Ethiek

Kerkverband

Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Wie staat er aan het roer in de GKv? (1)

D.J. Bolt
05-06-10


 Deze vraag houdt menigeen in de gereformeerde kerken vrijgemaakt bezig. Verscheidene broeders en zusters hebben al afscheid genomen van de GKv. In Dalfsen maakte ds. Heres zich kortgeleden samen met een deel van zijn kerkenraad en gemeente los van het kerkverband en ging in doleantie. Ook in Assen is een nieuwe gemeente in wording van broeders en zusters uit de GKv.

Afscheiden of niet!
Dat krijgt ruime aandacht in lezingen, in de pers en op websites. Ds. H.J.C.C.J. Wilschut schreef een brochure onder de titel Afscheiding?, met als subtitel Over oproepen om zich van de GKv af te scheiden. In de vrijgemaakte kerkbode van het midden besteedde ds. H.J. Siegers een artikel aan de doleantie in Dalfsen. De predikanten Heres, Hoogendoorn en Van der Wolf spreken op diverse plaatsen in het land over de achtergronden van de scheuringen in de GKv. In Dalfsen werd ds. Wilschut ingevlogen om broeders en zusters daar te bezweren bij de GKv te blijven.

In enkele artikelen wil ik aandacht geven aan de vraag afscheiden of niet? Ik doe dat op basis van het genoemde boekje van dr. Wilschut Afscheiden? Daarbij zal ik ook betrekken, wat hij in een lezing te Dalfsen heeft gezegd. Het artikel van ds. Siegers laten we buiten beschouwing. Het is dermate onder de maat wat betreft inhoudelijke argumentatie dat we er verder geen aandacht aan willen besteden.

De brochure van dr. Wilschut bevat vier hoofdstukken: Waarheid en eenheid, Calvijn over de kerk, Situatietekening en Wat nu? Ik wil van elk van de hoofdstukken een uitgebreide samenvatting geven, gezien het belang van het onderwerp. De auteur sluit steeds af met een aantal conclusies die ik letterlijk overneem. Bij elk van de hoofdstukken maak ik vervolgens enige Opmerkingen. Daarna ga ik proberen Wilschuts antwoord op zijn titelvraag verder te wegen mede aan de hand van zijn lezing in Dalfsen.

Hoofdstuk 1 - Waarheid en eenheid

In het eerste hoofdstuk laat dr. Wilschut de Schrift en de belijdenis spreken over de heilige algemene christelijke kerk. Hij start met Jezus Christus als de goede Herder die zijn schapen vergadert, beschermt en onderhoudt. De schapen zijn veilig bij Hem. Maar hij verzamelt geen loslopende schapen maar een gemeente. Hij wil één kudde met één herder.
Waar vinden we nu die kudde? Daar waar de stem van de Herder klinkt en de schapen luisteren. Niet naar de stem van een vreemde want die verstrooit. Vanaf het begin van de christelijke kerk heeft dwaalleer de kop opgestoken. Dat is een dodelijk gevaar. Die breekt de eenheid stuk. Dwaalleraars mogen niet welkom worden geheten en hun leer moet worden afgewezen.

Maar, vraagt Wilschut zich af, als nu de kerk bezet bezit is geworden? Voor het beantwoorden van deze vraag vindt hij een beroep op concrete bijbelteksten moeilijk. De breuk tussen joden en christenen in de eerste eeuw toepassen op de kerk is wat "exemplarisch". Het bevel uit te gaan van Babylon overtuigt Wilschut ook niet, want Babylon is niet de kerk maar de stad van de mens. Nergens beveelt de Schrift scheuringen aan, ook niet in Korinthe. Wel is het zo dat juist mensen die verkeerde leer brengen scheuringen veroorzaken. Volgens Wilschut ontbreken in het Nieuwe Testament directe richtlijnen en voorschriften omdat de 'bezet-bezit-situatie' zich toen nog niet aandiende.

