Ethiek

Kerkverband

Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

A & B, van tweeën één

 

D.J. Bolt

24-02-24

 

De Gereformeerde Kerken (hersteld) en de Gereformeerde Kerken Nederland zijn in 'staat van eenwording'. Zaterdag 16 maart a.s. wordt de eerste gezamenlijke vergadering van de afgevaardigden van beide Generale Synodes gehouden! Op naar Vereniging!
We schrijven dat laatste woord bewust met een hoofdletter. Want ieder die een beetje kerkgeschiedenis kent denkt deze dagen ook aan de Vereniging van 1982 waarbij de Afgescheidenen van 1834 en de Dolerenden van 1886 samen verder gingen als de Gereformeerde Kerken in Nederland.

Wat kunnen we van onze voorgeschiedenis leren? Ging de eenwording van een leien dakje? Wat ging er goed en wat niet?

 

We gaan twee dingen doen. In de eerste plaats iets over de gebeurtenissen m.b.t. de Vereniging naar voren halen. Daarvoor gebruiken we samenvattend een treffend verhaal dat Willem Bouwman in het Nederlands Dagblad[1] publiceerde.
Vervolgens geven we aandacht aan een boeiend en actueel hoofdartikel dat ds. H. Drost schreef in Weerklank[2] over kerkkeuze. Het raakt principieel aan het proces waarin we als kerken verkeren.

 

Aandacht voor de Vereniging

 

In het ND publiceert historicus Willem Bouwman onder de titel Van Ulrum tot Urk elke week iets over 'bruggen en breuken in het Nederlands protestantisme sinds 1834'. Inmiddels is aflevering 51(!) verschenen die gaat over wat er gebeurde na de Vereniging van 1892. Daar is natuurlijk heel veel over te vertellen maar Bouwman spitst zijn verhaal toe op de gebeurtenissen in het Groningse Bedum. We geven zijn verhaal (samengevat en aangevuld) weer want we kunnen er van leren.

 

Meteen na de Vereniging in 1892 ontstonden er grote moeiten in de Gereformeerde Kerken: tussen gereformeerd-A en gereformeerd-B. Gereformeerd-A staat voor de afgescheiden kerken –voortgekomen uit de Afscheiding in 1834 -, en gereformeerd-B voor de dolerende kerken – ontstaan in 1886 bij de Doleantie onder leiding van dr. Abraham Kuyper. Beide kerken hadden zich afgescheiden van de Nederlands Hervormde Kerk. We laten er iets van zien aan de hand van gebeurtenissen in het Groningse dorp.

 

In Bedum, Noord-Groningen, werd al in 1836 een afgescheiden gemeente gesticht. Vijf jaar later bouwden de Afgescheidenen er hun eigen kerkgebouw. De gemeente breidde zich gestadig uit zodat in 1878 zelfs een groter kerkgebouw betrokken moest worden.

In 1886 werd het vijftigjarig bestaan van de gemeente feestelijk gevierd.

 

Een jaar later, 1887, scheurde de hervormde kerk in Bedum opnieuw. Ook daar vond, na de Doleantie van 1886, een plaatselijke 'doleantie' plaats. De Heraut, het blad van Kuyper, schreef dat daarmee in Bedum ‘het werk der reformatie was aangevangen’.
Deze Dolerenden hadden dezelfde bezwaren als de Afgescheidenen een halve eeuw eerder.

Maar…. Ze sloten zich niet bij de Afgescheidenen aan maar stichtten hun eigen kerk. Vanaf oktober 1887 kwamen deze dolerenden samen in een schuur die tot kerkzaal was omgebouwd.

Zo waren er dus twee gereformeerde kerken in Bedum, toen geheten de kerk van de afgescheiden Christelijke Gereformeerde Kerk en de dolerende Nederduitsche Gereformeerde Kerk. Op drie minuten loopafstand van elkaar…
De Afgescheidenen waren bepaald niet blij met de stichting van deze nieuwe Bedumse kerk. Volgens hun kerkenraad hadden de Dolerenden zich moeten aansluiten bij hun gemeente!

 

'Bedum' was niet uniek, ook elders in Nederland ging het zo. Afgescheidenen en Dolerenden waren eensgezind in hun afwijzing van de leer in de Hervormde Kerk en deelden hun liefde voor de gereformeerde leer. Maar over en weer waren er ook bezwaren en vooroordelen. Kuyper, leider van de dolerenden, had geen goede pers bij Afgescheidenen nadat hij de Afscheiding ‘krank in de levenswortel’ had genoemd. Toe maar!

