Motivatie en demotivatie voor werken aan kerkelijke eenheid
L. Heres
19-03-11
In het kerkelijk Nederland van vandaag wordt veel gepraat en geschreven over kerkelijke eenheid. Kennelijk is de motivatie daarvoor groot.
Wie zijn oor te luisteren legt in de verschillende kerken in Nederland, hoort overal de wens en meestal ook een roep om eenheid. Als je daarop af zou gaan, zou je mogen verwachten dat die alom gewenste eenheid wel binnenkort gerealiseerd zal gaan worden. Maar wie maar eventjes toekijkt hoe de eenheidspogingen vorderen, die is al gauw een illusie armer. Neem alleen al de verschillende visies over de manier waarop die eenheid bereikt zou moeten worden. En, niet te vergeten, wat versta je nu eigenlijk onder schriftuurlijke eenheid?
De kerkelijke kaart van Nederland zoals die momenteel voor ons ligt, is het resultaat van een ontwikkeling van vele jaren. Een gevolg daarvan is dat verschillende kerken verschillende tradities met zich meenemen. Het samensmelten van kerken zou alleen daarom al een crisis teweeg kunnen brengen over de eigen identiteit. Zo bezien is het eigenlijk niet zo vreemd dat gesprekken tussen kerken vaak meer weg hebben van een loopgravenoorlog dan van een samensprekingsproces. De kenmerkende aspecten van een andere kerkgemeenschap worden veelal als vreemd ervaren en benoemd. Een bevragende opmerking en een benoeming van een als vreemd ervaren aspect fungeert in de praktijk meestal als bevestiging van de eigen status quo en een verdere verdieping van de kloof tussen beide.
Kan het ook anders? Moet het niet anders? Mogen de verschillen niet benoemd worden? Is het zelfs niet nodig om de discussie aan te gaan over zaken die de belijdenis van de kerk raken? Het gaat toch om een eenheid in de waarheid? Dat zijn allemaal vragen waar een gefundeerd antwoord op gegeven moet worden. Maar een eerste belangrijke vraag lijkt mij of het überhaupt nodig is om te werken aan kerkelijke eenheid. Wanneer we die vraag vanzelfsprekend met ja zouden beantwoorden, zonder dat antwoord te verantwoorden, zouden we de kans lopen om onze energie te geven aan iets waar we helemaal niet toe geroepen zijn. Bovendien bedreigt ons het gevaar dat we ons in ons denken over kerkelijke eenheid meer door de geest van de tijd laten leiden dan door de Geest van het Woord. In onze ongelovige maatschappij hoor je volop spreken over onderlinge acceptatie en klinken woorden als gelijkheid en saamhorigheid. Dat gebeurt onder invloed van normen als menselijke autonomie en individualisme, normen die haaks staan op de Schrift. Wat is het dan belangrijk dat onze motivatie niet hetzelfde is als een christelijke camouflage voor een puur heidens eenheidsstreven. Kortom, het is van groot belang om te zoeken naar een goede motivatie voor het werken aan kerkelijke eenheid. Dat is de insteek van dit artikel, wat betekent dat veel andere belangrijke vragen nog onbeantwoord moeten blijven. Misschien komen we ook gedachten op het spoor waaruit bij nader inzien blijkt dat er voor het werken aan die eenheid niet alleen een grote motivatie leeft, maar dat er meer demotiverende factoren zijn dan we denken.
Motivatie en demotivatie
Het is niet zo moeilijk om een paar ontwikkelingen te noemen die een bijzonder demotiverend effect hebben voor het werken aan kerkelijke eenheid. Er is een tendens die de eenheid van de kerk tot iets ongrijpbaars maakt. De eenheid van de kerk is dan iets van later op de jongste dag. Of van boven in de hemel. De eenheid van de kerk is dan iets waar je alleen geestelijke dingen over kunt zeggen of vaag over kunt filosoferen. Maar wanneer de zaken er op die manier voor liggen, wordt het zo groots en verheven dat het over onze hoofden heen gaat en ons niet echt meer raakt. Dat demotiveert om na te denken over het werken aan concrete kerkelijke eenheid.
