking over Israël en over hoe wij ons als kerk tot Israël dienen te verhouden. Wat kunnen wij op grond van de Bijbel zeggen over de positie van Israël? Over de relatie tussen kerk en Israël? Welke plaats heeft het Joodse volk in ons denken en spreken? En hoe spreken wij erover. Bidden wij er voor thuis, maar ook in de erediensten? Welke plaats hoort het volgens de Bijbel te hebben. Kortom, de actualiteit geeft aanleiding om (opnieuw) over de verhouding kerk en Israël na te denken.

Dat brengt ons bij de vraag?

 

Heeft het Joodse volk nog een bijzondere positie?

 

Is God klaar met Israël? Heeft God Zijn doel met Israël niet bereikt door de Jood Jezus? Sommigen, waaronder ook dr. P. van Gurp[2] beantwoorden deze vraag bevestigend. Ja, als Christus gekomen is en het offer heeft gebracht, heeft Israël zijn taak volbracht. Dan gaat God terug naar het oorspronkelijke plan: het gaat Hem immers om de hele wereld.

 

Israël heeft inderdaad met de komst van de Messias zijn taak volbracht. Maar de vraag is niet of Israël zijn taak voor God volbracht heeft. Maar of God zijn taak t.a.v. Israël volbracht heeft. Voordat ik daar verder op inga gaan we eerst terug naar het ontstaan van het Joodse volk. De verkiezing van Israël begint met de roeping van Abraham. De HEERE belooft hem een groot volk te maken en zegt hem toe dat in zijn zaad alle volken van de aarde gezegend zullen worden (Gen. 12: 1-3). Het volk is dus door God uitgekozen. Bij monde van Mozes horen we de HEERE zeggen dat Hij hen uit alle volken van de aarde heeft uitgekozen om Zijn volk te zijn, dat Zijn Persoonlijk eigendom is. De HEERE heeft hen uitgekozen niet op basis van de kwaliteiten van het volk, maar vanwege de liefde van de HEERE voor hen. En vanwege de eed die Hij met hun vaderen gezworen had. (Deut. 7: 6-8).

 

Het is deze trouw van de HEERE aan Zijn verbond waardoor Hij elke keer verder gaat met een ongehoorzaam en opstandig volk. Het hele OT laat zien dat ondanks het feit dat Israël het verbond met de HEERE overtrad, Zich tegen de HEERE verzette, de HEERE trouw bleef aan Zijn verbond. Zelfs toen God in de Persoon van Jezus tot Zijn volk kwam, hebben ze Hem niet aangenomen. Ze zijn weliswaar wat het Evangelie betreft vijanden vanwege u, maar wat de verkiezing betreft geliefden vanwege de vaderen. En daarom zien we telkens dat de HEERE van Zijn kant trouw blijft aan Zijn verbond. En zijn beloften vervuld in een trouwe rest die dwars door Gods oordelen wordt bewaard.

 

Als Elia bang is dat hij alleen overgebleven is, stelt de HEERE hem gerust dat er in Israël zevenduizend door de HEERE overgelaten zijn, die hun knieën niet gebogen hebben voor de Baäl, en van wie de mond hem niet gekust heeft (1 Kon. 19: 18). Het is de apostel Paulus die deze woorden citeert in Rom. 11: 4 om duidelijk te maken dat de situatie van Israël onder de nieuwe bedeling niet anders is dan onder de oude. Er is nog altijd een overblijfsel.

 

De taak van Israël was om voor de volkeren een licht te zijn, om Gods heil te zijn tot aan het einde van de aarde (Jes. 49: 6). Het zijn de apostelen geweest, allen overigens Joden, die het Licht van het Evangelie, vanuit Jeruzalem verspreid hebben naar de einden van de aarde.

 

De christelijke kerk is er dankzij Gods verbond met Abraham. Jezus, de Christus is het beloofde Zaad van Abraham (Gal. 3: 16). Na Pinksteren geldt dat Christenen uit de heidenen niet langer vervreemd zijn van het burgerschap van Israël en vreemdelingen zijn van de verbonden van de belofte (Ef. 2: 12). In éen lichaam hebben Jood en heiden toegang tot de Vader, door het geloof in Jezus Christus. Met de komst van Christus is de tussenmuur van afscheiding tussen Israël en de volkeren verbroken (Ef. 2: 14-15). Het NT maakt duidelijk dat voor zowel Jood en heiden geldt dat je alleen deelt in de vervulling van de belofte aan Abraham, door het geloof in Jezus Christus.