 

Maar hoe ging het verder na 1892 toen de beide kerkverbanden toch waren verenigd als de Gereformeerde Kerken in Nederland?

In Bedum en vele andere plaatsen veranderde er niets. En daar had de synode van 1892 ook al rekening mee gehouden. Daar waar de samensmelting van Afgescheidenen en Dolerenden nog op zich liet wachten zouden de gemeenten van Afgescheidenen en Dolerenden (voorlopig) kunnen blijven bestaan en binnen het ene kerkverband aangeduid worden met Gereformeerde Kerk A en Gereformeerde Kerk B respectievelijk.

 

Waren er verschillen tussen gemeenten en predikanten van A en B? Bouwman noemt enkele. Een dominee van A preekte anders dan een dominee van B. Een A-dominee was meestal opgeleid aan de Theologische School in Kampen, een B-dominee aan de Vrije Universiteit van Kuyper in Amsterdam. Doorgaans preekte een A-dominee 'iets eenvoudiger en gemoedelijker' dan een B-dominee, die vaak wat 'zelfbewuster en geleerder' was. Een geoefend kerkganger hoefde maar een paar minuten naar een preek te luisteren om te weten of er een A-man of een B-man op de kansel stond…

Ook waren de A- en B-gemeenten heel ongelijk over het land verdeeld. !n Groningen bijvoorbeeld waren maar 7 B-gemeenten, in Friesland bijna 70! Hoewel de meeste Afgescheidenen en Dolerenden behoorden tot het gewone volk, kon ook worden waargenomen dat Afgescheidenen wat eenvoudiger en meer teruggetrokken leefden terwijl Dolerenden assertiever en activistischer waren.

 

Sommige dominees van Afgescheidenen en Dolerenden preekten zelfs al voor de Vereniging van 1892 in elkaars kerken echter het zou in veel plaatsen nog enkele tientallen jaren duren voor A en B tot samensmelting kwamen. Ook bleek dat veel A-gemeenteleden liever dan samen te smelten met een B-gemeente zich aansloten bij de Christelijke Gereformeerden die niet met de Vereniging waren meegegaan…

 

Terug naar Bedum.
Ook daar was de animo tot samensmelting niet groot. De A-gemeente (1600 leden) had de B-gemeente (270 leden) niet echt nodig. Beter in vrede naast elkaar dan in onvrede met elkaar bestaan, zei men bij de Afgescheidenen.  Maar de Dolerenden noemden het gescheiden voortbestaan een zonde voor Gods aangezicht!

Maar gelukkig, nadat  ds Hittjo Hummelen in 1920 predikant van de Afgescheidenen werd verenigden de beide gemeenten zich in 1921! Eindelijk!

 

Tot zover een (kleine) greep uit de geschiedenis van het kerkelijk leven rond de Vereniging van 1892. De verleiding is groot om dit verhaal te kopiëren en A-kerken en B-kerken erin te vervangen door DGK resp. GKN (soms omgewisseld). Het is frappant hoeveel Aha Erlebnisse, herkenningsmomenten, dat oplevert voor onze tijd. Doe het maar eens.
Maar zullen we, nu we nog (ietsje?) vóór onze '1892' staan, proberen de fouten van onze voorvaderen te vermijden? Iemand die daaraan werkt is ds. H. Drost, zo ervoeren wij tenminste zijn genoemde artikel in Weerklank. We gaan daaruit het een en ander samenvatten, citeren en aanvullen.

 

Keuzekerk of kerkkeus

 

Het artikel, onder deze kop, besteedt veel aandacht aan de betekenis van kerkgrenzen, geografisch maar vooral ook wat die voor ons kerkelijk gedrag betekenen. Ds. Drost heeft geconstateerd: 'we zijn als kerken binnen de GKN ­familie kerken geworden die niet meer aan een bepaald dorp of bepaalde stad gebonden zijn.' En ja, dat is ook zo in DGK waar gemeenteleden niet zelden vanuit hun woonplaats ver moeten reizen naar hun 'kerkstad of kerkdorp'. Terwijl vroeger je 'gewoon' lid was van de kerk in je woonplaats en bij verhuizing (vaak) 'natuurlijk' lid werd van je 'eigen' kerk in de nieuwe stad of het dorp. Het zgn. parochiemodel of het territoriale gemeentemodel, zoals Drost het duidt.