Een andere ontwikkeling ligt voor het oprapen. Kijk maar naar de praktijk. De kerk staat garant, zo lijkt het tenminste, voor onenigheid en verdeeldheid. Wie te lang kijkt naar de scheuringen onder broeders van hetzelfde huis, kan gemakkelijk ontmoedigd raken. Dan moet je oppassen om bij de woorden ‘werken aan eenheid’ niet een vieze smaak in de mond te krijgen. ‘Laten we er maar over zwijgen, voordat we nog meer kapot maken.’ Over demotivatie gesproken.
Toch, hoe begrijpelijk het ook is om de motivatie te verliezen, het Woord van God geeft aanleiding om verwachtingsvol en blij te spreken over kerkelijke eenheid. En deze blijdschap is nog reëel ook. Want het Woord van God negeert de werkelijkheid van de kerkelijke verdeeldheid niet. Zij wijst ook de oorzaak daarvan aan en noemt die zonde. Het verblijdende hieraan is nu dat God midden in deze zondige werkelijkheid een wedergeboorte en een vernieuwing wil geven en daar garant voor staat. Daarmee is gezegd dat de kerk een werk van God zelf is. En dat het niet afhankelijk is van ons broddelwerk! Dat maakt het inderdaad verheven, omdat God ver boven mensen verheven is. Maar Hij is niet alleen verheven en verborgen, maar Hij komt naar ons toe en maakt zichzelf bekend. In zijn beloftewoord, in Jezus Christus en in de heilige Geest komt Hij in deze wereld in ons leven. Daarom mogen we concluderen dat, ondanks onze zonde en terwijl Hij onmeetbaar groot is, God een blijde en concrete verwachting geeft voor de kerk.
Wat is daarin onze verantwoordelijkheid? Die is dat wij ons laten inschakelen in Gods werk. Dat wij zonde blijven noemen wat zonde is en dan ook de blokkades uit de weg ruimen. Maar vooral dit: bidden om genade en vergeving van deze concrete zonde. Hebt u, net als Daniël, wel eens om genade en vergeving gebeden voor de hele kerkelijke gemeenschap waar u lid van bent met de woorden ‘wij hebben gezondigd’ (Dan. 9)? Onze verantwoordelijkheid is dat wij denken, spreken en handelen in overeenstemming met zijn Woord. Laten we nu eens vanuit het Woord nagaan of wij daardoor gemotiveerd kunnen worden voor het werken aan concrete kerkelijke eenheid.
Opdat de wereld gelove
Wij leven tot het moment aanbreekt van de wederkomst van onze Heiland in genadetijd. Ja, de hele wereld leeft in genadetijd. De kerk is in de wereld om het tot de einden van de aarde te verkondigen dat er alleen op het geloof in de naam van Jezus en de bekering tot zijn dienst behoud is. Ze is een zoutend zout en een lichtend licht.
De gemeente van Christus op aarde moet een afspiegeling vertonen van haar Heiland. Dat geldt ook voor de eenheid van de gemeente. Zo zegt Christus dat in Joh. 17:21: opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En even verderop in vers 23 zelfs: dat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt.
Met andere woorden weerhoudt de onenigheid onder Gods kinderen de wereld er juist van om in Hem te gaan geloven. Wat is dat een diep ernstige zaak. Hoe zouden wij het moeten verantwoorden dat er mensen voor eeuwig verloren gaan, mede door onze onderlinge onenigheid?
Maar zo liggen de kaarten er wel bij in Nederland. Er zijn plaatsen in Nederland waar meer dan vier gemeenten zijn (al waren het er maar twee), die zich er alle vier voor uitgeven dat ze de gemeente van Christus zijn. Maar toch erkennen ze elkaar onderling niet, hebben de avondmaalstafels van elkaar gescheiden, lopen langs elkaar heen naar de kerk en ga zo maar door. Welk beeld moet een onkerkelijke dan krijgen van de Here? Hij ziet een God die tegen zichzelf verdeeld is. Of een God die zijn volgelingen niet bij elkaar kan houden. Een God die onenigheid uitwerkt. Maar hoe zou iemand hierdoor de indruk kunnen krijgen dat de Here zijn volk liefheeft? En dat het goed is om naar de kerk te gaan? Bedenk daarbij eens dat een onkerkelijke in eerste instantie het verschil niet ziet tussen hervormd, gereformeerd, charismatisch, oud-gereformeerd, vrijzinnig of zelfs rooms-katholiek. De verdeeldheid tussen kerkelijke gemeenschappen die allemaal de naam van Christus claimen ondermijnt op zichzelf de wervingskracht van de kerk. Ongeacht de legitieme schuldvraag voor de kerkelijke scheuringen die de kerkgeschiedenis kent. Maar de situatie is zelfs zo erg dat die verdeeldheid ook bestaat onder kerken die aan dezelfde gereformeerde belijdenis gebonden zijn en die niet aan andere denkbeelden willen binden.1
Het getuigenis naar de wereld is kortom meer dan motiverend om te werken aan kerkelijke eenheid.