 

Als Paulus de gemeente Gods volk noemt, bedoelt hij daarmee alle Joden én niet-Joden die Jezus hebben aangenomen als hun Verlosser. (Gal. 3 : 19-29). Wat betekent de verbreking van deze tussenmuur voor de positie van het Joodse volk?

Betekent dit dat de kerk volledig in de plaats van het oudtestamentische Israël is gekomen? En dat het Joodse volk vandaag als volk geen bijzondere betekenis meer heeft onder de nieuwe bedeling?

 

Wanneer de christelijke kerk zich als vervanging van het volk Israël ziet dan doet zij geen recht aan de continuïteit tussen de oude en de nieuwe bedeling. Allereerst moet de christelijke kerk zich niet als de vervanging van Israël zien, maar als uitbreiding van de gelovige rest binnen Israël. De kerk is het geestelijke Israël van God dat bestaat uit Joden en heidenen die Jezus als de Christus belijden. De kerk mag delen in het heil dat aan Israël is toegezegd. De heidenen zijn mede-erfgenaam van dezelfde belofte in Christus, door het Evangelie (Ef. 3: 6). Zo is Abraham de Vader van alle gelovigen. De ‘echte’ kinderen van Abraham zijn niet in de eerste plaats de Joden, maar degenen die geloven in de beloften van Evangelie. Dat geldt voor beiden: Gelovigen uit het Joodse volk, de joden. En voor de gelovigen uit de andere volken, de heidenen. De één is niet meer dan de ander. Beiden in Christus gelijk.

 

Juist omdat de kerk zich een uitbreiding weet van de gelovige rest binnen het Joodse volk, moet het dus juist ook voor de kerk tot groot verdriet zijn dat het overgrote deel van het Joodse volk door haar ongeloof niet deelt in de vervulling van de aan haar gegeven beloften. Paulus heeft de vervulling van de heilsgeschiedenis in Christus niet ontkend of gerelativeerd. Integendeel (Kol. 1: 26-27). Toch kwam Paulus niet tot de conclusie dat Israël als gevolg daarvan had afgedaan. 

Voor de apostel Paulus is dat zo’n grote bron van droefheid, en een voortdurende smart, dat hij zelfs zo ver gaat door in Rom. 9 vers 2-3 te schrijven dat hij zou wensen vervloekt te zijn, weg van Christus, ten gunste van zijn verwanten naar het vlees betreft. Hieruit spreekt de grote liefde die de apostel heeft voor het joodse volk. Dat blijkt ook wel uit wat Paulus schrijft in hoofdstuk 10: 1. Waar Paulus een inkijkje geeft in zijn eigen hart als het gaat om zijn gedachten over het Joodse volk. Hij schrijft daar: Broeders, de oprechte wens van mijn hart en mijn gebed tot God voor Israël zijn gericht op hun zaligheid. Dan ligt het toch in lijn om met Paulus ook onszelf de vraag te stellen: als dit Paulus zijn wens en gebed is… Is dit ook mijn wens? En ook ons gebed? En als dat niet zo is, hoe kan dat dan?

Tot het joodse volk behoren de vaderen, en uit hen is, wat het vlees betreft de Christus voortgekomen, Die God is boven alles te prijzen tot in eeuwigheid. Amen! (Rom. 9: 5). In navolging van de apostel Paulus kunnen we dan toch stellen dat liefde tot de Heere Jezus, als de beloofde Christus en de enige Zaligmaker, samen hoort te gaan met liefde tot het volk, waaruit Hij is voortgekomen.

 

Eerder heeft de apostel, aan het begin van hoofdstuk 9 de unieke en bevoorrechte positie die het joodse volk, ook na Pinksteren nog heeft, beschreven. Zo schrijft hij in vers 4: Zij zijn immers Israëlieten, voor hen geldt de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften. We lezen dus niet voor hen gold, maar voor hen geldt de aanneming tot kinderen en de beloften. [3] De belofte van de HEERE aan Abraham en Zijn nageslacht gedaan, gelden ook in de nieuwe bedeling, na het afbreken van de tussenmuur tussen Israël en de andere volken nog steeds. God verbreekt Zijn eeuwig verbond met hen niet! Petrus heeft dat op de Pinksterdag ook mogen verkondigen namens de verheerlijkte Christus. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die veraf zijn, zovelen als de Heere, onze God ertoe roepen zal. Gods belofte allereerst voor de joden, en na Pinksteren ook voor de gelovigen en hun kinderen uit de andere volken.