Toch ziet dr. Wilschut wel algemene noties in het Nieuwe Testament die toegepast kunnen worden. Kerkzijn is gehoorzaamheid aan het Woord in leer en leven. Bij verval is de eerste roeping niet weglopen maar oproepen tot bekering en pleiten voor het alleenrecht van het Woord. En als die ruimte er niet meer is of ontnomen wordt, of wanneer je gedwongen wordt mee te doen met zonde en ongerechtigheid dan moet toch de roeping kerk-zijn gehoorzaamd blijven, ook al betekent dat een kerkelijke breuk.
De grens ligt, volgens Wilschut, daar waar je wordt buitengesloten of waar je door te blijven, mede verantwoordelijk wordt voor goddeloosheid.

Deze lijn is ook verwerkt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 27-29. De ware kerk is de kerk die zich in prediking, sacrament en tucht richt naar het Woord van God en zich onderwerpt aan Jezus Christus als het enige Hoofd. De valse kerk daarentegen is een kerk waar in prediking, sacramenten en tucht Gods Woord is verlaten. En ook geen ruimte laat aan hen die naar het Woord willen leven. Dán is een kerkelijke breuk onontkoombaar. Niet elke dwaling maakt een kerk tot valse kerk. Maar elke dwaling moet wel worden bestreden.

Het hoofdstuk sluit af met de volgende conclusies (citaat): 

  1. Waarheid en eenheid gaan volgens Schrift en belijdenis hand in hand; de eenheid van de kerk onderhouden betekent trouw zijn aan de waarheid van Gods Woord.
  2. Pas bij bederf over heel de linie en buitensluiting van degenen, die opkomen voor Gods Woord wordt een kerk valse kerk. Een dwalende kerk is nog geen valse kerk.
  3. In dat licht kun je onmogelijk de GKv als valse kerk aanmerken en met bijbelse grond tot afscheiding oproepen.

Opmerkingen

Met veel van wat dr. Wilschut in dit hoofdstuk naar voren brengt ben ik het hartelijk eens. Hoe kan het ook anders, het is onze belijdenis immers?
Maar ik wil wel een paar opmerkingen maken over zijn conclusies. M.i. is conclusie 2 nogal ongenuanceerd en weinig precies geformuleerd. Want wat is 'bederf over heel de linie'? Is die situatie pas bereikt als er in het geheel geen bijbels leerstuk in de kerk meer wordt gehandhaafd? Er geen gemeente in het verband meer is die de rechte leer handhaaft? Of bedoelt Wiltschut met die 'hele linie':Woord, sacramenten en tucht' bijvoorbeeld?

En wat die buitensluiting betreft, kan het ook niet zo zijn dat een valse kerk juist door verregaande slapheid in de tucht alles toelaat, ja, dus ook hen die wél het Woord (in hun gemeente) willen handhaven? De Protestantse Kerk van Nederland is daar toch een markant voorbeeld van? Naast een gereformeerde bondsgemeente met zware bevindelijke prediking kan een K. Hendrikse 'vrolijk' verkondigen dat God niet bestaat! En hoe sommigen zich ook in bochten wringen, die situatie verandert niet.1
Een kerk waarin Hendrikse-n 'vrij kunnen rondlopen' is toch geen kerk van Christus meer? Is toch een valse kerk geworden waar je niet (meer) door Christus wordt geroepen? Wat zou er toch nog méér moeten gebeuren om zo'n kerk te zijn?

Ook is mij de uitspraak "een dwalende kerk is nog geen valse kerk" te ongenuanceerd. Het gaat er maar om wat het 'soortelijk gewicht' is van de dwaling. Zou een kerk waarin de verzoening door voldoening wordt geloochend (prof. C.J. den Heyer bijvoorbeeld in de PKN) en deze in bescherming wordt genomen, nog aanspraak mogen maken op de 'erekwalificatie' ware kerk? Het gaat er niet (alleen) om dat er dwaling in de kerk is maar of deze in bescherming wordt genomen, geconsolideerd. Vergelijk het met een broeder of zuster die te goeder trouw dwaalt. Vaak is in dit verband verwerping van de kinderdoop genoemd. Wordt dat getolereerd of worden zij vermaand en onderwezen?
We komen daar in de concrete situatie van de GKv nog op terug.
Eigenlijk kunnen we dus niet zoveel met de zo geformuleerde conclusie van Wilschut in de praktijk van ons kerkelijk leven.