Gemeenschap
De Bijbel vergelijkt de kerk met een lichaam. De leden van de gemeente zijn als de ledematen, die gescheiden van elkaar niet kunnen functioneren. Sterker nog, als het ene lid pijn te verduren krijgt, dan ondervinden alle andere leden die pijn. Hetzelfde geldt voor blijdschap. Alle ledematen van het lichaam worden gestuurd door het hoofd. Zo zijn in de kerk alle levende leden verbonden met Christus, die het Hoofd van zijn gemeente is. Paulus schrijft dat het lichaam een welsluitend geheel vormt en dat door de dienst van al haar geledingen (Ef. 4:16). Daarbij heeft hij het oog op de oudsten en andere ambtsdragers. In de brief aan Kolosse werkt hij het nog wat verder uit en noemt die geledingen pezen en banden (Kol. 2:19). Zo wordt ons een compleet beeld van een lichaam voor ogen getekend, waarmee de kerk wordt vergeleken.
Door dat beeld begrijpen we dat de leden van de kerk niet individueel kunnen functioneren. Wie aan Christus is verbonden, is aan zijn lichaam verbonden. Zo is ook te begrijpen dat ieder lid medeverantwoordelijk is voor het functioneren van het lichaam. Deze structuur voorkomt dat gemeenteleden vereenzamen. Want als de pijn daarvan wordt ervaren, dan is dat ook de pijn van de andere leden. Zo zorgt de Here voor ons, want Hij weet dat het niet goed is voor de mens om alleen te zijn. Hij heeft de mens geschapen als in gemeenschap (Gen. 2:18). Daarom mag ieder gemeentelid ook gemeenschap verwachten en oefenen. Omdat hij een plaats in dat lichaam heeft.
Het beeld van het lichaam laat ons ook zien, dat de gemeenschap van de kerk niet afhankelijk is van het initiatief van de leden. Er is niet pas een lichaam nadat de verschillende ledematen naar elkaar toe zijn gegroeid. Het is andersom: de gemeenschap komt voort uit het Hoofd dat de leden naar zich toe trekt. Mijn plaats in deze gemeenschap is niet allereerst mijn keus, maar die plaats is mij gegeven. Ik zou ook kunnen zeggen, dat ik mijn identiteit ontvang vanuit Christus en zijn lichaam. Alleen daarom al is gemeenschap veel meer dan de optelsom van alle individuen (zie HC zondag 21).
Met echte gemeenschap is onlosmakelijk onderlinge verantwoordelijkheid verbonden, dat zich bijvoorbeeld uit in toezien op en meeleven met elkaar. Als de kerk zo’n gemeenschap hoort te zijn dan staat de Nederlandse situatie van kerkelijke gescheidenheid daarmee in een schril contrast. Wanneer broeders en zusters in Christus van elkaar gescheiden worden door kerkelijke verdeeldheid, dan is dat als een hoofd met twee of meer lichamen. Lichamen, waarvan de leden elkaar niet herkennen of zelfs afstoten, maar die toch verbonden willen zijn in één hoofd. Daardoor wordt onderling meeleven geblokkeerd. Hoe kan iemand echte christelijke gemeenschap ervaren als zijn broeder of zijn zuster van hem gescheiden is in een andere kerkgemeenschap? Hoe is het mogelijk om in zo’n situatie je onderlinge verantwoordelijkheid vorm te geven? Je komt er niet door de geestelijke eenheid te beklemtonen en tegelijk de kerkelijke gescheidenheid in stand te houden. Want wanneer ernst genomen wordt met die geestelijke eenheid, dan zal dat moeten blijken. En wel in werkelijke eenheid, om onderling meeleven en onderlinge verantwoordelijkheid metterdaad te laten zien.