 

Heeft God zijn volk verstoten? De apostel Paulus geeft ons het antwoord in Rom. 11: 1: Volstrekt niet! Paulus zelf is er een levend voorbeeld van. Niet alleen in de tijd van Elia, maar ook in de tijd van Paulus is er nog een overblijfsel overeenkomstig de verkiezing van de genade. En wat in de tijd van Elia en Paulus gold, geldt ook vandaag.

Hoewel het overgrote deel van de Joden Jezus als de door God gegeven Christus verwerpt en daardoor niet deelt in de vervulling van de belofte, blijf het Joodse volk een bijzonder volk. Want, de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk. Aan geen enkel volk, buiten het Joodse volk, is de garantie gegeven dat onder haar altijd een overblijfsel naar de verkiezing van Gods genade zal zijn. Zo is in elke tijd, ook onze tijd, elke bekeerde Jood een bewijs dat God Zijn belofte voor Zijn eeuwenoude verbondsvolk niet vergeten is.

 

Concluderend. Niet alleen onder de oude bedeling had het joodse volk een bijzondere plaats. Met alle veranderingen die met de komst van Christus hebben plaatsgevonden, waardoor geldt dat binnen de christelijke gemeente, jood en heiden dezelfde positie hebben, blijft Israël een volk dat niet met de andere volken gelijk kan worden gesteld. God is en blijft trouw aan Zijn eens gesloten verbond met Israël en aan de aan hen gegeven beloften en bedreigingen, zo blijkt voornamelijk uit het apostolisch onderwijs van Paulus.

Het is Gods trouw en Zijn genade wat dan ook hoop geeft voor de toekomst van het Joodse volk. De vraag is niet wat Israël kan met Jezus, maar: Wat zou de levende Christus kunnen met het ongeloof van Israël.[4]

 

Onze relatie met en tot Israël

 

Israëls ongeloof heeft niet het laatste woord. Dat heeft het de geschiedenis door niet gehad. Gelukkig niet. Gods liefde en trouw bleken de eeuwen door sterker te zijn dan de vijandschap en het ongeloof van Zijn volk.

Hoe moeten wij ons nu tot Israël verhouden?

 

Dat brengt ons bij de bekende hoofdstukken van de apostel Paulus waarin hij ingaat op het geheimenis van Israël. In Rom. 9 maakt Paulus duidelijk dat er binnen het verbond tweeërlei kinderen zijn. Niet allen die uit Israël zijn, horen bij Israël schrijft Paulus in vers 6. Niet omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen. Het meest duidelijke voorbeeld hiervan zijn Jakob en Ezau.  Het feit dat het overgrote deel van de joden niet in Jezus geloofden als de Christus verschilde niet wezenlijk van de situatie onder de oude bedeling. Het is alleen vanwege Gods genade dat Hij zijn volk niet verstoten heeft. Er is net zoals in de oude bedeling, ook in de tijd van Paulus nog een overblijfsel dat wél gelooft. En zo is er een verharding gekomen over Israël. En dat is toch het wonderlijke. Door hun val is de zaligheid tot de heidenen gekomen, met als doel om hen tot jaloersheid te wekken (11: 11). God is Israël niet uit het oog verloren!

Als dan hun val voor de wereld rijkdom betekent, en hun verlies rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid! (11: 12). Iets dergelijks staat ook in vers 15: Want als hun verwerping verzoening voor de wereld betekent, wat betekent dan hun aanneming anders dan leven uit de doden? Hier zien we hoe het geestelijke welzijn van Israël en van de christelijke kerk, door God in verband met elkaar zijn gezet. 

 

Wat betekent dit dat hun aanneming niets anders betekent dan leven uit de doden voor de heidenen?

Wat bedoelt de apostel Paulus met de uitdrukking ‘leven uit de doden’. Er zijn twee mogelijkheden. De eerste is dat zoals de verwerping van Israël gevolgd werd door de verzoening voor de wereld, de aanneming van Israël gevolgd zal worden door de opstanding van de doden op de jongste dag. De tweede mogelijkheid is dat de aanneming van Israël gevolgd zal worden door een massale bekering onder de heidenen, tot een bloei van de christelijke kerk onder de andere volken.

Vervolgens gebruikt Paulus vanaf vers 17 het beeld van een olijfboom om de relatie tussen Israël en de kerk afkomstig uit de heidenen uit te werken. Heidenen worden ingelijfd op de aloude stam van het verbond met Abraham.