Dr. Wilschut trekt vervolgens aan het eind van dit hoofdstuk de conclusie:

In dat licht kun je onmogelijk de GKv als valse kerk aanmerken en met bijbelse grond tot afscheiding oproepen.

De conclusie hier is m.i. voortijdig. De inhoud ervan is nu toch precies datgene wat te bewijzen is?! Echter de schrijver heeft de situatie in de GKv nog in het geheel niet tegen het licht gehouden! Dat gebeurt pas in hoofdstuk 3 van het boekje. Ook aan het eind van hoofdstuk 2 doet de auteur ditzelfde, zoals we zullen zien: weer wordt met kracht afscheiding afgewezen zonder dat de lezer al heeft kunnen kennisnemen van de feitelijke stand van zaken in de vrijgemaakte kerken en een analyse daarvan.
Dat komt niet goed over. Het wekt de indruk dat de lezer bij voorbaat op het been van 'Afscheiden?, Neen!' moet worden gezet. Hij krijgt van Wilschut eigenlijk niet de ruimte om na argumentatie uit de Schrift en de kerkhistorie (hoofdstuk 2) en op basis van een uitgebreide analyse zijn mening te vormen. Dat lijkt mij methodisch niet erg zuiver. Ik schort daarom bespreking van deze conclusie op tot na hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 2 - Calvijn over de kerk

Vanuit de vragen, wanneer een kerk een valse kerk is, en wanneer die moet worden verlaten, raadpleegt dr. Wilschut de Institutie van Calvijn.
Er is één onzichtbare kerk, een kerk voor het aangezicht van God, zoals Hij die ziet en kent. Vrijgemaakten beweren bij art. 27 NGB dat het om de zichtbare kerk gaat. En zij betrekken Calvijns spreken dat er 'geen twee of drie kerken zijn' soms exclusief op de zichtbare kerk. Ten onrechte. Voor Calvijn is de kerk als lichaam van Christus allereerst de gemeente van de uitverkorenen. Eén kerk dus.
Maar de zichtbare kerk is geen andere dan die onzichtbare kerk, zegt Calvijn. Het gaat om twee zijden van één en dezelfde kerk. In de zichtbare kerk bevinden zich echter ook huichelaars, terwijl er uitverkorenen buiten de zichtbare kerk kunnen zijn. Maar huichelaars zijn geen echte kerkleden.
De zichtbare kerk heeft 'moeder' te zijn. Om kinderen voort te brengen en groot te brengen met het Woord. De kerk is publiek hulpmiddel waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en daarin behoudt.

Calvijn is niet onverschillig voor de eenheid van de zichtbare kerk. Bazelt niet over 'de oecumene van het hart'. De eenheid van Christus' lichaam moet gepraktiseerd en onderhouden worden. Eenheid in waarheid, die moet worden gezocht.
Waar het Woord is daar is de kerk, stelde de Reformatie. De bediening van Woord en sacrament - kenmerken van de wettige gestalte van de kerk - levert vruchten op.

Calvijn houdt afstand van dopers perfectionisme omdat op aarde geen geheel zuivere kerk mogelijk is. Zolang een kerk vasthoudt aan zuivere bediening van Woord en sacrament, mag deze in elk geval niet worden afgewezen ook al zijn er veel gebreken. Zelfs de gemeenten van Korinthe en de Galaten waren nog steeds kerk. Misschien sluipt er in de kerk een gebrek in de leer of sacramentsbediening in maar dat mag ons niet van haar gemeenschap vervreemden. Er zijn ook niet-fundamentele zaken waar verschillen van mening over kunnen bestaan. Daarom mag de kerkelijke eenheid niet worden verbroken. Maar dat betekent niet dat Calvijn zelfs maar de geringste dwaling in bescherming wil nemen.

