Bonhoeffer (2)
N. van Dijk
19-03-16
Over Bonhoeffer werd en wordt veel gepubliceerd. En waar enkele decennia geleden vanuit de GKv vooral kritische geluiden te horen waren is dit nu compleet veranderd. Kritiek is omgeslagen in grote waardering. De publicaties van toen worden niet meer genoemd. Maar hebben deze voorgangers het dan bij het verkeerde eind gehad?
Het lijkt ons goed om nog een keer een publicatie van dr. W.G. de Vries (1926-2006) te noemen. In 1969 verscheen zijn boek: ‘Het eeuwige evangelie en de vierde mens, gedachten over bijbel, kerk en moraal’. In zijn woord vooraf schreef hij:
“De vierde mens”, de mens van het na-christelijke tijdperk, laat steeds luider zijn stem horen. Zijn stemgeluid dringt ook door binnen de muren van de kerk. Met name de vraag naar het gezag van de bijbel is een brandend probleem geworden voor vele van onze tijdgenoten, die nog niet met God en godsdienst gebroken hebben. En allerlei verschuivingen in de moraal hangen samen met de vraag: Hoe hanteer ik de Schrift?”
In hoofdstuk 5 schrijft hij over de theorieën van John A. T. Robinson. Zijn theorieën en die van zijn geestverwanten werden een stimulans voor verschuivingen in de moraal. In allerlei kerken leidde dit in de vorige eeuw tot grote veranderingen wat de levenswandel betreft. De Vries noemt in zijn boek verschillende namen van theologen die invloed op hem hadden. Onder meer de namen van Tillich, Bultmann en Bonhoeffer.
Aan Bonhoeffer geeft dr. De Vries dan speciaal aandacht (blz. 171) en wijst erop dat zijn theologie de moderne christen bijzonder aanspreekt. En dat is geen wonder, gezien zijn levensloop.
“Een dapper en bewogen man met veel internationale contacten. Wie zijn brieven uit New York leest uit de periode 1930/31 komt onder de indruk van de profetische scherpte, waarmee hij het conflict tussen een echt belijdende kerk en het nazidom toen al zag aankomen. In 1943 werd hij gearresteerd en geëxecuteerd.
Bonhoeffer heeft in zijn leven geworsteld om Gods Woord als kracht voor het leven te handhaven, zowel voor het verliberaliseerde Amerikaanse milieu waarin hij verkeerde als in het vernazificeerde Duitsland. Het was voor hem geen theorie, maar levenszaak”.
Het grote probleem waarmee hij worstelde was de vraag hoe het evangelie invloed kon uitoefenen in de moderne wereld en op de moderne (studerende) jeugd. Bonhoeffer heeft zich dan ook volgens De Vries vooral tegen het einde van zijn leven intensief bezig gehouden met ethische vraagstukken. In het postuum verschenen ‘Ethik’ schreef hij:
“Het subject van het handelen is niet langer de geïsoleerde enkeling, maar de mens, die voor andere mensen verantwoordelijk is; de norm voor het handelen is niet een algemeen geldig principe, maar de concrete naaste, zoals deze mij door God gegeven is; de beslissing valt niet meer tussen het duidelijk als goed gekende en het klaar gekende boze, maar ze wordt in het geloof gewaagd met het oog op de verhulling van goed en kwaad in de concrete historische situatie”.
Inzake verkiezing en verwerping komt Bonhoeffer dicht bij Karl Barths ‘in Christus verworpen èn verkoren’ te liggen. Hij schrijft: “Maar juist deze wereld, die in Christus veroordeeld is, is in hem aangenomen en geliefd en heeft de belofte van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde”. Over de kerk zegt hij: “Zij mag Lichaam van Christus heten omdat in het lichaam van Jezus Christus werkelijk de mens en dus alle mensen aangenomen zijn”.
Bonhoeffer wil dan ook niet weten van een speciale christelijke ethiek, van een duidelijke scheiding tussen goed en kwaad, van een kerk die ‘afgescheiden’ is van de wereld.