Bij de wortel kunnen we denken aan Christus of aan de vaderen met wie het verbond is opgericht. Nu worden er natuurlijke takken van de boom afgerukt. Dat zijn de ongelovige Joden, terwijl de christenen uit de heidenen wilde takken zijn, die in de olijfboom worden ingeënt. Heidenen krijgen deel aan de heilsbeloften die aan Israël zijn toegezegd. Zoals we zingen in psalm 87: 4: Hen tellen, als in Isrel ingelijfd en doen de naam van Sions kindren dragen. De kerk uit Israël en de kerk uit de volken zijn dus nauw met elkaar verbonden. Voor Paulus is dit beeld aanleiding om de gelovigen uit de heidenen, dus ook ons, te waarschuwen, ons niet hooghartig tegenover het ongelovige deel van het joodse volk op te stellen. Heb geen hoge dunk van uzelf, maar vrees! Want als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, dan is het ook mogelijk dat hij u niet spaart.

 

Vanaf vers 23 noemt de apostel de reden waarom er hoop is voor Israël.  God is machtig om hen op nieuw te enten! Zij zijn tenslotte de natuurlijke takken. Als wij dan afgehouwen zijn van een olijfboom die van nature wild was, en tegen de natuur in op de tamme olijfboom geënt zijn, hoeveel te meer zullen zij die natuurlijke takken zijn, geënt worden op hun eigen olijfboom.

De verwerping van Israël is niet volledig en ook niet definitief. Eenmaal zal in overeenstemming met Gods beloften, heel Israël zalig worden. De apostel Paulus wil niet dat wij onwetend zijn van dit geheim. Van dit mysterie. Namelijk dat er voor een deel verharding is over Israël gekomen is, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan. En zo zal heel Israël zalig worden.

Wat betekent dit mysterie voor de toekomst van Israël?

 

De uitleg van het zalig worden van heel Israël is onder gereformeerde exegeten niet eenduidig. Sommigen leggen ‘heel Israël’ uit als het ‘geestelijk’ Israël dat bestaat uit Joden en heidenen (Calvijn). Deze uitleg houdt gezien de context geen stand. Alle elf de keren dat de apostel in deze drie hoofdstukken de naam Israël gebruikt is deze van toepassing op het Joodse volk. Anderen leggen heel Israël uit als het geheel van het overblijfsel afkomstig uit het Joodse volk naar de verkiezing van de genade (W. Hendriksen, H. Bavinck, P. van Gurp). En weer anderen leggen het zo uit dat er altijd onder het Joodse volk een overblijfsel naar Gods verkiezing zal zijn, maar ook dat het Joodse volk in de toekomst massaal Jezus als de Christus zal belijden. De verwerping van Israël is niet volledig en niet definitief (Augustinus, Athanasius, Greijdanus, e.a.).

 

Alzo zal heel Israël zalig worden. Alzo. Dat betekent voornamelijk: op deze manier. Het ingaan van de volheid van de heidenen gebruikt God tot de bekering van Israël. En tegelijk sluit deze betekenis een tijdsbepaling niet uit[5]. Het ingaan van de volheid van de heidenen geeft het tijdstip aan waarop de massale bekering van Israël plaatsvindt. Gezien de directe context valt dat laatste niet uit te sluiten. Een ieder die dat doet, zegt of schrijft te veel. 

 

Wat betekent dit alles voor de houding van de kerk richting het Joodse volk?

Ik wil een aantal dingen noemen. Val hierbij terug op wat o.a. Wilhelmus a Brakel hierover geschreven heeft in zijn boekje met als titel: ‘Toekomst voor Israël’[6]

 

Het wijst ons allereerst op Gods onveranderlijkheid. God verbreekt, ondanks al hun zonden en hardnekkigheid, Zijn belofte niet; niet één van al die goede woorden tot hen gesproken, zal Hij op de aarde laten vallen. Verheerlijk God daarin en wordt daardoor gesterkt in de onveranderlijkheid van het verbond van de genade en zijn beloften die God zeker aan u, gelovigen zal vervullen, en verwacht ze in het geloof, met volharding.

 

Veracht de Joodse natie niet. Zijn wij als kerk onze oudste broer Israël niet wat vergeten? Of missen wij hem eigenlijk helemaal niet in Gods huisgezin? Rekenen wij er voldoende mee wat de apostel Paulus schrijft dat de genadegaven en de roeping van God onberouwelijk zijn?

 

Heb medelijden met hen vanwege hun godsdienst. Het overgrote deel gelooft niet in Jezus als de van God gegeven Zaligmaker. Daardoor leven zijn onder het oordeel van YHWH. Zij leven in een staat waarin zij niet zalig kunnen worden, en niets anders te verwachten hebben dan de eeuwige verdoemenis. Wekt zo’n ellendige staat geen medelijden op?