 

Vroeger, maar de tijden zijn veranderd. Ds. Drost constateert dat 'onder invloed van de tijdgeest' op dit gebied 'het wereldse individualisme ons meer te pakken heeft gekregen dan we zelf door hebben.' Hij citeert:

 

"We maken een eigen religieus pakket met ruimte voor elementen uit verschillende tradities. We voegen ons niet meer naar een bestaande traditie (met ook haar minder aantrekkelijke kanten!), maar zoeken een passende mix van inzichten en praktijken".[3]

 

Moderne christenen, zo neemt de predikant waar

 

'kijken rond, ze bezoeken gemeentes, ze letten op voor- en nadelen, het gaat vooral om de sfeer (minder om de leer), belangrijk is de muziek (minder de prediking). Jonge gezinnen gaan naar kerken met meer jeugd omdat daar meer aansluiting is en laten ogenschijnlijk zonder veel hartzeer de oude gemeente achter zich.

Het gevolg is dat de kerk "steeds meer 'decontextualiseert': in plaats van

een natuurlijke verbinding met de wijk of het postcodegebied, is de kerkelijke gemeenschap vooral een netwerk geworden op basis van een bepaalde identiteit, geloofs- en levensstijl. De directe omgeving raakt steeds meer uit beeld van de kerkelijke praktijk'.

 

Velen vinden kerkgrenzen helemaal 'uit de tijd', wensen een ander model van gemeente-zijn. Namelijk een kerk waar je betrokken kunt zijn op de manier die bij jou past. Missioloog J. van 't Spijker probeert dat principieel te onderbouwen met: 'in de kerk van nu moet gaan om een principiële openheid met Christus in het midden'. Citaat:

 

"Christus is tenslotte het middelpunt. Het gaat in de eerste plaats om Hem,

en niet om de grenzen die mensen insluiten of uitsluiten. Dat Christus het middelpunt is, impliceert dat er in alles wat er gedaan wordt een aspect van bewegen is. Hetzij naar Hem toe, hetzij van Hem af. Dat plaatst de discussie over mogelijke grenzen op de juiste plaats: grenzen zijn rafelig. Uiteindelijk gaat het er niet om of mensen er wel bij horen of dat ze in de gemeente passen, maar of ze, in welke mate dan ook, in beweging zijn of misschien wel groeien naar Christus toe".[4]

 

Is dit een goede ontwikkeling?, vraagt ds. Drost.

Positief is aandacht te hebben voor mensen van buiten de kerk en voor hun vragen. Hebben we dat eigenlijk wel terwijl er 'mensen uit de wereld willen toetreden tot de Gereformeerde Kerk, geraakt door de Geest van de prediking?'

Maar afgezien daarvan, Drost gaat niet mee de geschetste moderne ontwikkeling.

 

'Want het is goed aandacht te hebben voor gasten, maar help je hen door niet duidelijk te zijn over bekering, toetreding en viering van het avondmaal? Je ziet in deze ontwikkeling hoe eenzijdig de kerkvisie wordt als je alleen maar denkt vanuit de missionaire gemeente en niet vanuit de pastorale gemeente. De pastorale begeleiding en sturing en zorg (en goede tucht) krijgt geen plek meer als de mens zelf gaat bepalen welke kant hij of zij in de kerk op gaat.

 

Het is allemaal veel te vrijblijvend. Dat maakt dat de kerk geen veilig thuis is voor zoekers. In missionaire literatuur weet men precies aan te wijzen wat er misgaat in onze maatschappij en hoe groot-de eenzaamheid is als gevolg van de vrijblijvendheid. Je moet daar niet in meegaan, maar tegenover die kilte van de moderne maatschappij juist de warmte zetten van een hechte gemeenschap.'

 

Wat zijn Bijbels dan normen en waarden als het gaat om je visie op kerk en kerkgrenzen? Ds. Drost verwoordt het basaal zo:

 

'Bijbelse normen zijn dat je trouw bent (in geloof, maar ook aan je gemeente). Een Bijbelse benadering is dat het niet om jezelf moet gaan, maar om het dienen van de ander.'

 

Drost ziet gelukkig veel van deze Bijbelse liefde in de gemeenten. De blijdschap over weer gezonde verkondiging bindt aan elkaar. Maar er blijkt ook bij gereformeerde christenen een moderne houding te zijn van zelf willen bepalen bij welke gemeente je hoort:
 

'Zo zie je dat binnen de GKN (en de DGK?) mensen van de ene naar de andere gemeente gaan. In de ene gemeente staat de prediking de shoppende christen niet aan. Even verderop heeft een ouderling iets gezegd, waarom je maar naar een andere gemeente binnen het kerkverband verhuist. Een derde rijdt de kerk in zijn of haar woonplaats voorbij omdat - ja, zeg het maar.