Daarom is ook de werkelijk bijbelse gemeenschap een motivatie om te werken aan kerkelijke eenheid.
Demotiverende factor: verminderd gemeenschapsbesef in visie op het kerkverband
Aparte bespreking verdient de zaak van het kerkverband. Want wanneer we spreken van de gemeente als lichaam van Christus, dan ligt de eerste focus bij de plaatselijke gemeente. Dat wordt versterkt doordat er gesproken is over de ambtsdragers als de pezen en banden van dat lichaam.
Toch neemt dat niet weg dat de focus ook breder ligt dan alleen bij de plaatselijke gemeente. Wanneer Paulus bijvoorbeeld in Ef. 3:10 spreekt over de gemeente als een middel waardoor aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid van God bekend moet worden, dan wijst dat onmiskenbaar door naar het wereldwijde lichaam van Christus. Een plaatselijke gemeente is, zoals het woord al zegt, gebonden aan een bepaalde plaats. Maar het wereldwijde lichaam van Christus is dat natuurlijk niet. Vandaar ook dat er op allerlei verschillende plaatsen gemeenten kunnen zijn.
Nu moeten wij hier niet een tegenstelling van maken tussen de zichtbare gemeente enerzijds en het onzichtbare wereldwijde lichaam van Christus anderzijds.2 Dan zou Christus twee (of nog veel meer) lichamen hebben. Maar de Bijbel kent toch echt maar één kerk. Het wekt minder misverstand om, in plaats van over het onzichtbare lichaam, te spreken van het onoverzienbare lichaam van Christus. Want niet voor niets heb ik hierboven gemotiveerd dat de geestelijke eenheid vraagt om en tot uiting komt in daadwerkelijke eenheid. En die wordt plaatselijk weldegelijk zichtbaar in een ambtelijk geordende gemeente.
De gemeenschap van de kerk wordt dus op allerlei plaatsen zichtbaar in zulke gemeenten. En al die gemeenten op al die plaatsen zijn met elkaar verbonden door hetzelfde Hoofd Christus. Dat betekent dat er tussen die verschillende gemeenten een hechte gemeenschapsband is. Door die principiële gemeenschapsband is een kerkverband niet zomaar een optie of een mogelijkheid, maar is het een plicht. Wij zijn wellicht geneigd om bij een kerkverband meteen te denken aan de naam van de kerk, aan synodes, kerkorde, officiële besluiten, etc. Dat is verwarrend, omdat die zaken de kern nog niet raken. Maar de kern van het kerkverband is de onderlinge gemeenschapsband. Dat is gemakkelijk concreet te maken. Denk maar aan de gasten aan het Avondmaal. Een broeder uit een andere plaatselijke gemeente mag het Avondmaal meevieren, omdat hij in dezelfde gemeenschap deelt. Wanneer een gezin verhuist naar een andere plaats, kunnen ze de attestatie van hun oude gemeente inleveren. Ze voegen zich immers niet opnieuw bij de gemeenschap van het lichaam van Christus? En omdat deze gemeenschapsband ook verantwoordelijkheden met zich meebrengt en dus ook vraagt om gemeenschapsoefening, kunnen gemeenten zich niet zomaar ongemotiveerd onttrekken aan de verplichtingen ervan. Die verplichtingen worden neergelegd in onderlinge afspraken waarvan de kerkorde de belangrijkste is.
Nu komt het in deze tijd vrij veel voor dat een kerkverband niet als een fundamentele zaak, maar als een goede mogelijkheid wordt gezien. Dat kan zijn oorzaak hebben in een verschraalde opvatting over het kerkverband. Dan wordt het kerkverband bijvoorbeeld niet zozeer als een gemeenschapsband gezien, maar vooral als een instituut of als niet meer dan een ‘kerkelijk onderdak’. Het kan niet anders dan dat een dergelijke opvatting relativerend werkt voor de noodzaak van kerkelijke eenheid tussen kerkverbanden. Tegelijk ondermijnt een dergelijke opvatting de ernst van een kerkelijke breuk. Het is veel minder erg wanneer je een ander kerkelijk onderdak zoekt dan wanneer je de oefening van de gemeenschapsband verbreekt.