 

Bid voor hun bekering.

 

Verwek hen tot jaloersheid door een heilig leven. Wanneer wij in contact komen met Joden. Dat door de manier waarop wij als kerk ook spreken en schrijven, de Joden iets mogen ervaren en zien van het beeld van de Heere Jezus en wij hen op die manier voor Christus mogen winnen.

 

Laat de kerk zich uitspreken tegen elke vorm van antisemitisme.

 

Laten wij prioriteit geven aan het Joodse volk als het gaat om de verkondiging van het Evangelie. Ik wil hierbij ook verwijzen naar één van onze formuliergebeden achter in ons kerkboek. Daarin bidden wij om de verbreiding van het Evangelie onder Joden en heidenen. Eerst de jood en daarna de heiden. Dit is ook in het Nieuwe Testament altijd de volgorde geweest. Ik denk aan het slot van de het Bijbelboek Handelingen. Daar lezen we dat de apostel Paulus wanneer hij als gevangene in het centrum van de heidense wereld is, Rome. Eerst de voornaamsten van de Joden uitnodigde en probeerde om hen van ’s morgens vroeg tot de avond toe, zowel uit de Wet van Mozes als uit de profeten, te bewegen tot het geloof in Jezus. Eerst de Jood en dan de Griek.

 

Slot

 

In de hedendaagse gesprekken binnen en buiten de kerk wordt o zo snel het gesprek gevoerd in de sfeer van:  ben je voor of tegen Israël. Voor christenen dreigt daarbij het gevaar dat wij of ons in hoogmoed boven Israël verheffen en aan hen geen aandacht schenken. Of dat wij bewogen als we zijn met Israël ons drukker zijn met haar politieke situatie dan met haar zaligheid. Zoals iemand ergens schreef: De zaligheid mag dan wel uit de Joden zijn (Joh. 4: 22), zij is echter niet door de Joden maar door Christus alleen. [7]

 

Het is de Heere Zelf die ook in onze tijd door de gebeurtenissen rondom Israël opnieuw aandacht vraagt voor de eerstgeborene, voor het Joodse volk. Ik denk dat we daar de HEERE dankbaar voor mogen zijn. Laat Gods verbondstrouw een aanmoediging en een pleitgrond zijn om voor het Joodse volk te bidden. En laat dan onze bede vooral zijn of de HEERE wil geven dat het Joodse volk mag gaan geloven in de Heere Jezus als de Messias. Laten we naar ons kunnen bijdragen aan de verkondiging van het Evangelie onder hen. Zodat zij horen en geloven dat de zaligheid in geen ander is dan in Jezus Christus de Nazarener. En dat er geen andere Naam onder de mensen gegeven is waardoor ieder mens, jood en niet jood zalig moeten worden.

 

Ons telkens realiserend dat ook wij, die voorheen God ongehoorzaam waren, ontferming hebben verkregen door de ongehoorzaamheid van Israël. Opdat ook zij door de ontferming die aan ons bewezen is, ontferming zouden verkrijgen. Israël en de andere volken beiden voorwerp van Gods ontferming. Beiden worden niet zalig dan door Gods barmhartigheid alleen. God die Zijn Zoon gaf: Jezus Christus. En een ieder die in Hem gelooft heeft eeuwig leven!

 

Want, God heeft hen allen in hun ongehoorzaamheid opgesloten om zich over allen te ontfermen. O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zjin Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen! Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst iets gegeven en het zal hem vergolden worden? Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen. (Rom. 11: 33-36).

 

 

NOTEN

[1] Van Vlastuin, W. (2023) Gods oogappel en wij, blz. 9.

[2] Van Gurp, P. Het chiliasme – de leer van het duizendjarig rijk (http://www.gereformeerdkerkbladdebazuin.nl/artikel/657 op d.d. benaderd op 16/4/2024).

[3]  De vries, P. (2013).  De ene olijfboom. De verhouding tussen de christelijke kerk en het Joodse volk

[4] Van Vlastuin, W. (2023) Gods oogappel en wij.

[5] Doekes, G. (1915) De betekenis van Israëls val, commentaar op Romeinen IX-XI.

[6] a Brakel, W. (2016). Toekomst voor Israël (opnieuw uit het origineel beschreven en ingeleid door ds. C.J. Meeuse. 

[7] Van Kooten, R. (1993) Aan zijn voeten.