“Christus was wezenlijk geen leraar, wetgever, maar een mens, werkelijk mens, zoals wij. Hij wil daarom ook niet dat wij in onze tijd leerlingen, vertegenwoordigers en voorstanders van een bepaalde leer zijn, maar mensen, werkelijke mensen voor God”.
Volgens De Vries verdwijnt bij Bonhoeffer de tegenstelling tussen geloof en ongeloof, tussen hem die God dient en hem die God niet dient. Als het gaat over wat de wil van God is, merkt Bonhoeffer op:
“De poging te zeggen, wat eens en voor altijd goed is, is van oudsher perse steeds mislukt. Niet wat eens en voorgoed goed is kan en moet gezegd worden, maar hoe Christus onder ons nu en hier gestalte aanneemt”.
Bonhoeffer zou er zeker wel oog voor hebben dat er mensen zijn die het Woord van Christus aannemen en geloven, en dat er mensen zijn die dit niet doen, maar “de gelovigen staan dan ook in de wereld, plaatsvervangend voor àlle mensen”.
Bij Bonhoeffer is er geen uiteindelijke zekerheid omtrent goed en kwaad. We kunnen niet spreken van een christelijke tegenover een onchristelijke levenswandel, er is geen christelijke moraal, het ‘Gij geheel anders’ is niet te verwezenlijken.
In zijn bespreking van het werk van Bonhoeffer merkt dr. De Vries op dat het bij alle verwarring op het gebied van geloof en zede, kerk en kerkregering, wetenschap en kunst, aankomt op het fundament.
“Het gaat om de grond waarop ons geloof alleen kan rusten: het eeuwig blijvend Woord van God. Steeds moet de vraag gesteld worden: Zijn de apostelen en profeten alleen maar voorbeelden van menselijke benaderingspogingen van het Woord van God of getuigen Gods, instrumenten van normatieve openbaring, ja dan nee?
Voor Bonhoeffer is het evangelie eigenlijk niet meer dan een oorkonde van wat mènsen in vroegere tijd en in hun situatie van Gods Woord begrepen hebben, maar het is niet meer het normatieve Woord voor ons leven nu”.
Maar:
“Paulus spreekt echter met gezag van boven. Dit betekent dat ook voor de christelijke moraal, voor de dagelijkse levenswandel, het Woord van God normatief en gezaghebbend is. Daarom onderscheidt de kerk zich van de wereld juist in haar levensgedrag. Paulus volgt een bepaalde gedragslijn, die normatief wordt gesteld. Niet alleen voor een bepaalde tijd, maar voor alle tijden, want het zijn wegen ‘in Christus’, die heden en gisteren dezelfde is, ja tot in eeuwigheid (Hebr. 13: 8).”
De wil van God voor alle tijden en voor allerlei situaties van ons mensenleven komt naar ons toe in de Bijbel. De gereformeerde belijdenis blijkt dan ook altijd weer actueel te zijn voor de christelijke levenswandel.
“We staan nog aan het oude front, ook als het gaat over verschuivingen in de moraal ten aanzien van verschillende vraagstukken, levensgedrag en alles wat daarmee samenhangt. Tegenover Robinson en allen die hem volgen blijven wij belijden: ‘Al de Schriften zijn van God ingegeven en zijn nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren, en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust’ (2 Tim. 3: 14-17). Col. 3: 12 leert ons te zoeken ‘de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn’. Dit is de enige wijsheid die behoudt. De enige wijsheid in een wereld waarvan geldt: ‘Heeft God niet de wijsheid der wereld dwaasheid gemaakt?’ Het heeft God immers behaagd door de ‘dwaasheid der prediking’ te redden hen die geloven. Door die prediking, die met gezag van boven komt, omdat zij de kracht Gods brengt, die kracht, waardoor de Zijnen gaan leven, niet gelijkvormig aan deze wereld, maar als mensen Gòds”.