 

Het is zo ongereformeerd als wat. Want zo worden de Bijbelse normen van trouw en dienen niet nageleefd. De gereformeerde belijdenis spreekt de Bijbel na en noemt ook de mentaliteit die daar bij past. Dat is dat je je hals buigt. Dat is dat je niet je eigen ego vooropzet. Dat is dat je de anderen wilt dienen. Dat zijn die prachtige zinnen in artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Het gaat erom een trouw kerklid te zijn:

 

"Zo wordt de eenheid van de kerk bewaard; men onderwerpt zich aan haar onderwijzing en tucht, buigt de hals onder het juk van Jezus Christus en dient de opbouw van de broeders overeenkomstig de gaven die God aan allen verleend heeft, als leden van eenzelfde lichaam."

 

Het is nodig dat er verandering komt. Laten kerkenraden niet langer zomaar leden van een andere gemeente toelaten, maar in overleg treden met de betreffende kerkenraad. Dat is van belang om een gezond (gefuseerd) kerkverband te hebben onder Gods zegen. Het is nodig dat gemeenteleden gaan kijken hoe je elkaar kunt opbouwen in het geloof in plaats van te kijken hoe je aan je trekken kunt komen.

 

We zeggen hier van harte amen op.

 

Eén kerkverband

 

Aan het slot van zijn artikel stelt ds. Drost de vraag wat dit betekent voor de vorming van één kerkverband bestaande uit DGK en GKN gemeenten die verschillende achtergronden hebben. Hij refereert dan ook aan de Vereniging van 1892. De kerken

 

'vonden elkaar op de basis van Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis. Dat is een prachtige stap, maar hoe nu verder? In die situatie zitten wij nu ook na de uitspraak over eenwording.'

 

De predikant ziet hoe men toen 'vanuit verschillende invalshoeken het probleem van gemeentevorming en gemeentegrenzen dacht op te lossen. Er waren drie benaderingen: de principiële benadering, de pastorale benadering en ook de missionaire benadering.
Drost licht ze nader toe.

 

Principiële benadering

Deze benadering volgde dr. A. Kuyper. Volgens hem is het een kwestie van scheppingsordening want God heeft de mensen ingedeeld in landen en plaatsen. De kerk heeft zich daaraan te houden.
Maar, zegt Drost, deze benadering deugt en werkt niet. Onze territoriale gemeentegrenzen volgen niet uit Bijbelse gegevens, zijn eerder uitwerking ervan. Het is ook niet aan Scheppingsordeningen te koppelen. Gemeentevorming op basis van gebied moet niet gebruikt worden om een geestelijke eenheid in en tussen gemeenten af te dwingen.

 

Pastorale benadering

Hierbij staat de zorg voor Christus' kudde van Christus centraal bij de vaststelling van kerkgrenzen. Er wordt aangesloten bij wat er in de tijd gegroeid is in een bepaald gebied. Kenmerkend is ook dat de ­gewenste gemeentelijke indeling niet dwingend wordt opgelegd. Maar dat men zich daar wel zoveel mogelijk aan moet houden.

Ds. Drost haalt daarvoor Calvijn aan die benadrukte dat het gaat om pastorale trouw. Dus geen dwang uitoefenen om bij een bepaalde gemeente aan te sluiten, maar wel inzetten op de trouw als goed motief om samen kerk te zijn.

Zo zal men zoveel mogelijk blijven bij de gemeente waar God je plaatst en niet gaan shoppen, is de conclusie van de predikant.

 

Missionaire benadering

Ook de missionaire opdracht, 'gaat en verkondigt', aan de gemeente is een belangrijk punt bij de overweging rond kerkgrenzen. Afbakening van gebieden was bij het ontstaan van allereerste gemeenten 'volstrekt niet relevant'. Het ging om het brengen van het Evangelie aan ieder die dit maar horen wilde. Dus de vraag is: hoe kunnen we samen zó kerk zijn dat we daaraan kunnen voldoen, zo de kadelaar van Christus zijn!

 

Tot slot ds. Drost:

 

'Hoe gaan wij het benaderen als DGK en GKN in elkaar schuiven? Vanuit welk motief gaan we denken, spreken en organiseren?

Dat zal nog heel wat wijsheid, geduld en liefde vragen. Ik vermoed dat dat gesprek in de nieuw te vormen classes gevoerd zal worden en wens ieder die daarin leiding moet geven liefde, wijsheid en geduld toe.'

 

Van tweeën één

 

We hebben in de titel van ons verhaal van tweeën één gezet. Dat is een beetje dubbelzinnig. Het kan als een beslissende vraag worden ervaren, zoiets als: Is  het dit of dat, van tweeën één, zeg het maar!