Roeping
Op grond van de vorige twee motiveringen kan al geconcludeerd kunnen worden dat er een bijbelse roeping is om te werken aan kerkelijke eenheid. Dat is niet verwonderlijk als Gods Woord zelf een expliciete roeping geeft om één te zijn. Paulus schrijft in Kol. 3:15: En de vrede van Christus, tot welke gij immers in één lichaam geroepen zijt, regere in uw harten. Eigenlijk wordt in deze tekst opnieuw duidelijk dat die duidelijke roeping om één lichaam te zijn de onderlinge verdraagzaamheid, lering en terechtwijzing dient (vgl. ook de omliggende verzen). Dit alles wordt samengevat als de vrede van Christus.
Even duidelijk is Paulus in Ef. 4:3-4: en u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes: één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping.
De werkwoorden ‘beijveren’ en ‘geroepen zijn’ getuigen van een expliciete opdracht.
Uit deze teksten komt naar voren dat in dat ene lichaam ‘de vrede van Christus’ leeft. Over die vrede had Paulus al eerder geschreven in de brief aan de Kolossenzen. Christus is het Hoofd van zijn lichaam, de gemeente. Hij is dat geworden doordat Hij, door het bloed van zijn kruis, vrede heeft gemaakt (Kol. 1:18-20; vgl. Ef. 2:15-16). Op grond daarvan mag gezegd worden dat Christus zijn bloed vergoten heeft voor de eenheid van de kerk.
Onder het oude verbond was de tempelstad Jeruzalem de enige plaats die door de Here was uitverkoren om Hem te aanbidden. Onder het nieuwe verbond woont God door zijn heilige Geest in zijn gemeente. Er is één God. Daarmee is het in strijd als er aanbeden wordt in van elkaar gescheiden gemeenten. Verder kan, naast andere plaatsen, nog verwezen worden naar Joh. 17:21: opdat zij allen één zijn.
Daarom kunnen we concluderen dat uit Gods duidelijke roeping alle motivatie voor het werken aan kerkelijke eenheid voortkomt.
Gave en roeping
Wanneer we spreken over een roeping om tot kerkelijke eenheid te komen, dan dienen we te beseffen dat er aan die roeping een gave vooraf gaat. Dat lijkt vreemd, want waarom zou je nog tot iets geroepen worden wanneer het al gegeven is? En inderdaad, ook de eenheid van Christus’ kerk is al gegeven door de Drie-enige God. Namelijk in de wil van de Vader, verwoord in een belofte. Ook in de volkomen vervulling door de Zoon in zijn werk en offer, zoals we hierboven al zagen. En tenslotte in het vernieuwende werk van de Geest.3
Dit besef moet ons ervoor behoeden om krampachtig te worden of ervan uit te gaan dat kerkelijke eenheid maakbaar is. Niet wij, maar de Here Zelf zorgt voor de eenheid van zijn kerk.
Maar tegelijk geeft de werkwijze van de Drie-enige God dat wij bij dat werk worden ingeschakeld. De heilige Geest werkt op zo’n manier dat onze wil wordt vernieuwd en zo ook ingeschakeld. Deze werkwijze van de heilige Geest snijdt daarom de pas af aan lijdzaamheid en passiviteit. Dat kerkelijke eenheid het werk is van God Zelf, betekent niet dat wij maar rustig moeten afwachten wat er gebeurt.
Net zoals de Geest ons het geloof geeft, maar op zo’n manier dat wij inderdaad zelf gaan geloven, zo geeft de Geest de eenheid van de kerk op zo’n manier dat wij daar inderdaad zelf aan mee gaan werken. En een echte wil blijkt in de uitwerking daarvan.