Calvijns benadering schept een zekere ruimte. Zelfs de Lutherse kerk in zijn dagen noemde Calvijn kerk. Verschillen met de gereformeerden waren te herleiden tot 'verkeerd verstane uitdrukkingen'. Impliciet vind je bij Calvijn al het onderscheid tussen zuivere en minder zuivere ware kerken van Christus.
Het spreken van Calvijn over fundamentele en -niet fundamentele geloofsstukken heeft wel aanleiding tot misverstanden gegeven en leidt mogelijk tot reductie van de geloofsleer. Wilschut bespreekt in dit kader de kinderdoop.
Wanneer is een kerk vals? Zodra de leugen de burcht van de godsdienst is binnengedrongen, zegt Calvijn, en de kern van de noodzakelijke leer onderuitgehaald is en het gebruik van de sacramenten in verval is geraakt. Dan is het fundament weggenomen. De reformatorischen waren daarom ook geen ketters en scheurmakers. Zij luisterden immers naar Christus' stem. Wie de zuivere belijdenis van de waarheid niet langer verdraagt, is verantwoordelijk voor de kerkelijke breuk. De reformatorischen zijn er toe genoodzaakt, er uitgeworpen. Maar zelfs als de Roomsen vinden dat ze er zelf uitgestapt zijn dan nog bleef de scheiding volgens Calvijn noodzakelijk: 'want voor mij is het duidelijk dat we ons van hen moesten losmaken om tot Christus te kunnen gaan'. Aan onheilige bijeenkomsten mag je niet meedoen.

De roomse kerk is een valse kerk, volgens Calvijn. Maar hij ziet nog wel overblijfselen van kerken, waar Christus half-begraven verborgen blijft. Kerken, inzoverre de Here daarin op wonderlijke wijze nog resten van zijn volk bewaart, hoe deerlijk ze ook uiteengeslagen en verstrooid zijn. Er moet oog blijven voor het werk van God, tot zelfs in een valse kerk. Toch als hij let op de kenmerken van de kerk dan mist elke vergadering en het roomse lichaam als geheel, de echte gestalte van de kerk.

Uit dit onderwijs van Calvijn trekt Wilschut opnieuw enkele conclusies, die die van hoofdstuk I naar zijn mening bevestigen (citaat): 

  1. Er is binnen de GKv veel wat zorg en verontrusting geeft. Tegelijk gaat het te ver om de GKv tot een valse kerk te verklaren. Hoe je ook denkt over Calvijns onderscheid tussen fundamenteel en niet- fundamenteel, binnen de GKv is het fundament van de leer der zaligheid niet direct in het geding.
  2. Je kunt moeilijk zeggen dat een vertrek onontkoombaar is. Er is geen sprake van uitwerping. Ook kun je niet zeggen dat we door te blijven, meedoen aan goddeloze activiteiten. Mijns inziens is een oproep tot afscheiding voorbarig in het licht van Calvijns onderwijs dat - zonder dat je elke uitspraak of exegese van Calvijn overneemt - als voluit schriftuurlijk aanvaard kan worden en waarin schriftgegevens als in Johannes 10 en dergelijke herkenbaar terugkomen.
  3. De roeping om de eenheid van de kerk te bewaren weegt zwaar. Onnodige en eigenwillige kerkscheuring is zonde voor God. Het is nu onze taak om te streven naar verbetering.
  4. De huidige oproepen tot afscheiding zijn te typeren als eigentijdse varianten van dopers radicalisme/perfectionisme. Dit leidt tot eindeloze verdeeldheid, omdat men inderdaad op zoek is naar een bruid-in-reincultuur.