Deze vraag kan inderdaad ook zo gesteld worden t.a.v. de eenwording van onze kerken. Gaan we nu aan de slag met daadwerkelijke eenheid óf leven we voorlopig nog maar naast elkaar verder? We hebben elkaar wel als ware kerken aanvaard maar gaan nu de handen ook uit de kerkelijke mouwen om daar gestalte aan te geven? Om het maar wat concreter te maken, door voortaan gezamenlijk in één synode bijeen te komen en zoals ds. Drost wil classes (o.a.) grenzen te laten vaststellen?

Met betrekking tot eenheid werden we weer 'getriggerd' door dat zinnetje in het verhaal van Willem Bouwman, we hebben het gecursiveerd:

 

Beter in vrede naast elkaar dan in onvrede met elkaar bestaan, zei men bij de Afgescheidenen.   

 

We zeggen daar hartgrondig nee tegen. Want wij hebben elkaar coram Deo als ware Christus-kerken leren kennen en dat uitgesproken. Dat vraagt naar onze belijdenis om één verband van kerken. En niet om, bijvoorbeeld, een landelijke 'zusterkerkrelatie' waar we elkaar voorlopig nog maar wat kunnen te ontwijken.

Nee, net als in 1892, we gaan samen verder, dus van tweeën één is één!

 

Daarom zijn we blij met het verhaal van ds. Drost dat ons aanspoort de tijdgeest van het wereldse individualisme te onderkennen en te bestrijden. Die kan uitkomen in onze keuze van een gemeente, en of in handhaven van 'eigen' kerkverbanden om onze voorkeurskeuze te faciliteren. Om voorlopig maar tevreden te zijn met 'één in Christus over kerk(verband) muren heen'.
Blij zijn we dat ds. Drost art. 28 van onze NGB aanhaalde, we doen het hier nog eens:

 

"Zo wordt de eenheid van de kerk bewaard; men onderwerpt zich aan haar onderwijzing en tucht, buigt de hals onder het juk van Jezus Christus en dient de opbouw van de broeders overeenkomstig de gaven die God aan allen verleend heeft, als leden van eenzelfde lichaam."

  

De eenheid in het ware geloof die we wederzijds hebben beleden moet ook zo concrete werkelijkheid krijgen! Anders hebben we een ernstige vergissing begaan…

 

Aan het eind van Drost artikel, zo zagen we hierboven al, verwacht hij dat er nog 'heel wat wijsheid, geduld en liefde' nodig zal zijn en wenst dat ieder toe die bij de vormgeving van classes is betrokken.

Ja, we kunnen ook op dat punt leren van de geschiedenis van '1892'. Het zal vast niet gemakkelijk zijn en strijd opleveren. Maar als dat een goede strijd is mogen we de zegen van de Heere verwachten. En vooral, als we ons laten beheersen door de Heilige Geest die de gaven van liefde, wijsheid en geduld wil geven aan allen die Hem daarom bidden. Dan mogen we het volste vertrouwen hebben dat het goed komt!

 

Tot slot in lijn hiermee geven we nog iets door van een van de laatste sprekers, een zekere Bos, op de 'verenigings-synode' van 17 juni 1892. Hij wilde

 

'… kort weergeven, wat in zijn hart leefde, met 'een woord uit het Woord', namelijk 'Geloof alleenlijk'. De voorgaande avond, ten huize bij de familie Hovy, waar hij velen ontmoette die hij tevoren nauwelijks kende, had hij de gemeenschap der heiligen gevoeld. Maar het samenleven moet nu beginnen. Dan kunnen er moeilijkheden, zelfs onaangenaamheden komen. In dat alles zullen we de weg van de eenheid slechts blijven vinden door het geloof alleen.
„Laat ons daarom niet staan in eigen kracht, maar laat ons leunen en steunen op Jezus, alleen geloovende in Hem. Dat geloof zal alle vrees verbannen; dat geloof zal niet beschaamd maken”.[5]

 

 

 

NOTEN



[1] ND, 19-02-24.

[2]Weerklank, februari 2024.

[3] Betrokken in Gods missie. Basisboek missiologie, Kokboekencentrum 2023, p150.

[4] Dr. J. van t' Spijker, (red.), Gods missie ­onze agenda? Apeldoornse studies, no.80, p.88. Deze centered set­ benadering wordt in de Nederlandse missionaire context meer en meer gehanteerd, staat in het boek Betrokken in Gods missie. Basisboek missiologie, Kokboekencentrum, 2023, p.191

[5] Bouma, H., de vereniging 1892, p168/169