Demotiverende factor: verminderd roepingsbesef door visie op Gods werk en onze zonde
Dat wij met de eenheid van de kerk op deze aarde niet meer dan een klein beginnetje zullen maken, dat zal blijken op de jongste dag. Daarbij mogen wij de realiteit van onze zonde niet uit het oog verliezen. Kerkelijke verdeeldheid is een duidelijk zichtbaar resultaat van de zonde. Wie dat uit het oog verliest, die wordt perfectionistisch. Het kenmerkende van perfectionisme is dat men het grote verschil tussen vandaag en de jongste dag niet meer ziet. Denk maar aan de leer van het perfectionisme ten aanzien van de heiliging. Die leer houdt in dat je niet pas op de jongste dag, maar al in dit leven de zonde te boven kunt komen en dus helemaal heilig kunt worden. Daardoor wordt tekort gedaan aan de realiteit van de zonde in ons leven. Dat heeft tot gevolg dat er geen noodzaak meer gezien wordt om de strijd tegen de zonde nog te voeren. Ten aanzien van de kerk kan ook een vorm van perfectionisme optreden, namelijk op de volgende manier: er mag in een plaats maar één kerk zijn, dus er is maar één kerk. Toch zal dat laatste pas op de jongste dag gerealiseerd worden. Wie denkt dat de eenheid van de kerk nu al gerealiseerd is, doet alsof je op het punt van de kerkelijke verdeeldheid de zonde al te boven gekomen bent. Ik denk dat met name een onkritische omgang met lijnen die in de traditie van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) een sterke invloed hebben gehad, gevaar kan lopen op een dergelijke opvatting.4 Die leidt er gemakkelijk toe dat je tevreden bent over je eigen kerkverband en in consequentie daarbuiten geen ware kerken kunt zien. Dat brengt met zich mee dat de noodzaak om de kerkelijke verdeeldheid te boven te komen niet wordt gezien.
Conclusie
Mijn conclusie is dat de motivatie voor het werken aan kerkelijke eenheid vanuit de Schrift niet alleen helder is, maar ook de urgentie laat zien. De huidige kerkelijke verdeeldheid weerhoudt de wereld ervan om tot Christus te komen, het doet zijn Naam schande aan, het blokkeert de christelijke gemeenschapsoefening en het is in strijd met de oproep van de Schrift om ons te beijveren voor de eenheid van de kerk. Dat is zo ernstig dat het niet een zaak kan zijn van een lagere prioriteit, waarmee we kunnen wachten totdat wij er aan toe zijn. Wellicht moet deze motivatie onder gereformeerde belijders tot een hernieuwd besef van urgentie leiden. En moeten we leren om, in plaats van te vragen of het verantwoord is om in gemeenschap te treden met dit of dat kerkverband, ons eerst af te vragen of het verantwoord is om dat niet te doen. Zonder ook maar iets af te doen van de noodzaak om voor de waarheid te strijden, geeft dat een hele andere dimensie aan hoe we omgaan met zorgen die er zijn over de handhaving van de belijdenis of de manier waarop dat gebeurt in andere gereformeerde kerkverbanden. Gereformeerde belijders in verschillende gereformeerde kerkverbanden hebben, ook persoonlijk, tot taak dat zij zich niet alleen afvragen of hun eigen kerkverband het wettige is, maar ook dat zij zich inzetten voor herstel van kerkelijke eenheid.
NOTEN
____________________________________________________________
1 Ondanks allerlei terechte aanmerkingen en zorgen bij verschillende kerkverbanden mogen we hier toch wel de HHK, GKN, DGK en CGK met name noemen.
2 Een nog steeds veel voorkomende tegenstelling die haar wortels heeft in platonisme en mystiek, waarbij de werkelijkheid wordt opgedeeld in twee werelden, namelijk een concrete aardse en een geestelijke wereld. De Schrift kent die tegenstelling niet. Zichtbare en onzichtbare kerk zijn wezenlijk dezelfde kerk. Daarom is de ‘onzichtbare kerk’ voor gereformeerden nooit een kerk die niet in deze wereld tastbaar aanwezig is. Evenmin is de ‘zichtbare kerk’ te overzien.
3 Vgl. het Apostolicum: ‘ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen’.
4 Ik zou bestrijden dat de GK(v) een perfectionistische kerkleer hebben gehad, maar het valt niet te ontkennen dat er voorgangers geweest zijn die, ook publiek, uitspraken hebben gedaan die daar niet ver vandaan zaten. Uitspraken zoals dat de bedding van Christus’ kerkvergaderende werk via de GK(v) loopt, geven zonder nadere uitleg op zijn minst aanleiding tot een exclusivistische opvatting en kunnen als geïsoleerde uitspraak gemakkelijk zo opgevat worden.