Opmerkingen

Ook in de weergave van Calvijns opvattingen over de kerk kan ik me veelal goed vinden. Op een enkel aspect hoop ik later terug te komen. Misschien nu één opmerking. Calvijn ziet in de Roomse kerk van zijn dagen nog "overblijfselen van kerken, waar Christus half-begraven verborgen blijft. Kerken, inzoverre de Here daarin op wonderlijke wijze nog resten van zijn volk bewaart, hoe deerlijk ze ook uiteengeslagen en verstrooid zijn".
Het kan gemakkelijk de indruk wekken dat Calvijn in Rome ondanks alle gebreken toch nog wel 'minder-zuivere ware kerken' ziet waar je je bij aan kunt sluiten. Er zou de suggestie vanuit kunnen gaan dat we dat dus zo ook wel kunnen toepassen op de kerkelijke situatie van onze dagen. Maar het mag niet ontgaan dat Calvijn óók spreekt van de Roomse kerk als een synagoge van de Satan.2 Zeker, de brokstukken van een ingestorte kathedraal zijn nog steeds herkenbaar als bouwelementen van het godshuis. Misschien dat er in haar puinhoop zelfs hele vrome teksten te vinden zijn op stukken steen. De scheefgezakte torenspits wijst wellicht nog steeds naar de hemel. Maar het is niet meer Gods huis. Hij kan en wil daar niet meer in wonen.

Weer ben ik verbaasd wat de conclusies betreft. Het is opnieuw mij onbegrijpelijk dat dit logische conclusies uit dit hoofdstuk zijn. Hier wordt de lezer toch wel heel sterk vooringenomen gemaakt. De allereerste conclusie kun je toch alleen maar trekken uit een degelijke en eerlijke taxatie van de vrijgemaakte kerkkoers? Hoofdstuk 2 geeft dat toch op geen enkele wijze? Hier lijkt bij voorbaat Calvijn voor het karretje te worden gespannen. Want als je al onderscheiden moet tussen fundamentele en niet-fundamentele geloofsstukken - terecht geeft Wilschut daar zelf een paar bladzijden bedenkingen bij! - dan nóg is de toetsing van de zaken die in de GKv spelen hier niet aan de orde geweest. Worden de lezers hier niet gemanipuleerd in de richting waarin de schrijver ze wil hebben?
Eigenlijk kan degene die het antwoord wil hebben op de titelvraag Afscheiden?, op dit punt aangekomen, de brochure verder ongelezen laten. Want:

- De GKv is geen valse kerk
- Het fundament van de zaligheid is niet direct in geding
- Er wordt niet uitgeworpen
- Vertrek is niet onontkoombaar, is voorbarig en zonde voor God

De zaak is nu immers duidelijk vanuit de Schrift en de belijdenis (hoofdstuk 1) en de kerkhistorie/Calvijn (hoofdstuk 2)?
De vonnissen liegen er vervolgens niet om: degenen die wel afscheid namen maakten zich schuldig aan eigenwillige kerkscheuring en zonde. Ja, het was zelfs een eigentijdse variant van dopers radicalisme/perfectionisme. Toe maar.
Het zal in bepaalde kringen zeker veel applaus opleveren. Maar is dit eerlijk en billijk?

Laten we overgaan naar het derde hoofdstuk waar dr. Wilschut de situatie in de GKv analyseert. De vraag is: maakt hij daar de conclusies tot dusver, wáár?

Wordt vervolgd



NOTEN
____________________________________________________________

1 De classis Zierikzee van de PKN heeft op 20/05/10 een verzoek om de procedure tegen ds. K. Hendrikse toch voort te zetten, niet ontvankelijk verklaard. De classis besloot in februari een advies van het regionale college voor de visitatie over te nemen en geen procedure te beginnen tegen ds. Hendrikse, predikant van de vrijzinnige hervormde wijkgemeente van bijzondere aard te Zierikzee en van de Koorkerk gemeente in Middelburg.
2 Zie Openb. 12:8-11 waar de tegenstelling tussen kerk en synagoge wordt getekend.